een lectuur van

A LA RECHERCHE DU TEMPS PERDU

van Marcel Proust


(ik gebruik de Pléiade-editie van 1954, toen nog driedelig - zoals een maatpak)

31 mei 2012

geen verloren tijd (41)

I, 322-328


De zelfbegoocheling van Swann kan niet blijven duren: het staat in de sterren geschreven dat hij op een dag met de neus op de feiten zal worden gedrukt. Dat gebeurt dan eindelijk op een soiree bij de marquise de Saint-Euverte. Swann heeft aan M. de Charlus gevraagd om de avond door te brengen bij Odette, zelf maakt hij zijn opwachting bij Saint-Euverte, dans un état de mélancolique indifférence à toutes les choses qui ne touchaient pas Odette (322:39-40). En precies doordat hij hier niets verwacht aan te treffen dat enig belang heeft voor zijn doel (Odette), kan hij aandacht opbrengen voor ‘de wereld van de society (…) op zichzelf’. En zo krijgen we een min of meer objectieve beschrijving van wat Swann aan lakeien en portiers en alle andere mogelijke vertegenwoordigers van de verschillende niveaus van de personeelshiërarchie die langs l’escalier monumental (324:28) staan opgesteld, en de door hen verstrekte serviele handelingen allemaal tegemoetkomt op zijn weg naar het epicentrum van de festiviteit waar hij als niet langer verwachte, late gast zijn opwachting maakt. Swann ziet in hen gelijkenissen met figuren op renaissanceschilderijen. Maar dat vermag hem niet te vermeien: Ah! avec quelle joie au contraire il eût grimpé les étages noirs, malodorants et casse-cou (‘halsbrekend’; 324:32-34) van het naaistertje waar hij met Odette een liefdesnestje had geïnstalleerd! Maar neen, hier moet hij langs al die strenge, in opgesteven livrei gestoken dienaren, die hem aan Mantegna, Dürer, Goya en Cellini doen denken – de opgang via de trap naar het bal van de marquise de Saint-Euverte wordt op die manier een rondgang door de West-Europese kunstgeschiedenis. En de gedachte aan de melkkannetjes in de portalen langs de trap naar het kamertje van Odettes naaister lui serra le coeur (326:10).

Swann komt aan bij de zaal waar het gezelschap een concert bijwoont. Bij de deur staan enkele mannen te praten. Hij is geïntrigeerd door de monocles op de lelijke koppen van de mannen. Hij ziet in elk van die monocles opeens une sorte d’individualité (326:27): ze lijken een eigen karakter te hebben, los van de persoon in wiens oog ze geklemd zitten. Swann wordt begroet door generaal de Froberville, net op het ogenblik dat marquis de Bréauté aan un romancier mondaine qui venait d’installer au coin de son oeil un monocle (327:11-13) vraagt wat hij hier komt doen. J’observe (327:16), antwoordt de romancier afgemeten. Dat kan kloppen want Proust, van wie we kunnen denken dat hij hier met een knipoog zichzelf als cameo ten tonele voert, omschrijft de monocle op de neus van de romancier als son seul organe d’investigation psychologique et d’impitoyable analyse (327:13-14).

30 mei 2012

geen verloren tijd (40)


I, 308-322



Door zijn liefde voor Odette relativeert Swann het decorum van zijn eigen milieu. Het doet er voor hem niet meer zo toe daarin geacht te worden; hij kan er nu belangeloos genieten van de privileges, ongeveer zoals hij kan genieten van een boek of een schilderij. Het is een gebied van hemzelf dat niet is beschadigd door zijn liefde, en door het verdriet dat met die liefde gepaard gaat. Wanneer dat beperkte, onbeschadigde en klasse-eigen gebied wordt aangesproken, komt ‘Swann junior’ weer tot leven en moet ‘Charles Swann’ wijken. ‘Swann junior’ geniet echt als hij in zijn kringen wordt opgeroepen om, bijvoorbeeld, een huwelijk bij te wonen – en zo komt het dat hij aanwezig is op het huwelijk van Marcels ouders. In zijn eigen kringen kan hij weer l’homme exquis par excellence (311:5) zijn – en dat zint hem wel.

Het wordt steeds moeilijker om Odette te zien te krijgen. Het lukt op den duur maar door listen te verzinnen, en een beroep te doen op de bemiddeling van bijvoorbeeld Marcels oudoom Adolphe, die door Odette aanbeden wordt: Vous, en qui elle a tant de confiance, ne pourriez-vous lui dire quelques mots pour moi, lui assurer qu’elle s’exagère le tort qu’un salut de moi lui cause? (312:18-20)

Oom Adolphe raadt Swann aan Odette een beetje gaar te laten sudderen, haar verlangen om hem te zien kan er alleen maar groter op worden. En hij raadt Odette aan Swann zoveel mogelijk bij haar uit te nodigen. Odettes antwoord op deze taktieken is nogal drastisch: ze beschuldigt Adolphe er bij Swann van haar te hebben aangerand: mon oncle était pareil à tous les hommes: il venait d’essayer de la prendre de force (312:25-27). Swann kan niet anders dan breken met Adolphe. Dat is jammer want hij had gehoopt om van hem informatie in te winnen over Odettes losbandige leven in Nice en Baden – ze zou er zelfs une sorte de notoriété galante (313:6) hebben genoten. Swann maakt zichzelf wijs dat deze kwalijke reputatie slechts in hoofde van kwaadsprekers bestaat, zij doet geen afbreuk aan het beeld van Odette dat hij koestert. Dat gekoesterde beeld wordt versterkt door haar aanblik, wanneer zij eens verstrooid voor zich uit zit te kijken en zij lijkt te zijn bevangen door quelque bon sentiment comme il en existe dans toutes les créatures (314:13-14). Met deze indrukken – en met weglating van alle mogelijke negatieve, die hij niet ziet of niet wil zien – bouwt Swann de ideale Odette pour laquelle il fit plus tard (…) des sacrifices que l’autre Odette n’eût pas obtenus (314:27-29). En die autre Odette is dan de werkelijke Odette welteverstaan. Waarop dat plus tard slaat, dat staat tussen de haakjes: comme on le verra dans la deuxième partie de cet ouvrage (314:27-28) – wat dan wellicht slaat op A l’ombre des jeunes filles en fleurs.

Swann wordt nog maar weinig de gelegenheid geboden een dergelijk ideaalbeeld samen te stellen: hij krijgt Odette nauwelijks nog te zien, en indien wel, dan enkel als zij zeker is dat zij zich niet in het bezoek van een andere aanbidder mag verheugen. Dan moet zij in laatste instantie weg, en Swann moet zijn vrienden laten natrekken in wiens attenties zij zich nu weer mag verlustigen. Als zij met M. de Charlus is uitgegaan, heeft hij niets te vrezen en is hij gerustgesteld. Maar tegelijk verontrust het hem want hij beseft qu’Odette devait le trouver bien ennuyeux pour que ce fussent là les plaisirs qu’elle préférait à sa compagnie (316:25-26).

Uiteraard heeft deze voortdurend herhaalde argwaan, dit steeds opnieuw aangehaald en afgestoten worden, een weerslag op Swanns gemoed. Het gebeurt al eens dat hij in bed de slaap probeert te vatten, maar in tranen uitbarst. Dan denkt hij lachend bij zichzelf: ‘C’est charmant, je deviens névropathe.’ (317:8-9) Maar dan realiseert hij zich dat de volgende dag het hele circus weer van voren af aan begint en dat het einde niet in zicht komt, en dan kan het al eens gebeuren dat hij door een intens doodsverlangen wordt overvallen. Niet dat hij dood wil om aan ‘de hevigheid van zijn leed’ te ontkomen, het is veeleer la monotonie de son effort (317:21-22) die hem te veel wordt.

Odettes houding ten aanzien van Swann is, hoe kan het anders, veranderd. Ze doet niet meer onderdanig of zenuwachtig, neen, ze is zelfverzekerd en hautain. Swann blijft het allemaal uitleggen als blijken van liefde: zij kan mij niet opleggen te veranderen, denkt hij, indien zij mij niet ook maar een klein beetje graag ziet. Ainsi trouvait-il dans ce reproche qu’elle lui faisait, comme une preuve d’intérêt, d’amour peut-être (320:32-34). Op den duur is Odettes houding ten aanzien van Swann niet anders dan ‘onverschillig, afwezig, prikkelbaar’ – maar Swann ziet het niet want de verandering heeft zich te geleidelijk voltrokken en hij zou er alleen iets van kunnen merken qu’en mettant en regard de ce qu’elle était aujourd’hui ce qu’elle avait été au début (321:24-26). Hij verdringt het gewoon, de peur de trop souffrir (321:31), en dat is ook de reden waarom hij in een wijde boog om le souvenir des jours heureux (322:3-4) heen fietst.

25 mei 2012

geen verloren tijd (39)

I, 297-308

Hoewel Odette liever niet met hem in het openbaar verschijnt, gebeurt het toch een enkele keer dat zowel zij als Swann op hetzelfde feest zijn uitgenodigd. Dan verlaat Swann voortijdig het evenement, en wanneer hij eenzaam naar bed gaat, valt het hem zwaar zich voor te stellen hoe Odette zich amuseert met de mannelijke belangstelling die haar te beurt valt. Als ze haar maar niet meenemen naar een gekostumeerd bal want de gedachte aan de wellust die zij haar daar zouden verschaffen maakt Swann nog jaloerser dan indien hij zou weten dat Odette met een van die mannen l’union charnelle (297:36) zou hebben – want van die wellust kan hij zich, in tegenstelling tot de ‘geslachtsgemeenschap’, géén voorstelling maken. Jaloezie wordt aangewakkerd door het onvermogen zich voor te stellen waarop men precies jaloers zou kunnen zijn. Het is, voegt de verteller er aan toe, zoals enkele jaren later met de jonge Marcel die in Combray naar bed wordt gestuurd terwijl Swann beneden aan tafel zit: comme je devais l’être moi-même quelques années plus tard les soirs où il viendrait dîner à la maison, à Combray (297:21-23).

Swann is dan ook des te verbouwereerder wanneer Odette dan toch naast hem staat en vraagt door hem naar huis te worden gebracht: hij heeft zich om niets zorgen gemaakt. En wanneer zij Forcheville laat weten dat diens aanwezigheid daarbij niet gewenst is, dan kan Swann al helemaal zijn vreugde niet op! Dan worden alle zorgen die hij zich over haar gemaakt heeft weggevaagd door de voorafspiegeling van vleselijke lusten en ziet hij enkel nog haar corps charmant (298:40). Zou het dan toch kunnen dat zij geen dubbel leven leidt? En dan kan Swann alleen maar verlangen naar een in alle eenvoud en vrede gedeeld leven met haar waarin de eenvoudigste dingen en handelingen une sorte de douceur surabondante et de densité mystérieuse (299:37-38) zouden krijgen. Hoewel, onmiddellijk na dit visioen beseft hij, beseft hij maar al te goed, dat Odette hem in zo’n toestand van rust, wanneer hij zou genezen zijn van zijn onstilbare verlangen naar haar en zijn verliefdheid, niet langer zou interesseren: ze is te banaal, ce que pourrait faire Odette lui serait indifférent (300:11-12). En Swann beseft, hij beseft maar al te goed dat, indien hij een dergelijke genezing zou ondergaan, hij zou ophouden te bestaan want hij ís op dit ogenblik die verliefdheid: il redoutait à l’égal de la mort une telle guérison, qui eût été en effet la mort de tout ce qu’il était actuellement (300:13-15).

Swann wordt heen en weer geslingerd tussen verliefdheid en jaloezie – en geen van beide gevoelens wil hij bewaarheid zien. Van de weeromstuit begint hij Odette te haten. Hij wacht op een aanleiding om zijn woede op haar te koelen. Die aanleiding komt er wanneer zij ingaat op zijn aanbod om naar Bayreuth te gaan en daar een kasteeltje af te huren: dan kan ze er Forcheville en de Verdurins uitnodigen en het spreekt dan vanzelf dat er voor Swann zelf, die alles betaalt, geen plaats kan zijn. Hij denkt er niet aan dat uitje van haar te bekostigen!, schrijft hij haar. Maar Swanns woede slaat al vlug weer over in zijn tegendeel en hij maakt zich zorgen over het feit dat hij door zijn boze brief in haar achting is gedaald.

En wanneer na deze heel oscillatie Swann weer bij zijn verliefdheid is uitgekomen, kan hij vrede nemen met een ingebeelde kus en een ingebeelde betoverende en lieve blik; hij is in elk geval even tevreden met die ingebeelde blik que si elle (Odette) venait de l’avoir réellement et si ce n’eût pas été seulement son imagination qui venait de le peindre pour donner satisfaction à son désir (303:5-7).

Swann beseft dat hij de redenen die hij heeft om wrokkig tegen Odette te zijn enkel kan doen gelden omdat hij haar zo graag ziet. Dezelfde redenen zouden ten aanzien van andere vrouwen, die hij ooit graag gezien heeft maar nu niet meer, niet volstaan.

Swann probeert een neutraal standpunt in te nemen en de zaak te overdenken. Misschien zou het toch beter zijn Odette met Forcheville naar Bayreuth te laten gaan: het zou zijn positie alleen maar verstevigen als Odette eens de gastvrouw zou kunnen spelen, wat ze zo graag wil. Dan kan hij zijn vertrouwen in haar demonstreren ten aanzien van Forcheville, wiens positie in Bayreuth niet anders zou zijn dan op gelegenheden in Parijs waar Swann niet – en Odette wel – van de partij is. Bovendien zou Odette Swann dankbaar zijn als hij haar die reis toch zou betalen, en ze zou bij hem komen en vriendelijk zijn en hem met al haar charmes betoveren. En ze zou hem weer smaak doen krijgen in muziek. Elle était redevenue l’Odette charmante et bonne. Il avait des remords d’avoir été dur pour elle. (304:34-36)

Odette is, hoe oppervlakkig en banaal ook, natuurlijk niet van gisteren en zij doorziet dit ingewikkelde heen-en-weer in het gemoed van Swann. Zij weet dat zij hem gerust kan mishagen en hem les faveurs auxquelles il tenait le plus (305:1-2) ontzeggen, een beetje later windt ze hem toch weer rond haar vinger.

Swann is van de twee het ziekst. Hij is in die mate het slachtoffer van zijn verliefdheid, hij is er zo verslaafd aan, dat het nog maar de vraag is of het wel goed zou zijn hem ervan te verlossen. Zijn liefde is zo tot in alles, tot in zijn hele persoonlijkheid doorgedrongen, dat Swann niet meer te genezen valt: comme on dit en chirurgie, son amour n’était plus opérable (308:41-42).

Bladzijden lang put Proust zich uit voor de beschrijving van dit hypocriete spel van simuleren en elkaar testen en bedriegen en zichzelf voorliegen. De gedetailleerd geanalyseerde gemoedsbewegingen die hij ons hier voorschotelt, zijn nauwelijks nog te volgen. Het gaat om uiterst subtiele verschuivingen, voorafnames, berekeningen. Het gaat om de spiegeling van de spiegeling van een spiegeling. Je moet, als in het schaken, niet één zet voor blijven maar als het kan drie of vier of vijf. Ik voel bij mijn lectuur van deze oeverloze bladzijden mijn aandacht verslappen.

23 mei 2012

geen verloren tijd (38)

I, 289-297

De Verdurin-kring levert voor Odette en Swann niet langer de gelegenheid om elkaar te zien, maar vormt nu een beletsel. Swann kan Odette niet beletten om, op uitnodiging van de Verdurins, naar tweederangsspektakels te gaan kijken die niet beantwoorden aan zijn hoge esthetische standaarden. Wanneer Odette door de Verdurins is gevraagd om mee te gaan à l’Opéra-Comique voir Une Nuit de Cléopâtre (289:30-31), leest Swann al in Odettes ogen haar vrees dat hij haar zal vragen om niet mee te gaan. Maar hij kan niet kwaad zijn, overweegt hij, als hij ziet hoeveel plezier ze aan dat minderwaardige toneel beleeft. Blijkbaar heeft hij haar niet kunnen omturnen tot een cultuurmens met voldoende smaak om te begrijpen dat Victor Massé een minderwaardig dramaturg is. Als zij aan dat plezier niet verzaakt, lijkt ze in zijn ogen minderwaardig, dan is ze niet meer dan un poisson sans mémoire et sans réflexion qui, tant qu’il vivra dans son aquarium, se heurtera cent fois par jour contre le vitrage qu’il continuera à prendre pour de l’eau (290:32-35).

Odette houdt geen rekening met de inhoud van Swanns betoog, dat veel gewrongener is dan hier weergegeven (– zodanig gewrongen dat ik het nauwelijks kan ontwarren). Het enige wat haar interesseert is dat het feit dat hij inzit met haar esthetische voorkeuren, bewijst dat hij nog steeds verliefd is op haar.

Bij een andere gelegenheid zegt hij haar dat als er iets was, meer dan wat anders ook, dat zou maken dat hij haar niet meer graag zou zien, dat dat dan zou zijn qu’elle ne voulût pas renoncer à mentir (291:20-21).

Ondertussen is Odette fysiek minder fraai geworden – maar ook dat verhindert niet dat Swann verliefd op haar blijft. Zelfs integendeel!

Sommige uitstapjes van de Verdurins duren meerdere dagen: dan gaan ze architecturale bezienswaardigheden bekijken in Beauvais, of in Pierrefonds. (Proust neemt even de gelegenheid te baat om zijn afkeer uit te spreken over de door Viollet-le-Duc geleide restauraties van middeleeuwse gebouwen.) En dan moet Swann heel erg vechten tegen de verleiding om de trein te nemen en als het ware toevallig op die plaatsen op te duiken. Als dekmantel gebruikt hij de marquis de Forestelle, die hem moet vergezellen en het voor Odette moet verhullen dat hij daar enkel en alleen is om haar te ontmoeten. De markies is zeer verwonderd dat Swann voor het eerst in vijftien jaar nog eens iets van zich laat horen. Maar op het laatste moment verandert Swann toch van gedacht: hij en de markies zullen dan toch niet samen naar Pierrefonds gaan. Odette zou hem een geënsceneerde toevallige ontmoeting zwaar aanrekenen met een vermindering van haar liefde voor hem. En dan neemt Swann er vrede mee haar thuiskomst tot laat in de nacht te verbeiden, niet wetende dat ze al in de namiddag is thuisgekomen en er eenvoudigweg niet aan heeft gedacht hem daarvan op de hoogte te brengen: elle n’avait même pas pensé à lui (295:30). En uitgerekend die onachtzaamheid bindt hem nog meer aan haar que toute sa coquetterie (295:33).

Swann brengt hele dagen in liefdesleed door. Het is voor hem niet zoals voor de kleine Marcel vele jaren later in Combray, die dan tenminste overdag nog gelukkig is alvorens ’s avonds door zijn niet naar boven komende moeder zoveel verdriet te worden aangedaan. Swann denkt voortdurend aan Odette en zwelgt in zijn jaloezie. Soms kan ze liegen, zonder dat hij dat wil inzien, en dan is al wie hem op haar leugens wijst in zijn ogen ongeloofwaardig. Maar als hij overtuigd is dat ze de waarheid niet spreekt, is het voor haar volstrekt onmogelijk om hem van het tegendeel te bewijzen, ook al spreekt ze voor een keer wel de waarheid.

Swann is zo jaloers dat elke naam die zij noemt in zijn geest voor een minnaar staat. Een keer heeft hij zelfs une agence de renseignements (297:8-9) ingeschakeld, maar daardoor kwam hij enkel aan de weet dat een in zijn ogen verdachte, door Odette genoemde persoon, in werkelijkheid un oncle d’Odette mort depuis vingt ans (297:12) was.

Alles wat Swann doet en laat staat in het teken van Odette. Zo frequenteert hij een bepaald restaurant niet omwille van de keuken maar omdat het dezelfde naam draagt als de straat waar Odette woont: dat is une de ces raisons, à la fois mystiques et saugrenues (‘dwaas’) qu’on appelle romanesques (296:18-19).

22 mei 2012

geen verloren tijd (37)

I, 284-289


Een maand na het incident met de brief komt Swann te weten, door een lompe verspreking van de schilder, dat hij niet is uitgenodigd om samen met de Verdurins en Odette te gaan picknicken in Chatou. Het wordt hem met de grootst mogelijke hypocrisie niet rechtstreeks gezegd. Het gezelschap gaat uit elkaar. Odette komt samen met Forcheville in een koets te zitten, Swann blijft alleen achter. Hij kijkt zo beteuterd dat zijn koetsier hem vraagt s’il n’était pas malade ou s’il n’était pas arrivé de malheur (285:41-42). In haar nagesprek met haar echtgenoot hekelt Mme Verdurin Swanns lompheid. Wat denkt hij wel, dat Odette van hem is? En ze noemt hem een sale bête (285:32), waarmee ze, aldus Proust (en alleen hij kan het weten), zonder het te beseffen precies dezelfde woorden gebruikt als in Combray Françoise, wanneer de kip die ze aan het slachten is niet meteen dood wil gaan.

Swann weigert de diensten van zijn koetsier en gaat te voet naar huis. Hij denkt aan de Verdurins en de kring lijkt hem, nu Odette er een ander ontmoet, belachelijk en minabel. Hetzelfde geldt voor de picknick in Chatou: wat een kleinburgerlijke bedoening! En hoe armzalig schijnen de grapjes van Mme Verdurin, waar hij vroeger samen met Odette smakelijk om kon lachen, hem nu toe! Hij roept met kletterende minachting voor zich uit, terwijl hij naar huis stapt: J’habite à trop de milliers de mètres d’altitude au-dessus des bas-fonds où clapotent en clabaudent de tels sales papotages, pour que je puisse être éclaboussé par les plaisanteries d’une Verdurin (‘Ik woon te mijlenhoog boven de poel waar dat soort vuile prietpraat klotst en kleddert om te worden besmeurd door de grappen van een medam Verdurin’, vertaalt Thérèse Cornips nogal vrij; 287:5-8). Swann trekt alle registers van zijn misprijzen open en vergelijkt de kring van de Verdurins met le dernier cercle de Dante (287:37). En hij besluit zijn diatribe: Dieu merci, il n’était que temps de ne plus condescendre à la promiscuité avec cette infamie, avec ces ordures. (288:18-20)

Maar natuurlijk zijn deze woorden er meer pour assouvir sa colère que pour exprimer sa pensée (288:36-37). En die pensée is wel degelijk: dat hij wil uitgenodigd worden voor de picknick. Maar hij wordt niet uitgenodigd, bevestigt Mme Verdurin nu ook ten aanzien van dokter Cottard, die van niets weet en ernaar vraagt. Et il ne fut plus question de Swann chez les Verdurin. (289:21-22)

20 mei 2012

geen verloren tijd (36)

I, 276-284


Het wordt nog erger na een incident bij de Verdurins. Forcheville pest Saniette op een bijzonder wrede manier buiten – het is niet duidelijk waarom precies – en Swann ziet hoe Odette instemt met deze gemene daad: elle lui avait jeté un regard de complicité dans le mal (277:18-19). En zoals we het van Proust kunnen verwachten, is het niet dat kwade, die bassesse (277:14), die Swann onoverkomelijk lijkt maar de complicité.

Op een dag gaat Swann bij Odette langs op een uur dat hij normaal gezien nooit bij haar langsgaat, en zij doet niet open. Wel hoort hij voetstappen. De gordijnen zijn dicht. Zijn argwaan is gewekt. Een uur later gaat hij terug en nu doet ze wel open. Zij verzint iets, het is overduidelijk dat ze iets achterhoudt. Het stukje dat ze heeft verzonnen past niet in de puzzle van de werkelijkheid. En Swann beseft dat hij de waarheid niet te weten zal komen. Maar hij gaat er niet op in, wellicht om zichzelf te beschermen tegen de waarheid die zij achterhoudt. Als het voorval hem somber maakt en mogelijk zelfs zelfmoordneigingen (la fièvre du suicide (279:14) bezorgt, dan ligt dat volledig bij hemzelf. Eens hij van zijn somberte zal genezen zijn, zo denkt hij, zal Odettes ontrouw opnieuw onschadelijk worden. Bovendien heeft Swann een leeftijd bereikt waarop je al wat pragmatischer begint te denken.

Wanneer hij weggaat, houdt Odette hem tegen. Maar Swann herkent in de manier waarop ze hem nu – quasi smekend – aankijkt de blik waarmee ze Mme Verdurin voorloog over een afwezigheid op de bijeenkomst: ze zei dat ze ziek was geweest maar in werkelijkheid was ze niet gegaan om bij Swann te blijven. Wreed spel: waar ze toen tegen een ander loog om bij hem te kunnen zijn, liegt ze nu tegen hem omdat ze bij een ander is geweest. Swann ziet haar onhandig liegen, zo onhandig dat hij de indruk krijgt dat ze nog iets ernstigers verbergt dan alleen maar dat ze even met een andere man is samen geweest.

Net op dat ogenblik gaat de bel. De spanning wordt verbroken, Swann ondergaat alleen nog maar un sentiment de découragement, presque de détresse (‘ontreddering’; 281:31).

Nu wordt het spel pas echt perfide. Odette vraagt Swann, nu hij toch vertrekt, een paar brieven te posten. De meeste zijn aan leveranciers gericht, maar er zit toch ook eentje tussen voor Forcheville. Swann wordt op de proef gesteld. Blijkbaar is Odettes vertrouwen in zijn rechtschapenheid groot: cette enveloppe qu’Odette lui avait remise sans crainte, tant était absolue la confiance qu’elle avait en sa délicatesse (283:11-13). Maar als hij de brief niet openmaakt, zal de achterdocht blijven. De enige manier om Odette niet ten onrechte met die achterdocht te beladen, is de brief openmaken: c’est la seule manière de me délivre du soupçon peut-être calomnieux (‘schandalig’, maar ‘misplaatst’ lijkt mij een betere vertaling) pour elle, destiné en tous cas à la faire souffrir et que rien ne pourrait plus détruire, une fois la lettre partie (282:4-7). Swann ziet zich met andere woorden voor een dilemma geplaatst – en geen van beide mogelijkheden is op een moreel neutrale manier te beantwoorden.

Natuurlijk leest Swann de brief. Althans voor zover dat mogelijk is zonder de envelop open te maken: er is een smalle strook waar de binnenkant van de envelop niet gevoerd is en als je de brief voor een kaars houdt, kun je daar dwars door de envelop heen lezen. Het onderscheid tussen metterdaad zondigen en zondigen in gedachten wordt hier subtiel in beeld gebracht! Ook aan Forcheville schrijft Odette dat hij zijn sigaretten bij haar heeft laten liggen, net zoals zij in haar eerste brief aan Swann heeft geschreven! Maar deze keer schrijft ze niet, zoals ze in haar brief aan Swann heeft gedaan, dat hij beter zijn hart bij haar had laten liggen. Dat stelt Swann gerust: dit is blijkbaar geen amoureuze brief. Toch verklaart het niet waarom Odette het blijkbaar nodig vond tegen hem te liegen. Zijn jaloezie wordt er alleen maar groter van: sa jalousie s’en réjouissait, comme si cette jalousie eût eu une vitalité indépendante, égoïste, vorace de tout ce qui la nourrirait, fût-ce aux dépens de lui-même (283:18-21). Jaloezie is een vraatzuchtig beest dat zich met alles voedt, ook met de persoon die er onder lijdt.

Op de duur wordt elk manspersoon dat in de omgeving van Odette opduikt of zou kunnen opduiken verdacht. Et comment n’aurait-il pas été misanthrope, quand dans tout homme il voyait un amant possible pour Odette? (284:3-5) De jaloezie ondergraaft Swanns karakter, en na verloop van tijd is het hem ook aan te zien.

18 mei 2012

geen verloren tijd (35)

I, 266-276


Swann beseft niet dat hij bij de Verdurins in ongenade is gevallen. Hij blijft, verblind door de liefde, hun belachelijkheid door de vingers zien. En hij blijft Odette bloemen en sieraden sturen en financieel ondersteunen, in de hoop dat hij haar dankbaarheid hiervoor zal kunnen interpreteren als een teken van haar liefde. Dat is zelfbegoocheling, natuurlijk, en nog meer zelfbegoocheling is de gedachte, voortgekomen uit het besef dat haar liefde voor hem misschien toch niet echt bestaat, dat haar berekening (bijvoorbeeld cadeaus aanvaarden uit eigenbelang) eigenlijk comfortabel is omdat hij daardoor niet voortdurend met de volle inzet van zijn persoon haar liefde moet proberen af te dwingen. Dat zou hem verlossen van de soin épuisant de lui plaire par lui-même (267:27-28).

Een praktisch nadeel van liefde met geschenken te willen afkopen, is dat je nooit het aantal geschenken kunt verminderen: de aanbedene zou kunnen denken dat je liefde aan intensiteit inboet! De sluimerende gedachte dat Odette niet meer zou zijn dan zijn ‘maintenee’ (femme entretenue (268:33), schakelt Swann uit – zoals je in een huis waarin elektriciteit is aangebracht, alle licht met een druk op de knop kunt uitschakelen. (Het werkwoord ‘verdringen’ is blijkbaar nog niet ingeburgerd.)

Als Swann niet naar de Verdurins gaat, onderhoudt hij zijn contacten met de beau monde – je weet nooit dat die contacten Odette nog van pas zouden kunnen komen. Ja, ook daar, als zij er niet bij is, denkt hij voortdurend aan Odette. Hij maakt zich zorgen. Hij voelt zich souffrant et triste (270:3) sinds Odette Forcheville heeft geïntroduceerd bij de Verdurins. Hij heeft er behoefte aan zich terug te trekken op zijn landgoed près de Combray (270:11) – maar hij zou natuurlijk nooit de stad verlaten zonder Odette. Ook de mondaine pleisterplaatsen in het Bois de Boulogne bieden geen soelaas.

Voorlopig heeft Swann geen reden om jaloers te zijn. Wanneer hij, bij de Verdurins, zegt dat hij de volgende dag niet zal kunnen komen omdat hij naar een banket gaat, zegt Odette luidop: je ne vous verrai donc que chez moi (271:13-14). Deze openlijke verklaring is schaamteloos maar geruststellend: de concurrentie is er getuige van. Overigens: naarmate de concurrentie groter en openlijker is, wordt Odette begeerlijker voor Swann en gaat hij nog meer van haar houden.

De volgende dag komt Swann laat bij Odette aan. Het onweert en Odette zegt dat ze er hoofdpijn van gekregen heeft en dus: pas de catleyas ce soir (272:23). Swann gaat naar huis maar vat argwaan op en keert terug. En inderdaad: Odettes licht brandt nog en hij hoort dat ze met iemand praat. Vreemd genoeg maakt dit hem niet wanhopig. Integendeel, te weten dat Odette nog een andere minnaar heeft, maakt een einde aan zijn onzekerheid en argwaan. Het verlangen er het fijne van te weten verschaft hem zelfs un plaisir de l’intelligence (273:36). De banaalste weetjes over haar doen en laten – waar hij vroeger nooit aandacht zouden hebben besteed – krijgen nu de status van wetenschappelijke feiten. En de methodes om deze te achterhalen (achter deuren staan luisteren, bedienden omkopen, enzovoort) worden méthodes d’investigation scientifique d’une véritable valeur intellectuelle et appropriées à la recherche de la vérité (274:20-22).

Swann beseft dat hij Odettes liefde zal verliezen door, om de onmiddellijke genoegdoening van de zekerheid te verwerven, aan te kloppen want hij kan daar niet hebben gestaan zonder haar te verdenken. Mais le désir de connaître la vérité était plus fort et lui sembla plus noble. (274:33-34) En dus klopt hij op het raamluik.

Swann blijkt zich te hebben vergist – hij heeft op het verkeerde raam aangeklopt. Dat lucht hem op: heureux que la satisfaction de sa curiosité eût laissé leur amour intact. De vergissing heeft het conflict ook vermeden omdat Swann, door haar te tonen dat hij jaloers is, haar het bewijs zou hebben gegeven dat hij haar te graag ziet, een bewijs dat, entre deux amants, dispense, à tout jamais, d’aimer assez, celui qui la reçoit (275:37-43).

Welke berekeningen en kronkels, allemaal!

Toch laat dit ‘onzalige avontuur’ zijn sporen na. Swann spreekt er natuurlijk niet over met Odette, maar hij kan de herinnering eraan niet verdringen. En die herinnering doet pijn. En ook denken dat hij er niet aan mag denken, is eraan denken. Het kwaad is geschied: de kiem van de jaloezie heeft in zijn brein een vruchtbare grond gevonden. Elke liefkozing die ze hem gunt, krijgt een ‘dubbelganger’: dat kan ze ook voor een ander doen. Het gevolg is qu’il en arrivait à regretter chaque plaisir qu’il goûtait chez elle (276:25-26); alle strelingen en of ‘aanvalligheden’ worden kwellingen.

15 mei 2012

geen verloren tijd (34)


I, 247-266


De smaak en de wereld van Odette zijn niet die van Swann. Maar hij probeert haar niet om te buigen naar zijn ideaal, integendeel, zijn liefde voor haar straalt af op wat zij mooi en belangrijk vindt – en hij begint, geheel tegen zijn natuur zou je kunnen zeggen, haar voorkeuren te delen. Daardoor kan hij ook van de kring van de Verdurins houden, hoewel deze zeker niet beantwoordt aan de sociale status die hij gewoon is. Hij spiegelt zichzelf het denkbeeld voor dat hij nooit nog ergens anders heen zal willen gaan, en hij dicht de deelnemers aan de bijeenkomsten aldaar zelfs positieve eigenschappen toe die ze uit zichzelf niet echt hebben. Ja, hij dicht ze ‘grootheid’ toe: Ce sont des êtres magnanimes, et la magnanimité est, au fond, la seule chose qui importe et qui distingue ici-bas. (249:2-4) Over Mme Verdurin zegt hij zelfs dat haar attenties ten aanzien van hem révèlent une compréhension plus profonde de l’existence que tous les traités de philosophie (249:25-27).

Swann is met andere woorden verblind. Hij vergeet dat er naast de Verdurins nog wel andere mensen met groothartigheid en kunstzinnigheid bestaan die minstens evenveel als M. en Mme Verdurin zijn aandacht zouden verdienen.

Swann ziet ook niet dat M. en Mme Verdurin, nu zo door hem verheerlijkt, hem niet eens echt graag hebben. Zij voelen aan dat de manier waarop hij hen waardeert niet strookt met het sociale verschil dat er hoe dan ook tussen hen blijft bestaan. Zo is Swann blijkbaar niet bereid diegenen die niet tot de kring behoren openlijk, ten aanzien van de ‘getrouwen’, af te zweren. Er blijft in hem, zo voelen de Verdurins het aan, un espace réservé, impénétrable (250:10-11) bestaan, en ze ervaren, met betrekking tot leurs dogmes, une impossibilité de les lui imposer, de l’y convertir entièrement (250:15-17).

Wat een tegenstelling met die andere gast die zijn opwachting maakt bij de Verdurins: le comte de Forcheville (250:28)! Deze snob hemelt de Verdurins helemaal niet op, zoals Swann, maar hij onderschrijft wel, in tegenstelling tot Swann, die daarvoor te fijnbesnaard is, de critiques trop manifestement fausses que dirigeait Mme Verdurin contre des gens qu’il connaissait (250:38). En hij keurt de tirades van de schilder en de grapjes van Cottard wél goed.

Swann reageert jaloers wanneer hij merkt dat Odette deze nieuwe gast heeft aangebracht – ook al heeft hij zelf niet l’idée d’être jaloux d’Odette (253:34).

De verschillen tussen Forcheville en Swann vallen al meteen op bij het eerste diner waaraan Forcheville deelneemt. Hetgeen précipita la disgrâce de Swann (251:8-9) – voegt Proust er omineus aan toe.

Het verslag van dat diner neemt ongeveer veertien bladzijden in beslag. Wanneer Proust dan eindelijk weer de draad opneemt, herneemt hij meteen dat woord disgrâce: Swann ignorait encore la disgrâce dont il était menacé chez les Verdurins (266:23-24).

Behalve de habitués neemt ook professor Brichot deel aan het diner. Hij is zo’n academicus die graag vulgariserend uit de hoek komt en de scherpe kanten van zijn al te theoretische kennis verzacht door voorbeelden te zoeken uit de actualiteit en de levenssfeer van zijn gespreksgenoten. Vanuit zijn achtergrond kan Swann de grapjes van de professor alleen maar pédantesques, vulgaires et grasses à écoeurer (weerzinwekkend grof; 253:21-22) vinden.

Het gesprek gaat over figuren uit een zeer ver verleden van de Franse geschiedenis. Swann verlegt het onderwerp en vraagt iets over de tentoonstelling van een schilder die hij bewondert – maar Biche kaapt met zijn repliek alle aandacht weg. De schilder gebruikt zelfs het woord caca (254:31)! Dan brengt Mme Cottard het gesprek op een recent toneelstuk van Alexandre Dumas fils waar haar man samen met Swann naartoe is gegaan en waarin sprake is van een salade japonaise (256:4).

In dit gesprek schuilt achter bijna elke regel een venijnig te interpreteren sneer of opmerking aan het adres van een van de aanwezigen – zodat het beleefde gebabbel voortdurend onder een bijna te snijden hoogspanning blijft staan. Die wordt geneutraliseerd door de humor: de schilder die caca zegt, of Forcheville die zich het gemeenzame tussenvoegsel saperlipopette (262:9) laat ontvallen, of de blunders van dokter Cottard en archivaris Saniette…

Ondertussen steekt Forcheville zijn bewondering voor het oratorisch talent van Biche niet onder stoelen of banken – ook al heeft hij quelques mots un peu réalistes (257:40-41) gebezigd. Maar ja, dat is nu eenmaal le goût du jour (257:41), dat moet kunnen. Biche doet met zijn welsprekendheid Forcheville overigens denken aan een kameraad in zijn regiment. Die kon over om het even wat om het even wat zeggen. Swann zat trouwens ook in dat regiment, zegt Forcheville, die vastbesloten lijkt om elke gelegenheid te baat te nemen om bij Odette in het gevlei te komen – reden waarom hij iets over Swann zegt waarvan hij denkt dat het positief is: dat hij hem nooit te zien krijgt omdat hij altijd bij oude adellijke families zit. Bijvoorbeeld de La Trémoïlles. Dat is niet juist en Mme Verdurin, die dat weet, slaagt er nauwelijks in haar afkeuring te verbergen: de door Forcheville genoemde namen zijn helemaal niet achtbaar. On me paierait bien cher que je ne laisserais pas entrer ça chez moi (259:16-17), zegt Mme Verdurin en ze werpt Swann een strenge blik toe. Maar Swann neemt de handschoen op en verdedigt de familie La Trémoïlles: die zijn best wel intelligent. Waarop Forcheville hem vraagt wat hij daaronder verstaat. Hij krijgt een belegen, niet ter zake definitie van een oude Franse filosoof.

Na de maaltijd gaat Forcheville bij dokter Cottard en M. Verdurin – ouwe jongens krentenbrood – eens polsen of ze madame de Crécy, Odette dus, ook zo’n lekker stuk vinden, saperlipopette! J’aimerais mieux l’avoir dans mon lit que le tonnerre (262:14-15), antwoordt Cottard gevat. M. Verdurin gebaar met veel misbaar, waarbij zijn pijp en nogal wat rook te pas komen, dat hij deze grol grappig vindt. M. Verdurin meldt zijn vrouw dat Odette bij Forcheville in de smaak valt. Mme Verdurin aarzelt niet: zij meent te weten dat Odette graag eens met de comte zou dejeuneren. Nous allons combiner ça, mais il ne faut pas que Swann le sache. (263:10-11)

Stilaan vertrekken de gasten. Odette ziet Forcheville ongaarne vertrekken en kan het niet opbrengen neen tegen Swann te zeggen. Maar ze is humeurig. Mme en M. Verdurin kaarten na. Ze spreken kwaad van Swann omdat hij te stroperig sprak over de door het gezelschap gehekelde oude Franse adel.  M. Verdurin is streng in zijn oordeel: hij vindt Swann een hypocriet heerschap dat altijd rond de pot draait en de kool en de geit wil sparen. Quel différence avec Forcheville! Voilà au moins un homme qui vous dit carrément sa façon de penser. (265:31-33) Bovendien heeft Swann geen titel, hij is le raté, le petit individu envieux de tout ce qui est un peu grand (266:5-7). Dan heeft Forcheville tenminste nog zijn titel van comte! Het is M. Verdurin ook niet ontgaan dat Odette meer in Forcheville ziet dan in Swann.

14 mei 2012

geen verloren tijd (33)

239-247


Swann gaat enkel ’s avonds naar Odette. Hij beseft dat hij niet weet wat zij overdag doet, net zo min als hij weet wat zij in het verleden deed. Hij weet dat zij een niet zo gunstige reputatie genoot, maar hij troost zich met de gedachte qu’il n’y a souvent qu’à prendre le contrepied des réputations que fait le monde pour juger exactement une personne (239:29-31). Hij kan zich overigens niet voorstellen dat Odette zo slecht zou zijn: hij heeft haar een keer zien liegen tegen Mme Verdurin, en dat ging haar niet goed af: een voorafspiegeling op wat hij zelf nog zal ondervinden.

Odette vindt dat Swann op een adres woont zijn stand onwaardig. Hij woont in een buurt, op het Île Saint-Louis, die traditioneel in trek is bij de oude adel die hij frequenteert. Het zwaartepunt voor de nieuwe rijke bourgeoisie waartoe Odette wenst te behoren en die in Parijs steeds nadrukkelijker het schone weer uitmaakt, bevindt zich meer in de omgeving van de Arc de Triomphe.

Af en toe komt Odette een keer ’s namiddags tot bij Swann, en dan schenkt zij hem een van haar beminnelijke glimlachjes. Maar soms hoort hij toch ook eens iets over haar gangen en dan blijkt dat die niet uitsluitend naar hem voeren. Dan realiseert hij zich qu’Odette avait une vie qui n’était pas tout entière à lui (240:29-30).

Swann beseft dat Odette niet echt intelligent is en hij onderneemt geen pogingen om haar slechte smaak weg te werken. En inderdaad, iemand die haar interesse verliest voor Vermeer omdat het niet bewezen is dat die zijn schilderijen uit liefdesverdriet maakte, daar zijn veel kosten aan. Swann probeert het dan ook niet. Hij vindt het zelfs charmant, comme tout ce qui venait d’elle (245:34). Hij is zelfs bereid om wat zij goed vindt, zelf ook goed te vinden: il cherchait à se plaire aux choses qu’elle aimait (246:32-33). Dat kost hem trouwens niet zoveel moeite aangezien zijn scepticisme d’homme du monde al zijn croyances intellectuelles de sa jeunesse (247:4-6) hebben verdrongen. Hij is er nu van overtuigd que les objets de nos goûts n’ont pas en eux une valeur absolue, mais que tout est affaire d’époque, de classe, consiste en modes, dont les plus vulgaires valent celles qui passent pour les plus distinguées (247:8-11). De prepostmoderne esthetica van Swann – hij is zijn tijd ver vooruit! – sluit nauw aan bij het doorbreken van de sociale onderscheidingen ten nadele van de oude aristocratie. De afbraak van de esthetische hiërarchieën gaat hand in hand met de democratisering van de maatschappij.

Van de weeromstuit vindt Odette hem ook niet zo intelligent als ze aanvankelijk had gedacht. Wel bewondert ze in hem son indifférence à l’argent, (…) sa gentillesse pour chacun, (…) sa délicatesse (241:34-35). En zo gaat het dikwijls bij grote geesten: waar de kleine man, of vrouw, niet bij hun denkbeelden kan, daar bewonderen ze hun goedheid. Ondertussen blijft Odette een voorkeur hebben voor ‘middeleeuwse’ interieurs en voor lieden die aimaient à bibeloter (in boeken neuzen), qui aimaient les vers, méprisaient les bas calculs, rêvaient d’honneur et d’amour (245:11-13).

Odette verlangt niet door Swann opgenomen te worden in zijn wereld. Het lijkt erop dat ze de kwade tongen vreest die zich daar zouden kunnen roeren. Toch is het niet zo dat ze niet tot de beau monde zou willen doordringen, maar ze heeft wel een heel andere opvatting over wat chic is dan Swann. Voor mensen die deel uitmaken van de society, zoals Swann, is chic iets dat in concentrische cirkels van de ene mens op de andere afstraalt, een licht dat zich vanuit een kleine centrale kring afzet op steeds wijdere kringen daarbuiten. Hierin opgenomen te zijn, impliceert een kennis van namen en hiërarchieën. Die kennis bezit Odette niet, voor haar is ‘chic’ een materiële aangelegenheid, iets wat te vinden is op bepaalde plaatsen op bepaalde tijdstippen: par exemple, le dimanche matin l’avenue de l’Impératrice, à cinq heures le tour du Lac, le jeudi l’Eden Théâtre, le vendredi l’Hippodrome, les bals… (243:16-19). Swann beseft dat zijn opvatting van ‘chic’ al aussi sotte, dénuée d’importance (243:40) is geworden en hij onderneemt geen pogingen beide opvattingen op elkaar af te stemmen. Hij beseft dat Odette zijn adressenboek alleen maar belangrijk vindt in de mate dat zij er toegangskaarten en uitnodigingen uit kan puren.

12 mei 2012

geen verloren tijd (32)

I, 233-239

Wat begint met het herschikken van de catleyas op Odettes boezem, eindigt met l’acte de la possession physique (234:12-13) – hoewel ‘bezitten’ niet echt een geschikte term is want wat is het dan dat je bezit? Het stramien schikken-bezitten vindt zijn weg naar de privétaal die tussen Odette en Swann ontstaat: ook nadat de flikflooierij niet meer met bloemschikken – of met het tot obligaat ritueel verworden bloemschikken – wordt ingezet, blijft ‘faire catleya’ (234:10-11) voor het koppel de metafoor voor ‘de liefde bedrijven’. Het voordeel van een dergelijke privétaal, die bij elk liefdeskoppel ontstaat, is dat ‘de daad’, die in een bepaald opzicht toujours la même et connue d’avance (234:19) is, er iets unieks door krijgt.

Van nu af aan stapt Swann niet enkel om thee te drinken bij Odette binnen. Zijn aanwezigheden op de soirees van de Verdurins schieten er bij in, en ook zijn vrienden ondervinden dat andere zaken hem bezighouden. De hartstocht verandert zijn gewoonten. De onweerstaanbare aandrang die hem de afstand die hem van Odette scheidt doet overbruggen, is even dwingend als la pente même, irrésistible et rapide, de sa vie (235:23-24). Soms ontziet hij het zich wel eens, maar dan herinnert hij zich de angst die hij heeft gevoeld die keer dat Odette al van bij de Verdurins was weggegaan. Ja, misschien is het wel door die angst dat Odette zo belangrijk voor hem is geworden. Swann blijft zich bewust van het feit dat haar eigenschappen – haar fysieke onvolkomenheid en haar slechte smaak – niet rechtvaardigen dat hij zich zo aan haar bindt en voor haar, en voor ce plaisir imaginaire (236:39) dat zij hem te bieden heeft, tant d’intérêts intellectuels et sociaux (236:38) opoffert.

Maar er is iets dat sterker is, dat hem zwak maakt. Telkens wanneer zij op haar piano met zeer beperkte pianistieke talenten het zinnetje van Vinteuil speelt, lijkt iets in Swann te bezwijken voor une réalité supérieure aux choses concrètes (237:3-4). Maar wat er in hem beantwoordt aan die hogere werkelijkheid, blijft onduidelijk. Dat blijft oningevuld. En op die lege plek kan Swann de naam van Odette schrijven.

De muziek die Odette voor hem ten gehore brengt, betovert en verdooft Swann. Ernaar te luisteren, verschaft hem grand repos, mysterieuse rénovation (237:24). Het is alsof de wereld ineenschrompelt, dat de rede verstek laat gaan en dat alles door dat ene zintuig, het gehoor, bij hem naar binnen komt. Alles wat normaal gezien belangrijk is, wordt onbeduidend in vergelijking daarmee. En dan is er maar één aandrang die overblijft: Odette te kussen. Terwijl zij het zinnetje speelt, op zijn aandringen steeds opnieuw, werpt hij zich op haar, herkent in haar weer de Zippora van de Sixtijnse kapel, en kan niet anders dan haar te nemen. Zij laat het toe en bezweert daarmee zijn angst.

Op weg naar huis vraagt hij zich af of deze liefde kan blijven duren, of ze hem zal kunnen blijven betoveren. Want dat is het wat hij voelt: zoals de poëzie hem in zijn jeugd betoverde, zo betovert Odette hem nu. Beide betoveringen zijn in staat te worden verdreven door une vie frivole (239:9), een ‘oppervlakkige manier van leven’, maar er is naast deze gelijkenis ook een groot verschil: waar de betovering van de poëzie zich op dingen afzet, daar verschijnt ze nu in le reflet, la marque d’un être particulier (239:10-11).

11 mei 2012

geen verloren tijd (31)


I, 218-233


Samen met Swann betreden we het huis van Odette. Dat ze anglofiele is, wisten we al: ze houdt thee-uurtje. Maar uit de decoratie van haar interieur kunnen we nu ook haar voorkeur voor japonnaiserieën afleiden. Zo is Odette helemaal mee met de heersende modes. En ze houdt van orchideeën, chrysanten en catleyas omdat die de grote verdienste hebben à ne pas ressembler à des fleurs (221:18-19).

Na dit eerste bezoek laat Swann zijn sigarettenetui liggen; Odette brengt er hem nauwelijks een uur later per brief van op de hoogte. Bloemenkeus, interieurinrichting, taalgebruik én handschrift verraden een slechte smaak en opvoeding – maar Swann ziet het niet.

Bij zijn tweede bezoek heeft Swann voor Odette een ets meegebracht en wanneer zij zich erover buigt om hem te bekijken, ziet hij in haar een gelijkenis met Zippora, de dochter van Jethro, zoals zij door Botticelli is afgebeeld in de Sixtijnse kapel. Swann ziet in schilderijen niet alleen algemene kenmerken van de werkelijkheid, hij herkent ook in geschilderde koppen individuen – en zo vertegenwoordigt de schilderkunst voor hem niet alleen het algemene maar ook het particuliere. Dat troost hem enigszins want blijkbaar hebben de door hem aanbeden meesters toch ook aandacht opgebracht voor het soort koppen dat toebehoort aan mensen met wie hij in de mondaine conversatie vaak het gevoel heeft zijn tijd te verliezen. Deze echo’s van de werkelijkheid in de kunst – zowel beeldende kunst als muziek – doen Swann nog intenser van kunst genieten. En van de weeromstuit wordt Odette, die hij op zich niet mooi vindt, alsnog bevalliger, en wel door haar gelijkenis met een figuur uit het oeuvre van een aanbeden meester: cette ressemblance lui conférait à elle aussi une beauté, la rendait plus précieuse (224:9-10).

Swann vraagt zich een beetje gegeneerd af hoe het mogelijk is geweest dat hij in Odettes aangezicht niet de trekken heeft gezien die Botticelli kennelijk mooi genoeg heeft gevonden om in zijn schilderij op te nemen. Odette is nu niet langer een ‘onvolmaakt gebrek-aan-beter’, puisqu’elle contentait en lui ses goûts d’art les plus raffinés (224:17-18). Maar daarom wekt ze zijn begeerte nog niet op: zijn begeerte is altijd een tegenovergestelde kant uitgegaan dan zijn esthetische voorkeuren. De gratificatie door de esthetiek lijkt een kus of ronduit de geslachtsgemeenschap (le baiser et la possession (224:31-32), die middelmatig zijn als het lichaam niet mooi is), nu, ‘als bekroning van de adoratie voor een museumstuk’, surnaturels et délicieux (224:35) te maken.

Swann zet zelfs een reproductie van Botticelli’s portret van Zippora op zijn bureau om zijn gevoelens voor Odette levendig te houden. Of zelfs aan te wakkeren, hetgeen nodig is want sinds Odette zeker lijkt van Swanns belangstelling, is hun verhouding al wat mat geworden. Om die verhouding opnieuw wat leven in te blazen, schrijft Swann  une lettre pleine de déceptions feintes et de colères simulées (225:30-31) – en het gewenste resultaat blijft niet uit: zij schrijft hem de tederste brieven en hij kan weer met de grootste verwachtingen naar de bijeenkomsten van de Verdurins gaan, steeds met een air van dat het voor hem niet per se hoeft.

Een keer is Swann een beetje te lang met zijn ateliermeisje blijven spelen en komt hij te laat: Odette heeft niet op hem gewacht. Pas door verstoken te blijven van het genoegen dat zij hem verschaft, beseft hij dat hij ernaar heeft verlangd – hij heeft alleen nooit rekening gehouden met de mogelijkheid dat hij het niet zou krijgen. Zijn teleurstelling ontgaat de Verdurins niet. Mme Verdurin is supporter van haar dochter: zij vindt onomwonden ‘dat ze met hem naar bed moet gaan’. M. Verdurin vindt Swann te intellectueel voor zijn dochter en hij vindt hem een poseur (227:32). Mme Verdurin: als Swann een poseur is, betekent dat dat hij neerbuigend zou kunnen zijn – en dus dat hij hoger zou kunnen staan dan zij.

Een bediende brengt Swann Odettes boodschap over: ze is naar café Prévost om er vooraleer naar huis te gaan nog een chocolade te drinken. Halsoverkop haast Swann zich naar Prévost. Hij beseft dat hij niet meer zichzelf is, qu’il n’était plus seul, qu’un être nouveau était là avec lui (228:38-39) –, en dat, beseft Swann, maakt het leven interessanter en spannender. Swann lijkt in zijn haast om tijdig bij Prévost aan te komen zelfs te vergeten dat als Odette daar nog is, dit enkel maar tot een zoveelste vruchteloos samenzijn kan leiden; hij zou nogmaals de kwelling moeten ondergaan et la torture que lui apportait la vaine présence (‘het zinloze gezelschap’) de cette femme qu’il approchait sans oser l’étreindre (‘in zijn armen te sluiten’; 229:18-19).

Odette is niet bij Prévost. Samen met zijn koetsier begint Swann nu aan een zoektocht in de restaurants in de buurt. Wanneer de koetsier terugkeert, vraagt hij niet of hij haar heeft gevonden, maar wel dat hij, de koetsier, hem, Swann, er morgen moet aan herinneren dat hij hout moet bestellen. Maar de koetsier zegt dat Odette niet te vinden is. Swann weigert naar huis te gaan. En nu is het duidelijk: hij heeft een grens overschreden, het plezier dat hij aan Odettes aantrekkelijkheid beleefde, is omgeslagen in un besoin absurde, in le besoin insensé et douloureux de le posséder (231:6-9).

En dan loopt Swann alnog Odette tegen het lijf. Ze schrikt. Hij probeert haar gerust te stellen en stapt in haar rijtuig. Dat moet uitwijken voor een obstakel. De catleyas op haar kleed verschuiven door de schok. Hij biedt aan ze te herschikken. Odette weet wat er nu volgt, maar ze doet alsof ze nog eventjes tegenpruttelt. Swann van zijn kant is zeker ook niet té gulzig: alvorens Odette te kussen, neemt hij haar hoofd in zijn handen en bekijkt haar, wetend dat het de laatste keer is dat hij de nog niet door hem gekuste Odette ziet, met ce regard avec lequel, un jour de départ, on voudrait emporter un paysage qu’on va quitter pour toujours (233:29-31).

10 mei 2012

geen verloren tijd (30)

I, 208-218


Het spel van de jonge pianist doet Swann denken aan een soiree het jaar tevoren, toen hij bij het beluisteren van een uitvoering van een stuk voor viool en piano een hevige esthetische ervaring had, zonder te hebben kunnen achterhalen wie het muziekstuk had gecomponeerd.

Hoewel hij de sensatie die muziek kan teweegbrengen onbeschrijflijk acht – de muzikale motieven zijn ‘onmogelijk te beschrijven, in herinnering te roepen, te benoemen, onzegbaar’ –, waagt Proust toch een poging. Eerst is er een grillige zintuiglijke ervaring: iets onvatbaars, iets als golven in het water. Daarin kun je een patroon ervaren, een zin onderscheiden die, als je hem nog eens hoort, voor een andersoortig genot kan zorgen dan dat eerste, nog puur zintuiglijke en passieve genot, dat als een onderdompeling is. Dit tweede genot is cerebraler en al minder ongrijpbaar: il avait devant lui cette chose qui n’est plus de la musique pure, qui est du dessin, de l’architecture, de la pensée, et qui permet de se rappeler la musique (209:35-37). De ervaring krijgt een gelaagdheid, hij wordt substantiëler dan alleen maar een ijl genieten van vervluchtigende klanken. Hij lijkt un bonheur noble, inintelligible et précis (210:4-5) in het vooruitzicht te plaatsen. Hij lijkt – zoals wanneer je een onbereikbare schone vrouw ziet passeren – de gevoeligheid aan te scherpen en een uitzicht te bieden op la possibilité d’une sorte de rajeunissement (210:21-22). Alsof dat muzikale genot een tegenwicht biedt voor de verzadigde gelatenheid die het gevolg is van de vluchtige, niet-essentiële genoegens van het societyleven.

Swann had er zich al bij neergelegd dat hij tot zijn dood geen ‘hooggestemde ideeën’ meer in zich zou voelen opkomen. Hij had vrede genomen met oppervlakkig gebabbel en het lusteloze naleven van etiquettevoorschriften, zonder daarbij zijn persoon echt te engageren. Maar nu brengt de muziek hem toch nog eens dat moeilijk te beschrijven iets dat wezenlijker is, dat hem werkelijk deugd doet. En hij reageert zo verrukt, dat Mme Verdurin denkt dat hij overdrijft.

Van de pianist verneemt Swann dat het werk dat hem zo ontroerde is geschreven door de componist Vinteuil. En hoewel iedereen hem bezweert dat je die sonate voor piano en viool niet niet kunt kennen, kan niemand hem vertellen wat het zinnetje, dat hem in het verleden al eens en nu opnieuw zo beroerde, ‘voor Vinteuil zelf kon hebben betekend’. Dat te weten te komen, lijkt Swann nu belangrijker dan elk snobistisch mondain eerbetoon: c’est cela surtout qu’il aurait voulu savoir (212:33-34). Maar de Verdurins en hun gasten kunnen hem niet helpen: Vinteuil spreekt met klanken, net als de schilder Biche met kleuren, een taal die zij (nog) niet kunnen begrijpen. Il leur semblait quand le pianiste jouait la sonate qu’il accrochait au hasard sur le piano des notes que ne reliaient pas en effet les formes auxquelles ils étaient habitués, et que le peintre jetait au hasard des couleurs sur ses toiles. (213:25-29)

Swann vraagt zich af of de componist Vinteuil dezelfde is als de pianoleraar van de zussen van Marcels grootmoeder. (We leerden Vinteuil kennen in het zich in de tijd later afspelende eerste deel van de Recherche, Combray, als de vader van de wellustige dochter die de seksuele nieuwsgierigheid van de nog jonge Marcel prikkelt.) Het kan toch niet, overweegt hij nogal bekrompen, dat de maker van dit vooruitstrevende moois die vieille bête (214:15; ‘oude sok’) zou zijn? Cottard meent te weten dat Vinteuil ongeneeslijk ziek is, en volgens de schilder zou de schilder lijden aan aliénation mentale (214:29) – hetgeen ten andere zou te merken zijn à certains passages de sa sonate (214:30). Die opmerking bevreemdt Swann: de kwalificatie folie (‘waanzin’) kan op muziek die zich onttrekt aan de gangbare logische verbanden, die bijvoorbeeld samenhangende taal kenmerken, niet van toepassing zijn. Je kunt evengoed een teef of een paard waanzinnig noemen, overweegt hij cryptisch.

Wanneer de avond op zijn eind loopt, krijgt Swann van Mme Verdurin de zegen: hij is bij haar in de smaak gevallen en ze laat Odette weten dat hij ook op de volgende gelegenheden welkom is. In tegenstelling tot wat Odette verwacht, laat Swann het zich geen twee keer zeggen en laat hij geen gelegenheid onbenut om zijn opwachting te maken. Daarbij komt aan het licht dat voor hem deuren opengaan die voor de Verdurins normaal gezien gesloten zouden blijven. Hij kent bijvoorbeeld Grévy, de president van de republiek. Hij gaat zelfs regelmatig dineren op het Elysee. Maar, voegt Swann er bescheiden aan toe, om de Verdurins niet al te veel te epateren, dat zijn maar saaie bijeenkomsten. De Verdurins van hun kant doen alle moeite om niet al te zeer hun bewondering voor Swann te laten blijken en schamperen over Grévy: Il paraît qu’il est sourd comme un pot et qu’il mange avec ses doigts (217:9-10; ‘doof als een kwartel…’). Toch zijn ze natuurlijk wel onder de indruk van Swanns statusverhogende relaties, en bij elke gelegenheid informeert Cottard of Swann van de partij zal zijn.

Odette laat Swann weten dat ze eens graag met hem alleen zou gaan eten, in plaats van in te gaan op de uitnodigingen van de Verdurins. Swann heeft echter zijn eigen agenda en houdt de boot af. Vlak voor hij naar de Verdurins gaat, mag hij, in zijn koets, graag een snolletje in zijn armen houden, préférant infiniment à celle d’Odette la beauté d’une petite ouvrière fraîche et bouffie comme une rose (218:5-7).

Telkens wanneer Swann binnenkomt, wordt het zinnetje van Vinteuil gespeeld qui comme était l’air national de leur amour (218:19-20). Swann kan echter de gedachte nauwelijks verdragen dat Vinteuil zijn klanken heeft gecomponeerd zonder hem en Odette voor ogen te hebben gehad: daardoor banaliseert de muziek van Vinteuil in zekere zin zijn liaison met Odette.

Waar Swann liever niet samen met Odette bij de Verdurins aankomt, daar vindt hij het wel leuk dat hij haar vergezelt tot bij haar thuis. Maar mee naar binnen gaat hij nooit. Op twee keer na, om samen met haar thee te drinken.

08 mei 2012

geen verloren tijd (29)

I, 199-208
Wanneer Swann de eerste keer bij de Verdurins aankomt, zijn daar aanwezig, behalve mijnheer en madame Verdurin en Odette: dokter Cottard en zijn vrouw, de jonge pianist en zijn tante, en een schilder die op dat ogenblik in de smaak valt. In de loop van de avond komen er nog enkele ‘getrouwen’ bij.

Dokter Cottard is een beetje onnozel. Hij beschikt niet over het vermogen om in te schatten of iets serieus bedoeld is of om te lachen. Daarom reageert hij altijd dubbel: ernstig maar met un sourire conditionnel et provisoire (200:6) om de mond, niet voluit glimlachend dus, hetgeen hem voor een reproche de naïeveté (200:7) moet behoeden. Om zijn gebrek aan kennis aan te vullen – kennis die hij nodig heeft om de dubbelhartige situaties waarin hij op de soirees verzeild geraakt beter in te schatten – laat hij geen gelegenheid onbenut om meer te weten te komen over eigennamen en zegswijzen. Zegswijzen die hij dan ook te pas en ten onpas – en meer ten onpas omdat hij alles veel te letterlijk opvat – in de conversatie hoopt te kunnen gebruiken! Proust introduceert met de onnozele Cottard, die niet voor dubbelzinnigheid vatbaar is, een geschikte figuur om – ex contrario – de dubbelhartigheid en hypocrisie, die de ‘beschaafde’ conversatie domineren, extra in de verf te zetten.

De schilder, ‘monsieur Biche’, is een arrangeur van verhoudingen. Hij gaat er prat op al enkele huwelijken te hebben bekokstoofd, même entre femmes! (202:11) en hij kijkt dan ook uit naar de komst van Swann, met de stellige intentie goed toe te kijken of Odette erin zal slagen Swann aan zich te binden.

Odette heeft – met een nuffig modewoord – aangekondigd dat Swann smart is. Het gezelschap verwacht daarom un ‘ennuyeux’ (202:13) te zullen mogen verwelkomen. Maar Swann maakt een veel betere indruk, en daar is zijn vertrouwdheid met de hoogste kringen niet vreemd aan. Hij heeft het allemaal al meegemaakt en kan zich los en ontspannen kwijten van de geplogenheden die hij hoort na te komen, met dien verstande dat hem een grotere vrijheid is toegestaan omdat hij nu eenmaal vanuit de hogere kringen naar de lagere kring van de Verdurins is afgedaald. Maar bij het glimlachje waarop dokter Cottard hem onthaalt, aarzelt Swann toch even. Is dat nu een samenzweerderig glimlachje, waarmee de dokter mogelijk de nieuwe gast wenst te herinneren aan een gemeenschappelijk uitstapje naar een of ander huis van plezier? Swann ziet echter al vlug in dat hij zich vergist wanneer hij wordt voorgesteld aan mevrouw Cottard: de dokter zal in het bijzijn van zijn vrouw toch niet dergelijke toespelingen maken? Swann wordt ook voorgesteld aan de schilder Biche, aan de archivaris Saniette en aan de tante van de pianist. We zien telkens hoe de Verdurins waken over de manier waarop Swann de eerste ontmoeting met hun gasten doorstaat. Wanneer Biche Swann en Odette meteen naar zijn atelier uitnodigt (waar hij op een portret de glimlach van dokter Cottard probeert vast te leggen), reageert Mme Verdurin jaloers. En aan de verlegen en goedhartige Saniette, vinden ze, moet Swann niet al te veel aandacht besteden. Met de tante van de pianist, die bang is fouten tegen het Frans te maken en daarom maar meteen álle woorden onduidelijk uitspreekt, moet Swann maar niet de spot drijven, vindt M. Verdurin. Als je met haar alleen bent, blijkt ze best wel interessant, verdedigt hij haar. En bovendien kan ze goed schrijven! Heeft Swann haar neefje, de pianist, al eens gehoord? ‘Het zou een eer…’ zijn, zegt Swann, maar hij wordt meteen onderbroken door M. Verdurin die het onbedachtzaam gebruik van zo’n duur woord (‘eer’) bespottelijk vindt.

Mme Verdurin ziet het van op een afstandje aan: de heren lijken zich te amuseren en zij voelt zich buitengesloten. Aangezien ze, ‘sinds het ongeluk met haar kaak’, niet voluit kan lachen, beperkt ze zich tot une mimique conventionnelle qui signifiait, sans fatigue ni risques pour elle, qu’elle riait aux larmes (205:23-25): zelfs de meest spontane gevoelsuiting is gereduceerd tot een artificiële imitatie ervan. Mme Verdurin pronkt graag met haar spulletjes en alle nutteloze cadeaus die ze van haar gasten krijgt. Konden ze maar allemaal bloemen en zoetigheden meebrengen: die dingen hoef je tenminste niet uit te stallen. Nu pocht ze met haar Beauvais-canapé. Ze is in het benoemen van het tafereel op het borduursel van de zitting – een voorstelling van ‘De vos en de druiven’ van La Fontaine (Mme Verdurin heeft het over een ‘beer’) – al even onnauwkeurig als in het benoemen van het ‘voorspel’ van de Meistersinger van Mahler (ze heeft het over de ouverture (206:36)). Het is duidelijk dat Proust zich amuseert met de lacunes in de parate kennis van zijn protagonisten.

07 mei 2012

geen verloren tijd (28)

I, 195-199


Het verlangen dat Odette de Crécy in Swann doet ontstaan, is atypisch. Haar schoonheid heeft Swann niet spontanément, sans s’y efforcer (195:32) ‘aantrekkelijk’ gevonden, neen, haar schoonheid was van een soort qui lui était indifférent, qui ne lui inspirait aucun désir, lui causait même une sorte de répulsion physique (195:41-43). Odette wordt bovendien niet geholpen door de in die tijd heersende haar- en kledijmode – Proust steekt er ferm de draak mee! Wanneer Odette toenadering zoekt – onder het mom bij hem thuis zijn collecties te komen bezichtigen –, is het dan ook niet zonder enige neerbuigendheid dat Swann toestemt. Al heeft hij toch ook al de leeftijd bereikt waarop hij niet lichtzinnig omspringt met elke kans om verliefd te worden. Het is de leeftijd où l’on sait se contenter d’être amoureux pour le plaisir de l’être sans trop exiger de réciprocité (196 :24-25). Je valt niet meer voor louter fysieke schoonheid. Je hoeft ook niet meer zo nodig een vrouwenhart te veroveren: het feit dat een vrouw je haar hart wil schenken, kan volstaan om de tederste gevoelens te doen ontwaken. En je kent al het deuntje van de liefde, je kunt desnoods middenin invallen en naadloos aansluiten bij het punt waar de ontluikende liefde is aangekomen. De ouderdom brengt een subtiele menging van levenswijsheid en cynisme.

Aanvankelijk kan Swann Odettes invitaties afwimpelen met de uitvlucht dat hij hard moet werken aan een studie over Vermeer – en réalité abandonnée depuis des années (198:9). Odette kent Vermeer niet (Proust schrijft: Ver Meer), zij vraagt Swann haar meer te vertellen over de Hollandse schilder. Swann gebruikt nog een ander excuus: hij zegt bang te zijn voor nieuwe vriendschappen en voor de angst die deze met zich meebrengen. De manier waarop Odette hem bezweert niet bang te zijn voor haar genegenheid ontwapent hem. Vous avez dû souffrir par une femme. Et vous croyez que les autres sont comme elle. Elle n’a pas su vous comprendre ; vous êtes un être si à part. C’est cela que j’ai aimé d’abord en vous, j’ai bien senti que vous n’étiez pas comme tout le monde. (198:33-38) Dit soort argeloze uitspraken brengt Swann ertoe zijn aanvankelijke esthetische bezwaren ten aanzien van Odettes fysieke verschijning te laten varen. Het enige wat hij nu nog nodig heeft om zijn gereserveerdheid helemaal op te geven, is ‘een bepaalde omstandigheid’.

Die omstandigheid komt er. Marcels grootvader weigert in te gaan op een schriftelijk verzoek hem bij de Verdurins te introduceren: dat volkje is hem te laag gevallen. (Hier krijgen we nog eens de à la garde!-scène (194:6) – dergelijke niet weggewerkte herhalingen wijzen op de onvolkomenheid, of onafheid, van Prousts tekst.) Omdat niemand Odette helpt, brengt ze zelf Swann mee naar de Verdurins. (Hoe dit mogelijk is, blijft onduidelijk. Kan een jonge vrouw op eigen houtje iemand introduceren? Gaat dat niet in tegen elke etiquette? Of wijst dit op een gebrek aan etiquette en wil Proust op die manier de ‘lage’ status van de Verdurins illustreren, alsook het feit dat Swann er lak aan wanneer hem dat uitkomt?)

04 mei 2012

geen verloren tijd (27)

Hier begint mijn lectuur van Un amour de Swann, het tweede deel van A la Recherche du temps perdu van Marcel Proust.  

I, 188-195

De voorwaarden om toegelaten te worden tot de petit clan (188:12) van de Verdurins zijn behoorlijk nuffig. Het Credo (188:14, mét hoofdletter) omvat subtiele aanwijzingen inzake artistieke voorkeuren en – meer nog – veronderstelde attitudes met betrekking tot het zich voortbewegen in de high society. Zo komt het dat er maar weinig vrouwen de bijeenkomsten der Verdurins frequenteren: zij zijn te nieuwsgierig naar wat er in andere salons gebeurt en dat wordt niet geapprecieerd. Behalve de jonge vrouw van dokter Verdurin maken enkel nog Odette de Crécy en la tante du pianiste (188:39) deel uit van het selecte gezelschap.

De kring streeft toch enige informaliteit en camaraderie na. Geen habit noir (189:25) op de bijeenkomsten, en de pianist speelt alleen maar Wagner als hij daar zin in heeft.

Mme Verdurin waakt als een kloek over de aanwezigheden: je moet al een stevig excuus hebben om een soirée over te slaan. Een minnaar of maîtresse is alvast geen excuus om niet te komen: de Verdurins, dat wil zeggen Mme Verdurin want zij gaat daarover, hebben liever dat de nieuwe vlam meekomt naar de feestjes. Als hij of zij aan de strikte voorwaarden voldoet, heeft de kring er dan alvast opnieuw een waardevol element bij.

En zo gebeurt het dat Swann, als introducé van Odette, in het gezelschap van de Verdurins wordt opgenomen. Natuurlijk zijn de Verdurins voor Swann te min: hij is veel chiquere kringen gewoon. Maar Swann aimait tellement les femmes (191:18-19) en als hij zijn oog op eentje heeft laten vallen, gaat hij ervoor – ook al maakt ze deel uit van een lagere sociale klasse. In de society heeft hij zowat alles versierd wat er te versieren valt, nu gaat hij de kringen lagerop afstropen. Zijn begeerte en liefde trekken zich van sociale stratificaties niets aan. Integendeel, door een vreemde kronkel komt het Swann voor dat zijn ijdelheid nog meer gestreeld kan worden als het voorwerp van zijn liefde hem als het ware van onderaf benadert. De afwijzing door een ondergeschikte zou harder aankomen. Swann, qui était simple et négligent avec une duchesse, tremblait d’être méprisé, posait, quand il était devant une femme de chambre. (192:4-6)

Swann trekt zich, in zaken van liefde, niets aan van sociale afgrenzingen. Hij streeft er niet naar de vrouwen die hij aantreft in zijn eigen kring mooi te vinden, neen, hij probeert de vrouwen die hij mooi vindt te versieren, ook als ze geen deel uitmaken van zijn kring. Esthetische standaarden wegen voor hem zwaarder door dan de dictaten van zijn sociale klasse. Dat hij met deze houding, die meteen een levenshouding is, bepaalde hooggeplaatste dames schoffeert, neemt hij er voor lief bij. Hij vindt het vermakelijk, en hij kan niet worden vrijgepleit van ‘een zekere lompheid’ (une certaine muflerie (193:11)). Dat verwijt hindert hem niet, hij gaat er prat op een levensgenieter te zijn. Hij gaat, ervan overtuigd que la ‘Vie’ contient des situations plus intéressantes, plus romanesques que tous les romans (193 :16-17), prat op zijn avontuurtjes en licht er de baron de Charlus graag over in. (Wij zullen dus nog kennis maken met deze baron.)

Swann schakelt bij het versieren met cynisme en altijd constant gebleven diplomatie de hand- en spandiensten van al zijn vrienden in. Die kunnen, ondanks zijn onberekenbare grillen en platte opportunisme, hem nooit weerstaan. Maar ze blijven op hun hoede. Zoals Marcels grootvader. Hij ontving al strategische brieven van Swann voor Marcels geboorte. En dan was het: à la garde! (194:6)

Marcel zegt – een beetje verloren tussen deze aan Swanns sociale strategieën gewijde alinea’s – belangstelling te zijn beginnen opvatten voor Swanns karakter à cause des ressemblances qu’en de tout autres parties il offrait avec le mien (193:42-43). En met deze tout autres parties introduceert Proust het gegeven dat Swann, met al zijn amoureuze escapades, deel uitmaakt van een andere wereld dan deze waartoe de kleine Marcel behoort.

geen verloren tijd


*