een lectuur van

A LA RECHERCHE DU TEMPS PERDU

van Marcel Proust


(ik gebruik de Pléiade-editie van 1954, toen nog driedelig - zoals een maatpak)

08 juni 2013

Rondom Mme Swann


De in de Pléiade-editie slechts 44 bladzijden tellende tekst Noms de pays: le nom is eigenlijk meer een prelude op Autour de Mme Swann, het eerste deel van À l’Ombre des jeunes filles en fleurs, dan een epiloog van het eerste grote deel, Du Côté de chez Swann – zoals het, na Combray en Un amour de Swann, wordt gepresenteerd. Dat zal wel iets te maken hebben met de ingewikkelde totstandkomingsgeschiedenis van de Recherche (die ik graag overlaat aan de proustologen). Hoe dan ook, het is opvallend hoe in die korte epiloog als in een notendop enkele belangrijke thema’s van het vervolg worden aangekondigd, veeleer dan dat er wordt gereflecteerd op het voorafgaande. De gebeurtenissen waarin Gilberte, Bergotte en Mme Swann een hoofdrol spelen, komen hier allemaal al ter sprake. Ook de ideeën die in Autour de Mme Swann omstandiger zullen worden uitgelegd, worden al een eerste keer aangeraakt: hoe verwachtingen altijd te hooggespannen zijn; hoe de dingen en personen altijd met emoties, vaak erotisch gekleurde emoties, worden bezet (bezield of geanimeerd); hoe de herinnering uiteindelijk altijd échter blijkt, en in elk geval duurzamer, dan de werkelijkheid ooit is geweest.

Hoe verder ik in de Recherche vorder – het is bijna ontstellend, en tegelijk ook geruststellend, te moeten vaststellen dat ik, nu ik Autour de Mme Swann heb gelezen, plusminus een vijfde achter de kiezen heb – hoe meer ik ervan overtuigd ben dat Proust zich van stiel vergist heeft. Ik weet dat dit een beetje provocatief klinkt maar ik bedoel het niet oneerbiedig want ik ben uiteraard vol bewondering voor Prousts weergaloze taal en stijl en ambitie. Maar Proust lijkt mij in de eerste plaats een filosoof, een schrijver van filosofische bellettrie. Proust had eigenlijk een uitgewerkte kunstfilosofie moeten schrijven. Hij schreef de Recherche – ook niet mis en als hij dat waanzinnige project werkelijk helemaal tot het eind had kunnen voeren (en daarbij het overzicht had kunnen bewaren), zou het pas echt een bovenmenselijke prestatie geworden zijn – maar hij had wellicht beter een esthetica geschreven, een kunstfilosofie: om daarin uit te leggen hoe de moderne mens zijn leven vanuit het persoonlijke gevoel en de (herinnering aan) doorleefde ervaringen met betekenissen aankleedt en zin probeert te geven. Zoiets.

Autour de Mme Swann kun je, zoals de andere boeken van de Recherche en zoals alle goede boeken, op verschillende manieren lezen. ‘Voor het verhaal’ is veruit de minst interessante manier. Want, ochgot, wat gebeurt er eigenlijk in die 230 bladzijden? Marcel – zoals ik gemakshalve de verteller noem – ontloopt, door voor het schrijverschap te kiezen, de diplomatieke carrière waartoe zijn vader hem had voorbestemd. Marcel gaat naar het toneel en Marcel wordt ziek. Marcel forceert zich een toegang tot het huis van Mme Swann en gaat daar vaak op bezoek. Marcel heeft een tijdje een – licht erotisch geladen – vriendschap met Mme Swanns dochter Gilberte en geraakt daar maar zeer moeizaam van los. Marcel gaat naar de hoeren. Marcel leert dat herinneringen aan poëtische momenten duurzamer zijn dan herinneringen aan momenten waarop het hart bloedt. Op die troostrijke gedachte overigens is het Autour de Mme Swann eindigt.

Maar er is veel meer dan alleen maar het verhaal. Nu ja, het is niet eens een verhaal; het is een aaneenschakeling van een paar weinig spectaculaire handelingen.

In Autour de Mme Swann presenteert Proust een sociologie van een nog gedifferentieerde klassenmaatschappij en een inventaris van de door hypocrisie, pluimstrijkerij en opportunisme gedomineerde omgangsvormen daarin. (Die klassemaatschappij beleeft haar nadagen, zo blijkt uit de slotparagraaf waarin Proust vanuit een niet nader omschreven – wellicht naoorlogse – toekomst terugblikt.) In Autour de Mme Swann kaart Proust met wellustige ironie en bij momenten zeer humoristisch het gemak aan waarmee de waarheid wordt geslachtofferd op het altaar van sociale status en prestige. In huize Swann treft Proust – via zijn ‘held’ Marcel – hiervoor een ideaal laboratorium want door zijn huwelijk met de cocotte Odette heeft Charles Swann, verblind door de liefde, aan status ingeleverd. Het spreekt voor zich dat zijn transgressie van de sociale scheidslijn tussen – in dit geval – de bloedadel en de bourgeoisie behoorlijk wat onrust veroorzaakt in de omgeving. Karaktereigenschappen en omgangsvormen die in de ene sociale laag deugdelijk zijn, zijn het in de andere niet – bij promotie of degradatie kun je daar maar beter rekening mee houden. Hoe dan ook is, in alle lagen, de leugenachtigheid die alle boodschappen doordrenkt constant: er is altijd een onderscheid tussen de inhoudelijke, eventueel verifieerbare boodschap en de intentie, de bedoeling. Ook de handelingen zijn niet gespeend van hypocrisie. Zo worden bijvoorbeeld de salons gefrequenteerd allerminst omdat daar interessante gesprekken worden gevoerd – Proust is een meester in het evoceren van onbenullige gesprekken – maar omdat het belangrijk kan zijn om toegelaten te worden tot een hoger gekwoteerd salon. Op die manier ontstaat een soort van economie van de status, waarbij een (frequentie van) aanwezigheid of een verontschuldiging voor een of andere salonbijeenkomst als pasmunt fungeert in de meedogenloze en zeer concurrentiegevoelige rush naar hoger aanzien.

Uiteraard spelen mode en smaak in dit sociale spel een belangrijke rol. Je kunt maar beter niet goed vinden wat iemand die op de sociale ladder een lagere sport inneemt wel goed vindt – en vice versa. Interieurs, kleding, omgangsvormen op de promenades in het Bois de Boulogne (waar het zien en gezien worden uiteraard veel belangrijker zijn dat de lichaamsbeweging of de frisse lucht): al die materiële zaken vormen samen een ingewikkelde semantiek van prestige en aanzien. Proust analyseert het allemaal genadeloos en met een grote kennis van zaken.

Bovenal biedt Autour de Mme Swann een dissectie van de liefde – en zoals dat met dissecties gaat: van het studieobject blijft weinig heel.

Liefde, en zeker verliefdheid, is een ziekte waarvan je moet genezen. Of toch minstens moet proberen tijdelijk te genezen want liefde is een steeds terugkerende kwaal. Dat is zowat de grondtoon – geen wonder dat Proust herhaaldelijk metaforen betrekt uit de medische wetenschap en de farmaceutiek. De verliefde fokt zichzelf zodanig op met geïdealiseerde voorstellingen van het geliefde ‘object’ dat het wel niet anders kan dan op een teleurstelling uitlopen. Liefde is een puur subjectieve aangelegenheid: de verliefde creëert een fictief personage dat louter en alleen in de naam dezelfde is als het geliefde ‘object’. Let wel, het gaat niet in de eerste plaats, laat staan uitsluitend, om een seksueel verlangen: seks lijkt bij Proust niet veel meer dan een bewustzijnsvernauwende fysiologische kramp, een spanning die in de ontlading de noodzakelijke voorwaarde vindt op opnieuw met ruimere blik de werkelijkheid tegemoet te treden. Het stelt allemaal niet veel voor, de partners bij wie deze ont-spanning kan worden verkregen zijn verwisselbaar. De schier achteloze passages die Proust aan prostitutie wijdt, maken dit overduidelijk.

Neen, het gaat over liefde. Amour. Daar ging het al over in Un Amour de Swann, waar de liefde vooral door jaloezie leek te worden aangedreven. (Nu zien we dat Charles Swann, getrouwd en wel met de Odette die zijn hart zo op hol deed slaan, over de seksuele verblinding (volupté) heen is, er een maîtresse op na houdt, en zelfs helemaal niet meer geïnteresseerd is in wat Odette daarvan denkt. En hij ziet ook niet bepaald nauwlettend toe op de manier waarop zij de mannen rond haar vinger draait.) In Autour de Mme Swann gaat het niet om jaloezie, neen, hier wordt de liefde veeleer in haar tragische aspect belicht. De verliefde zoekt in zijn ‘object’ altijd méér dan wat zich aandient – en hij verlangt meteen naar dit méér. Daardoor wordt zijn verliefdheid vertroebeld. Liefde is nooit zuiver. De vervulling is hoe dan ook altijd precair. Het genot kan tijdelijk het lijden om die precariteit compenseren – maar het genot is per definitie tijdelijk. Wanneer het genot, lees de seksuele vervulling, is uitgewerkt, wordt de liefde een wrede aangelegenheid (atroce).

Autour de Mme Swann is, ver voorbij het verhaal, de sociografie en de kijk op het mechaniek van de liefde, vooral een raamwerk waarin Proust een wereldvisie, een visie verraadt op het leven, waarvan alle facetten en elementen op een duizelingwekkende manier aan het schuiven gaan, waarin niets nog vastligt, waarin de mens, als pover en – inderdaad – ziek individu, eenzaam en hulpbehoevend en hunkerend naar een moederlijke avondkus, overgeleverd is aan de immense taak om zin te vinden en de dood te aanvaarden. Niet de feitelijke dood, in de zin van het levenseinde, maar de dood die binnensluipt in ons dagelijkse streven, in alles wat we een belang toedichten omdat dat belang altijd tijdelijk blijkt: de intensiteit waarmee we onze doelen aanvankelijk bezetten, wordt ondermijnd door verzadiging, gewoonte, sleur, walg, het vergeten.

Hoe kan het individu zich nu bevrijden uit deze helse rondgang van verlangen naar vervulling en teleurstelling? Proust is hierover duidelijk: door onverschillig te worden. Of: te kiezen voor berusting­ (résignation). Beter dan zich in die cirkel van onvervulbaarheid en zich steeds herhalende tijdelijkheid te begeven, kan men zich overgeven aan de herinneringen aan een nog niet bezoedelde, paradijselijke liefde.

Op deze manier krijgen wij, vanuit het werk zelf, een inzicht in wat Proust, schrijvende aan de Recherche, eigenlijk doet: hij heeft het uitzichtloze rondrennen in het rad van de opeenvolgende verliefdheden achter zich gelaten, is geresigneerd, en laaft zich aan de met behulp van de verbeelding aangedikte en op smaak gebrachte herinneringen aan een paradijselijk verleden, un merveilleux âge d’or. Uiteraard dienen we hierbij te bedenken dat Proust een homoseksueel was, en dat hij daardoor in zijn tijd bijna per definitie met onvervulbaarheid af te rekenen kreeg. Met onuitspreekbaarheid ook; de liefdes van ‘Marcel’ zijn heteroseksueel – al is er hier en daar wel een problematisering van het gender, bijvoorbeeld wanneer Marcel droomt van een jongen, die dan Gilberte blijkt te zijn.

De Recherche in het algemeen, en Autour de Mme Swann in het bijzonder, brengt een demasqué van ongeveer alles wat in het ‘gewone leven’, vóór de resignatie, belangrijk werd geacht. Het sociale leven wordt gekenmerkt door leugenachtigheid en opportunisme. Esthetische voorkeuren zijn sociaal bepaald. En liefdes blijven nooit duren. Op een dag is de fascinatie weg. Dan rest enkel de herinnering, niet deze die kan worden opgeroepen op commando van één-twee-drie, maar de herinnering die je ongevraagd en onwillekeurig overvalt, la mémoire involontaire die,omdat ze zo onverhoeds is, zo krachtig is dat ze je meesleurt naar een vorige levensfase waarin het geluk nog onbezoedeld en onverwelkt was. In Autour de Mme Swann komt dit proustiaanse madeleinemechaniek ook voor, en wel in de vorm van de weeë geur die Marcel opsnuift in een openbaar toilet op de Champs-Elysées en waardoor hij wordt meegevoerd naar het Combray van zijn kindertijd, waar diezelfde muffe geur van schimmel in het huis van oom Adolphe die hele, verloren gewaande, wereld van zorgeloosheid, zomerse wandelingen en ontluikende erotiek representeerde. Aan die herinnering is een gevoel van groot en evident geluk verbonden.

Dit soort ervaringen, dat is waar het in het leven écht om draait. Zelfs een muffe geur in een beschimmelde wc kan tot hogere toppen leiden dan de meest verheven gedachtegang. Maar je moet bereid zijn dit te ondergaan want dergelijke ervaringen kun je niet afdwingen. Je moet, om de werkelijkheid verdraaglijk te houden, bereid zijn je uit te leveren aan een soort van genade, ook al gaat het tegen elke logica in: Nous sommes tous obligés, pour rendre la réalité supportable, d’entretenir en nous quelques petites folies (591:37-39).


Is dit een minimalistisch programma? Zeker en vast. Maar het kan genoeg zijn: seks, schilderkunst, muziek, kunst en kunstreizen, er zijn genoeg bronnen van genot en zingeving om een leven te vullen, hoe gedesillusioneerd men ook moge zijn. Want inderdaad: het geluk is een onmogelijk te bereiken doel. Na de vervulling wacht een nieuw verlangen. Het geluk om de vervulling is altijd tijdelijk, ja, geluk is een impossibilité psychologique (625:5). Je kunt daar om treuren, maar weet dan dat ook die pijn tijdelijk zal zijn: la permanence et la durée ne sont promises à rien, pas même à la douleur (631:1-3). En het goede nieuws is dat de goede herinneringen, de herinneringen aan poëtische ervaringen, duurzamer zijn dan die aan pijn.

07 juni 2013

geen verloren tijd (73)

I:632-641

Er komt nog een reden bij om niet langer bij Mme Swann op visite te gaan: de poging Gilberte sneller te vergeten. De bezoeken zijn voor Marcel immers altijd verweven gebleven met zijn herinnering aan Gilberte. Hij moet ervoor zorgen dat nieuwe indrukken – des pensées, des intérêts, des passions (632:14-15) – waar Gilberte niets mee te maken heeft, zijn ziel kunnen vullen en zo zijn liefde voor Gilberte kunnen verdringen. Want op de gewone manier zal het niet lukken: door zijn dubbele, geveinsde, voorgewende gevoelens en de verwrongen uiting die hij daaraan heeft gegeven, kan hij noch voor- noch achteruit. Alles is nu ongeloofwaardig geworden. De ingebeelde verandering in hun relatie wordt, door erover te schrijven en – van haar kant – erover te zwijgen, werkelijkheid. De ingebeelde afstandname wordt – selffullfilling prophecy-gewijs – een reële afstand.

Het niet-meer-zien van Gilberte doet Marcel steeds minder pijn. Soms is er nog wel eens een sentimentele traan wanneer een flard uit het verleden tot in het heden doordringt, maar hij begint toch steeds meer spijt te hebben dat hij de lokroep van de liefde – voor een meisje dat hij nu aan het vergeten is – heeft laten prevaleren op de lokroep van Venetië en Firenze. Nuja, niet dat hij daar ooit zou geraakt zijn, gezien zijn zwakke gezondheid. Balbec vinden Marcels ouders voor hem een betere, een gezondere bestemming.
Marcel blijft nog wel even Mme Swann frequenteren. Ondanks de koude van een verlate winter heeft zij haar salon aangekleed met witte bloemen waarvan de geuren Marcel aan Combray doen denken – met als gevolg dat hij vaststelt dat deze geur risquait d’entretenir le peu qui subsistait de mon amour pour Gilberte (635:23-24). Daarom probeert hij hoe langer hoe meer weg te blijven bij Mme Swann. Toch probeert hij haar wel nog te ontmoeten op haar wandelingen op zondagvoormiddag in de buurt van de Arc de Triomphe. Zie, daar komt zij aangewandeld in een wolk van mauve, omlijst door een selecte hofhouding van stijve heren: zij is een wandelende, of beter: kuierende, ode aan de nieuwe lente. Marcel heeft een grote bewondering voor de frutseltjes en frulletjes van haar uitermate gesofistikeerde outfit. Geen golfsweaters, inderdaad, maar wel een zeer uitgekiend conglomeraat van stoffen en stiksels, een klaterende waterval van lintjes en knoopjes en minutieus geborduurde details – waarvan er een aantal zelfs aan het oog onttrokken blijven, comme ces sculptures gothiques d’une cathédrale dissimulées au revers d’une balustrade à quatre-vingt pieds de hauteur (638:15-17), waarmee we, via deze beschrijving van de kledij van Mme Swann, nog eens mee de toren inklimmen om, op het eind van dit deel van de Recherche, nog eens het hele landschap te kunnen overschouwen.

De manier waarop Mme Swann zich over straat beweegt – dat schrijdend kuieren, dat schijnbaar nonchalant maar in werkelijkheid zeer doordacht wandelen –, is natuurlijk ook weer de emanatie van een statusbevestigende sociale strategie. Mme Swann behoort tot een soort van tussenklasse: niet de hoge aristocratie van de faubourg Saint-Germain, maar toch in elk geval ver verheven boven de heffe des volks. Zij behoort tot een artistiekerige, meegaand geworden klasse van de rijken, een tussensoort die misschien – zegt Proust in retrospectief – niet meer bestaat. Het is een tussensoort die in die mate bereikbaar is voor de jongemannen die op hetzelfde moment, en beslist niet toevallig, op straat rondzwermen, dat ze zich kunnen afvragen of het wel gepast zou zijn Mme Swann beleefd te groeten. Ze doen het dan toch maar, wat bij het gevolg van Mme Swann un mouvement d’horlogerie losmaakt, la gesticulation de petits personnages salueurs qui n’étaient autres que l’entourage d’Odette (640:4-7). Een van die personages is Charles Swann. Hij licht zijn zijden avec une grâce souriante, apprise dans le faubourg Saint-Germain, mais à laquelle ne s’alliait plus l’indifférence qu’il aurait eue autrefois (640:8-10). Hautaine aristocratische onverschilligheid heeft bij Charles plaatsgemaakt voor een ergernis – omdat de jongemannen die Odette kennen zo slecht gekleed zijn – én een bewondering voor Odette – omdat ze zovéél jongemannen blijkt te kennen. Ook nu dus: sentiment mixte (640:15)!

Odette richt zich nog een laatste keer tot Marcel, ze vraagt of het nu echt af is tussen hem en Gilberte. Ze vindt het jammer, want hij oefende zegt ze, een goede invloed uit op haar dochter. Als hij haar maar niet in de steek laat.

Maar kijk, hun gesprekje wordt alweer onderbroken: prins Sagan wil haar groeten. Hij laat zijn paard front maken en produceert un grand salut théâtral et comme allégorique, où s’amplifiait toute la chevaleresque courtoisie du grand seigneur inclinant son respect devant la Femme, fût-elle incarnée en une femme que sa mère ou sa soeur ne pourraient pas fréquenter (640:32-36).

Aan deze momenten zal Marcel later, wanneer hij Gilberte al lang zal vergeten zijn, nog vaak terugdenken. Dat is mogelijk doordat la durée moyenne de la vie van les souvenirs des sensations poétiques langer is dan pour ceux des souffrances du coeur (641:2-4).



Op deze positieve noot eindigt Autour de Mme Swann, het eerste deel van A l’ombre des jeunes filles en fleurs.

06 juni 2013

geen verloren tijd (72)

I:627-632

Proust onderscheidt nu twee soorten (liefdes)verdriet. Er is een constante vorm, een soort van constant knagende pijn die wordt ingegeven door de afwezigheid van de persoon die is omgeven door het aureool van onze liefde, het zoete heropleven van onze hoop, of dan toch minstens de rust van een tristesse permanente (627:26). Maar er is de – veel pijnlijkere – vorm die bestaat uit hevige prikken, plotse onaangename herinneringen, telle phrase méchante dite, tel verbe employé dans une lettre qu’on a reçue (627:17-18). Dan ervaren we dat het beeld dat wij van de geliefde hadden en waarvan wij dachten dat het authentiek was, niets anders is dan het resultaat van talrijke bewerkingen; het is iets dat deel uitmaakt van un merveilleux âge d’or, un paradis où tout le monde sera réconcilié (628:11-12). De pijnlijke herinneringen brengen ons terug naar de werkelijkheid en doen ons voelen, par le brusque mal qu’ils nous font, combien nous nous sommes éloignés (de la réalité) dans les folles espérances de notre attente quotidienne (628:13-16).

Hoe dan ook, de tijd doet zijn werk. Stel dat het voorwerp van onze onbevredigde begeerte, na lang vruchteloos wachten aan onze kant, een wachten dat het verlangen heeft doen uitdoven en dit in onverschilligheid heeft getransformeerd, uiteindelijk toch aan onze begeerte zou willen tegemoetkomen, dan zouden wij het geluk dat wij vroeger nastreefden niet meer herkennen want wij zijn zelf intussen veranderd: quand le but que nous nous proposions deviendra accessible, il aura cessé d’être un but pour nous (628:37-39). We beseffen echter wel dat het wel eens zou kunnen dat het pas door onze onverschilligheid mogelijk is geworden dat de begeerde ons wil kennen – wat misschien precies door onze toenmalige begeerte onmogelijk was! Maar ja, daar zijn we vet mee want we zijn immers… onverschillig! We zullen met andere woorden nooit weten of het geluk dat ons nu te beurt valt hetzelfde is als het geluk dat we destijds moesten ontberen. We kunnen het niet weten want we zijn dezelfde niet meer – en stel dat ons toenmalige ik door een of ander wonder, een wonder dat even wonderlijk is als deze kromme redeneringen, zou kunnen terugkeren, dan zou ongetwijfeld ons geluk meteen verdwijnen als sneeuw voor de zon.

Marcel stookt zijn fantasierijke herinneringsarbeid met zijn door zijn gefrustreerde begeerte aangewakkerde ideaalbeeld van Gilberte – dat door een vervulling nooit zal kunnen worden weerlegd – zo hard op dat het de vervelende herinnering aan Gilberte, wandelend met die jongeman, verdringt. Daardoor zou hij wel weer op visite bij Mme Swann zijn kunnen gaan, ware het niet dat hij een nare droom heeft gehad waarin hij door een vriend van onoprechtheid werd beticht. Maar wie was die vriend? Marcel weet dat de droomfabriek in hem handig voor vermommingen zorgt. Na lang zoeken en door rekening te houden met de gevoelens die zijn droom had opgewekt, komt hij tot het besluit dat de jongeman in zijn droom niemand anders dan… Gilberte kan zijn! De droomvermommer doet zijn werk grondig! – maar ’t is natuurlijk ook een in seksueel opzicht revelerende genderwissel!


Hoe dan ook, dat Gilberte hem onoprechtheid verwijt – wat zij eigenlijk al eens in werkelijkheid heeft gedaan toen zij niet naar de dansles mocht gaan, maar wat ook M. Swann al eens had gedaan toen hij aanvankelijk vond dat Gilberte geen goede vriendin voor Marcel zou zijn – komt hard aan. Maar ook die pijn blijkt, zoals alles, niet duurzaam: la permanence et la durée ne sont promises à rien, pas même à la douleur (631:1-3).

05 juni 2013

geen verloren tijd (71)

I:621-627

Mme Swann deelt Marcel mee dat Gilberte haar heeft verzocht om hem voor de lunch van overmorgen uit te nodigen. Maar Marcel volhardt in zijn verzet: hij gaat op deze uitnodiging niet in, hij heeft zich intussen gehecht à l’absence d’émotions et de souffrances (621:23). Het is een wrede logica waaraan hij nu gevolg geeft: Ce qu’on recule maintenant de jour en jour, ce n’est plus la fin de l’intolérable anxiété causée par la séparation, c’est le recommencement redouté d’émotions sans issue. (621:34-37) Het onvermijdelijke gedonder dat met de liefde, of met het heropnemen daarvan, gepaard gaat, is afschrikwekkender dan de relatieve rust van de periode zonder liefde, en dus zonder gedonder. Die periode kan dan worden gevuld met zoetgevooisde dagdromen en herinneringen aan de liefde, aan een tijd waarin die nog niet door gedonder werd verstoord. Die herinneringen vervagen, er treedt vergetelheid in en een vorm van berusting (résignation (622:21)). Die berusting schenkt de kracht die nodig is om het verdriet om de verloren liefde te boven te komen. Cirkelredeneringen en sofismen alom, zegt mijn intuïtie.

Maar het kan gebeuren dat alle inspanningen om afstand te doen van de liefde plots worden opgegeven. En zo gebeurt het dat Marcel dan toch eens instemt in een ontmoeting met Gilberte. Een dag scheidt hem nog van dat weerzien. Hij besluit dat hij voortaan Gilberte als zijn minnares zal beschouwen en dat hij haar wil overladen met dure cadeaus. Hij verkoopt een dure vaas, net zoals de canapé die in een bordeel is beland een onderdeel van de erfenis van tante Léonie; hij krijgt er tienduizend francs voor in plaats van de verhoopte duizend! Maar op weg naar de Swanns ziet hij Gilberte naast een jongeman over de Champs-Elysées wandelen. Marcel kan de jongeman niet herkennen. Daar staat hij nu met zijn tienduizend francs! Hij beseft dat hij nooit zou geweten hebben dat Gilberte met een andere jongen gaat wandelen als hij niet die vaas was gaan verkopen. Ainsi un même fait porte des rameaux opposites et le malheur qu’il engendre annule le bonheur qu’il avait causé (624:20-22), besluit Proust gevoelswetenschappelijk. Maar hij voegt er meteen filosofisch aan toe dat het geluk à la limite nooit bereikt wordt. Als de omstandigheden niet tegenzitten, en het geluk toch kan worden bereikt, zal altijd blijken dat het tijdelijk is: uiteindelijk zet de tegenspoed toch door, zij het dan geïnterioriseerd, op het psychologische vlak. Het geluk wordt uitgehold en tenietgedaan. Dat ligt in onze natuur: la nature transporte la lutte du dehors au dedans et fait peu à peu changer assez notre coeur pour qu’il désire autre chose que ce qu’il va posséder (624:36-39). Het gras is altijd groener aan de andere kant. Zoiets. En zo kan worden gesteld: le bonheur ne peut jamais avoir lieu (624:35), ja Proust heeft het zelfs over l’impossibilité psychologique du bonheur (625:5)!

Wat nu aangevangen met die tienduizend francs? Marcel geeft ze nog sneller uit dan wanneer hij Gilberte elke dag zou hebben verwend met dure bloemen: je ne pouvais rester chez moi et allais pleurer dans les bras de femmes que je n’aimais pas (625:11-13)! Om zijn verdriet niet heviger te maken dan het al is, besluit Marcel nu ook zijn bezoekjes aan Gilbertes moeder te staken. En tegelijk zoekt hij toch alweer troost in zijn verbeelding van een toekomstige verzoening met Gilberte – liever dat in elk geval dan zich telkens opnieuw dat pijnlijke beeld van Gilberte, zij aan zij wandelend met die jongeman, voor de geest te moeten halen. Ook dat is een sofisme natuurlijk, een rad dat Marcel zichzelf voor de ogen draait want: om dat toekomstbeeld te verzinnen, moet hij inspiratie putten uit het verleden: Il est vrai que cette force que l’imagination dirigeait vers l’avenir, elle la puisait malgré tout dans le passé. (626:22-24) Het verleden is dus nog lang niet dood; J’aimais toujours celle qu’il est vrai que je croyais détester. (626:29-30)

En zo komt het dat Marcel zich afsluit voor nieuwe ontwikkelingen in het heden. Hij slaat elke uitnodiging af, ook deze voor feestjes waarop de dan nog jonge Albertine ook aanwezig is – maar dat weet Marcel nog niet. Hier neemt Proust even een ‘hoger’ standpunt in, een van waaruit hij zijn hele constructie kan overzien: Les différentes périodes de notre vie se chevauchent l’une dans l’autre. (626:37-38) Door nog bezig te zijn met het verwerken van het verleden, ziet men niet tijdig, of vroeger, de redding die zich in de toekomst zal aandienen – waardoor het huidige verdriet zou zijn bekort. En vanop een nóg hoger, filosofisch, standpunt voegt hij daar aan toe dat ook die redding wel weer voor verdriet zal zorgen. Want inderdaad: geluk is psychologisch onmogelijk!

04 juni 2013

geen verloren tijd (70)

I:615-621

Mme Cottard is een trouwe bezoekster van Odettes salon en is dan ook goedgeplaatst om de veranderingen in het interieur van Mme Swanns vertrekken in de gaten te houden – zo ziet zij hoe de attributen en prullaria er nauwgezet alle modegrillen opvolgen: chinesiserende ornamentiek wordt er ingewisseld voor Louis XV (615:37), en op een gegeven ogenblik is Saksisch porselein erg in trek. Met haar verfijnde esthetische smaak haalt Odette de imagoschade op die zij lijdt doordat zij bij de Verdurins voor dom (bête (616:33)) wordt aangezien: elle eût été plus triste de voir brûler la Joconde que des ‘foultitudes’ de personnes qu’elle connaissait (616:25-27). ’t Is een kwestie van prioriteiten – door haar overigens de verhaspeling foultitudes in de mond te leggen, brengt Proust en passant wel heel geniepig Odettes gesofistikeerdheid aan het wankelen.

Mme Swann modelleert niet alleen haar interieurs, maar ook haar persoonlijke fysieke verschijning en kledij. Waar haar uiterlijk vroeger nog sterk overgeleverd was aux caprices hasardeux et impuissants de la chair (617:18-19); ‘de toevallige grillen van de lust’), daar lijkt ze er nu, met haar pas verworven assertiviteit, in te slagen een type fixe, comme une jeunesse immortelle (617:23-24) vast te houden. Het is een beheerst en bestudeerd beeld dat zij daarmee creëert, etaleert en evoceert, een waaruit de jeugdige spontaneïteit is verdwenen waar Charles op viel. Hij onderneemt dan ook pogingen om de vroegere Odette in ere te herstellen, een vrouw in wie hij de trekken herkende die Botticelli zo goed kon schilderen wanneer hij onzelfzekere jonge vrouwen schilderde, maar Odette ne voulait pas entendre parler de ce peintre (617:41-42).


Volgt een heel exposé over Odettes garderobe – ik ga er niet in detail op in omdat het me maar matig weet te boeien; ik onthoud eruit dat zij zowel modebewust is als bekwaam om, door een soort van historiserend eclecticisme toe te passen, tégen de mode-eisen van de dag in te gaan. ’t Is haar in elk geval om méér dan alleen maar lichaamsbedekking en comfort te doen: elle était entourée de sa toilette comme de l’appareil délicat et spiritualisé d’une civilisation (619:43-620:1) – en daarbij draagt elk franjetje of frulletje, elke haak of knoop, ook de petits boutons de satin qui ne boutonnaient rien et ne pouvaient pas se déboutonner (620:33-34), bij tot het grotere betekenisgeheel, in een vestimentaire semantiek waarvan het laatste mysterie nog lang niet onthuld is en de laatste subtiliteit nog lang niet gedemystificeerd. Wat hoe dan ook wél duidelijk is, is dat Mme Swann, die geen golf speelt zoals sommige van haar vriendinnen, zich niet zal verlagen om sweaters (621:10) te dragen.

02 juni 2013

geen verloren tijd (69)

I:608-615

Marcel blijft wachten op een brief van Gilberte, en zeker op 1 januari valt hem dat lastig. Het is een bijzondere dag en dan verwacht je een gebaar. Maar dat is een irrationele verwachting, net zoals de dief verwacht dat hij niet zal gesnapt worden, of de soldaat dat hij niet zal sneuvelen. Of mensen, dat ze niet zullen sterven. Une confiance de ce genre, et aussi peu fondée, soutient l’amoureux qui compte sur une réconciliation, sur une lettre. (608:42-609:2) De verliefde zal bij dat rekenende verwachten zijn eigen gevoelens op het voorwerp van zijn liefde projecteren – en ze zullen terugkaatsen, en dan zal blijken dat hij zal zijn vergeten dat hij de bron van die gevoelens was. In zijn verwachting vergeet hij ook dat ook hem de normale genezing, in de vorm van berusting, te beurt zal vallen.

Heeft Marcels geestelijke lijden misschien een fysieke oorsprong? Omdat hij nu vaak last heeft van hartkloppingen wordt het aantal cafeïnedosissen dat hem wordt teruggediend, teruggeschroefd. Hij wordt er beter van, maar zijn geestelijke lijden blijft ongewijzigd. Toch was het nog niet zo gek gedacht want er bestaat wel degelijk een verband tussen liefde als gevoel en het lichaam – al moet gezegd dat het voorbeeld dat Proust hiervan geeft enigszins gechargeerd overkomt en in elk geval in een andere context thuishoort: les plus cruelles peines morales ayant souvent pour cause chez les amants l’habitude physique de la femme avec qui ils vivent (610:20-22) – mannen die zich niet meer seksueel aangetrokken voelen tot hun partner leiden de vreselijkste morele pijnen.

Na een week of twee vergeefs wachten op een teken van leven van Gilberte naar aanleiding van het nieuwe jaar, hervalt Marcel in zijn gewone verdriet, dat hij eigenlijk zelf onderhoudt door het contact met Gilberte uit de weg te gaan. Nu echter vreest hij niet alleen dat deze onderbreking van hun relatie bij Gilberte onverschilligheid zal veroorzaken, maar ook bij hem. Het dringt tot hem door dat hij straks van een andere vrouw zal houden en dat hij dan niet meer om Gilberte zal geven. Marcel overwint hier het absolutisme van de liefde: de liefde, hoe totaal en onvoorwaardelijk zij ook lijkt, is altijd slechts tijdelijk en bezet steeds wisselende objecten. Een belangrijk inzicht, voorwaar!, maar de prijs is hoog: cette idée m’enlevait, outre Gilberte, mon amour et ma souffrance (611:21-22). En bovendien is er het besef: on est toujours détaché des êtres (611:27-28); je kunt je nooit helemaal binden.

Het erge is nu dat Marcel Gilberte niet voor zijn toekomstige onverschilligheid kan waarschuwen! Als hij haar nu zou smeken dat zij hem haar liefde op een absolute manier zou bekennen, zou zij vinden dat hij haar té graag ziet (zoals het ook is!) en zij zou daarvoor  terugschrikken. Zij zou pas later de waarheid achter Marcels bede inzien, maar dan zal het al te laat zijn: hij zal al onverschillig zijn geworden!


Ondertussen verstoren Cottard, Marcels moeder en zelfs de markies de Norpois Marcels strategie van terugtrekking en van wachten op het goede moment. Zij proberen met hun roddels Gilberte duidelijk te maken dat Marcel wel degelijk van haar houdt – maar daarmee brengen zij, hoe goedbedoeld ook, zijn schema in de war. Trouwens, goedbedoeld? Meestal gebeurt dit soort verstoringen enkel en alleen omdat mensen gewoon niet kunnen zwijgen. Het zijn vains bavardages van mensen die, souvent, sans même l’intention de nuire ou de rendre service, pour rien, pour parler, quelquefois parce que nous n’avons pas pu nous empêcher de le faire devant eux et qu’ils sont indiscrets (comme nous), nous causent, à point nommé, tant de mal (613:30-35). Dat comme nous tussen haakjes is natuurlijk een vorm van superieure zelfkennis: wij zijn geen haar beter dan deze kletskousen en roddeltantes. En Marcel Proust – zeker bij momenten – zeker ook niet want het gelul op deze bladzijden is toch vaak oeverloos en stelt het geduld van de postmoderne, 21ste-eeuwse lezer danig op de proef.

01 juni 2013

geen verloren tijd (68)

I:597-608

Marcel is niet de enige bezoeker bij Mme Swann. Mme Cottard, de doktersvrouw, legt uit waarom zij een paar weken niet is kunnen komen: ze heeft, net zoals iedereen op tijd en stond, haar petites misères (597:7) gehad. En bovendien heeft ze problemen met haar personeel. Mme Bontemps se plaignait de l’ennui que lui causaient les femmes des hommes politiques (598:1-2) – maar ja, zij vindt zowat iedereen assomamant (‘oervervelend’) et ridicules (598:3). Zij brengt haar nichtje Albertine ter sprake – het is de tweede keer dat wij iets van haar vernemen. Dat nichtje is niet op haar mondje gevallen, blijkt uit de anekdote van Mme Bontemps. Ondertussen antwoordt Mme Cottard op een opmerking van Mme Swann. 

En zo praten de dames door elkaar heen. Tot Charles Swann binnenkomt, feignant par plaisanterie la peur de déranger (599:30-31). Hij vraagt zijn echtgenote of ze zo goed zou willen zijn le prince d’Agrigente (599:32) te willen ontvangen. Dat is geen probleem. Terwijl Swann de prins gaat ophalen, betreedt Mme Verdurin het salon.

Toen Charles en Odette trouwden, had Charles Odette gevraagd le petit clan (599:43) van Mme Verdurin niet meer te bezoeken – om schier ondoorgrondelijke redenen van status en dergelijke. Dat is ook de reden waarom hij zich niet laat zien nu Mme Verdurin bij Odette langskomt. Odette doet geringschattend over Mme Verdurins kringetje, dat qua status een afdeling lager speelt – hoewel zij secrètement Mme Verdurin benijdt omwille van haar vaardigheden als salon-houdster, waaraan zij, Mme Verdurin, zoveel belang hecht bien qu’ils ne fassent que nuancer l’inexistant, sculpter le vide; het zijn, zo te zeggen, les Arts du Néant: l’art (…) de savoir ‘réunir’, de s’entendre à ‘grouper’, de ‘mettre en valeur’, de ‘s’effacer’, de servir de ‘trait d’union’ (601:21-26).

In de evocatie van Mme Verdurins aanwezigheid in Mme Swanns salon en enkele flarden van de gesprekjes die zich daar afspelen (in dit geval gaat het over bloemen en bloemenleveranciers en de manier waarop je het best chrysanten kunt schikken), spant Proust zich in om vooral de kruiperige hypocrisie en het voortdurend naast elkaar heen praten in de verf te zetten. Niet één woord is niet gericht op statusonderhoud of statusverbetering; de inhoud van de gesprekken doet er werkelijk niet toe. Mme Bontemps bijvoorbeeld is heel blij dat ze uitgenodigd is om op woensdag naar het salon van Mme Verdurin te komen – hoewel ze nochtans cent fois gezegd had qu’elle ne voulait pas aller chez les Verdurin (603:18-19). Ze is al vooruit aan het berekenen welke en hoeveel woensdagen ze zal gaan want alle woensdagen haar opwachting maken in dat niet zo hoog aangeschreven kringetje zou haar imago te zeer schaden. En zo worden de aanwezigheden – die overigens zeer nauwgezet worden bijgehouden – een soort van pasmunt om te stijgen of te dalen op de sociale ladder. Dat verklaart waarom, wanneer Mme Bontemps aanstalten maakt om te vertrekken, Mme Swann kan zeggen: Vous me devez une compensation pour n’être pas venue jeudi dernier… (603:42-43)

Het gesprek kabbelt verder. Het gaat over leveranciers van delicatessen, over de omvang van de hoeden van Mme Trombert, over wie er allemaal de volgende woensdag naar Mme Verdurin gaat. Het is een en al door-elkaar-gekwebbel en pluimstrijkerij. Hilarisch wordt het wanneer Odette zegt helemaal niet zo intelligent te zijn als van haar wordt gedacht dat ze is – maar dan zegt ze pas helemaal het omgekeerde van wat ze eigenlijk bedoelt: Mais non, je vous assure (…) je suis au fond une petite bourgeoise très choquable, pleine de préjugés, vivant dans son trou, surtout très ignorante. (604:39-41) Uiteraard weten alle aanwezigen hoeveel ironie deze uitlating bevat en hoe hem te decoderen.

De normale wet – Proust weidt op zijn geheel eigen, zwaar ironisch aangezette, pseudowetenschappelijke wijze aan het fenomeen van het salon een wat algemenere beschouwing – zegt que les mérites spirituels d’un salon et son élégance soient généralement en rapport inverses plutôt que directs (606:5-7; ‘omgekeerd en niet recht evenredig’). Maar toch is het zo dat een sociale degradatie tot gevolg heeft dat men minder kieskeurig wordt ten aanzien van diegenen met wie men zich anders, wanneer de status wel nog moet worden verdedigd, verplicht is goed op te schieten. Daar schieten de goede omgangsvormen een beetje bij in, wat de antropoloog van de betere kringen Proust doet besluiten: les hommes doivent, comme les peuples, voir leur culture et même leur langage disparaître avec leur indépendance (606:11-13). Dat is de reden waarom men zich, bij ‘degradatie’, de vleiereien laat welgevallen van personen die men in hogere kringen niet eens zou hebben zien staan.

En het gesprek, voorzover het er een is, kabbelt nog steeds verder: over het feit dat dokter Cottard la lecture als passie heeft – als het maar die passie is, wordt er gegniffeld –; over het feit dat Mme Verdurin elektrische verlichting heeft in haar huis, ja, er is zelfs een belle-soeur d’une de mes amies (607:16) die al telefoon heeft! Een van de dame die nog geen telefoon heeft, bekent nieuwsgierig te zijn naar het nieuwtje, maar wuift de verleiding hautain weg: Le premier amusement passé, cela doit être un vrai casse-tête. (607:22-24) Ja, je kunt het vooruit berekenen dat als al dat gekwebbel en geroddel over de telefoon zou moeten gebeuren, dat ding een bedreiging zou vormen voor deze microkosmos van wederzijdse salonbezoekjes.


Uiteindelijk moet ook Marcel het salon verlaten. Hij is wat onbevredigd, maar hij heeft zijn doel bereikt: Gilberte zal vernemen dat hij er is geweest en dat hij een goed contact heeft gehad met Mme Verdurin. Alle bruggen zijn nog niet opgeblazen. Hoewel hij heeft laten uitschijnen dat hij Gilberte definitief niet meer wil zien, neemt hij zich toch voor wél in te gaan op de volgende afspraak. Pour me rendre la séparation moins difficile à réaliser, je ne me la présentais pas comme définitive. Mais je sentais bien qu’elle le serait. (608:18-20)

28 mei 2013

geen verloren tijd (67)


I:585-597

Marcel is danig in de war van zijn besluit om Gilberte niet meer te zien. Je kunt op verschillende manieren op dergelijk verdriet reageren. Een ervan is het voorwerp van de versmade liefde enigszins links te laten liggen, te doen alsof je het allemaal niet zo erg vindt en zelfstandigheid voor te wenden – om haar niet nog meer van je te verwijderen. Dat is wat Marcel doet, maar hij kan zich er toch niet van weerhouden Gilberte een brief te schrijven die tegelijk ‘gebelgd’ is maar toch openingen op verzoening bevat. Marcel is ten prooi aan een grote verwarring – hij weet dat zijn perspectief niet objectief is maar hij kan er geen ander innemen; hij is in zekere zin op verwarde wijze bewust van zijn verwarring, hetgeen de zaken er niet eenvoudiger op maakt. In zaken van verliefdheid geldt : le principe de causalité existerait à peine; de verliefde is un être qui ne serait pas capable d’établir un lien entre un phénomène et un autre; voor hem geldt: le spectacle du monde serait incertain comme un rêve (586:41-587:2). Uiteindelijk kan Marcel, de volgende dag al, niet anders dan alweer bij de Swanns langs te gaan en hij beseft dat hij zich al dat gepieker had kunnen besparen.

Wanneer hij zich aanmeldt, wordt Marcel echter koel ontvangen en hij neemt zich voor zich dit keer niet meer door zijn gemoedsbewegingen te laten vermurwen. Dat is gemakkelijker gezegd dan gedaan: hij blijft hopen – en c’était ce dernier sentiment qui, presque autant que la crainte (haar nooit meer te zullen terugzien), rendait ma souffrance intolérable (588:38-40). Het postsysteem, met meerdere bezorgingen per dag, werkt de gemoedsrust zeker niet in de hand want als er bij de ochtendpost geen brief van Gilberte is, dan misschien bij de middagpost – en bovendien kan een afzender een brief ook zó laten bezorgen: het gevolg is dat Marcel geen moment rust kent. Hij is voortdurend aan het redeneren: wellicht kan hij Gilberte nog het best van zijn liefde overtuigen door, mocht zij hem opnieuw uitnodigen, voor te wenden dat hij niet op haar uitnodiging kan ingaan. Hij hoeft bovendien niet alle schepen achter zich te verbranden want hij heeft nog altijd toegang tot huize Swann: van Mme Swann kan hij blijven vernemen hoe het met Gilberte gesteld is. Hij gaat uiteraard alleen wanneer hij zeker is dat Gilberte er niet zal zijn: hij zou haar maar eens de indruk geven dat hij speciaal voor haar gaat! Voortdurend stelt Marcel zich voor wat er in de brief die zij hem dan toch eens zou moeten schrijven zou staan. La constante vision de ce bonheur imaginaire m’aidait à supporter la destruction du bonheur réel. (591:6-8) Marcel blijft hopen zoals de moeder wier zoon op zee wellicht is omgekomen, die elke dag op het strand naar de einder gaat staren.

Deze bladzijden leveren een soort fenomenologie van de berekenende zelfbegoocheling. Dat het dwaas is, beseft Marcel zelf ook wel (zo dwaas is hij niet!): Nous sommes tous obligés, pour rendre la réalité supportable, d’entretenir en nous quelques petites folies. (591:37-39)

Dat Marcel nog altijd naar de Swanns kan gaan, ook al is het niet voor Gilberte, heeft hij te danken aan een uitnodiging van Mme Swann zelf: zij heeft te kennen gegeven dat ze graag zou hebben dat hij ook eens voor haar zou komen, maar dan niet op het uur dat ze ‘ontvangt’. Dus kan Marcel niet anders dan laat gaan, wanneer het al donker is. We krijgen een korte beschrijving van duister Parijs, un Paris plus sombre qu’aujourd’hui (592:17), een Parijs waar nog niet tot in alle hoeken en wijken de elektriciteit was doorgedrongen.

Opvallend aan Odettes interieur is de wintertuin: zij schijnt een grote voorliefde voor talrijke en omvangrijke planten te koesteren. Dat is naar de mode van de tijd, maar het heeft ook iets met haar vroegere bestaan als cocotte te maken. In dat bestaan had zij dat soort luxueuze interieurs nodig om haar mannen te ontvangen. Bloemen en planten maakten daar wezenlijk deel van uit.

Odette is erin geslaagd een salon op te zetten zoals Mme Verdurin er een had. Charles Swann, die destijds een van Mme Verdurins vedetten was, heeft ze afgesnoept van het kleine groepje rond Mme du Deffand.


Marcel geniet van de met de zonsondergang buiten corresponderende kleurenpracht van de bloemen binnen. Vooral de chrysanten boeien hem.

25 mei 2013

geen verloren tijd (66)


I:575-585

De overgang naar de volgende passage verloopt bruusk, maar het gaat dan ook om iets ingrijpends: Ce fut vers cette époque que Bloch bouleversa ma conception du monde (575:34-35). Hoe ziet dat wereldbeeld-tot-de-komst-van-Bloch eruit? Wel, het gaat over een gelijkschakeling tussen geluk en de toegang tot (vooral vrouwelijke) schoonheid: Marcel is ervan overtuigd que le bonheur, la possession de la beauté, ne sont pas choses inaccessibles et que nous avons fait oeuvre inutile en y renonçant à jamais (576:5-8). Bloch brengt dit wereldbeeld uit evenwicht door Marcel te introduceren in de wondere wereld van het maison de passe (575:43), het bordeel. Daar kun je je laten overtuigen door iets wat je níet zelf kunt bedenken, iets waartegenover expirent toutes les créations logiques de notre intelligence et que nous ne pouvons demander qu’à la réalité: un charme individuel (576:19-21). Dat is niet niets, het is niets minder dan le présent vraiment divin (576:17). (C.N. Lijsen vertaalt dit laatste als ‘een waarlijk hemels geschenk’, maar ik vraag me af of de betekenis van ‘huidig’ of ‘tegenwoordig’ – wat présent ook betekent – niet méér of minstens evenzeer aan de orde is: iets van het goddelijke dat nu al binnen bereik komt.) Door dit goddelijke (of ‘hemelse’) karakter komt het bordeel voor Marcel op gelijke hoogte te staan met ces autres bienfaiteurs (…) d’utilité analogue (576:22-23): les éditions de la peinture illustrées, les concerts symphoniques et les études sur les ‘Villes d’art’ (576:26-28). Seks, schilderkunst, muziek en reizen als evenwaardige voertuigen van de goddelijke genade!

Het bordeel waar Bloch Marcel heen leidt, is echter van een bedenkelijk allooi. De bazin probeert Marcel er telkens de joodse hoer Rachel aan te smeren, vooral omdat het een slimme zou zijn. Marcel weigert het aanbod, en wanneer hij dan toch eens besluit erop in te gaan, blijkt ze bezet (‘sous presse’ (577:35-36)). Toch is hij het bordeel gunstig gezind want hij schenkt de bazin een deel van de meubels die hij van tante Léonie heeft geërfd – zijn ouders hadden er geen plaats voor en hadden ze in een loods opgeslagen. Maar wanneer hij de meubels in het bordeel terugziet, treft het contrast tussen de zedenloosheid van hun huidige entourage met toutes les vertus qu’on respirait dans la chambre de ma tante à Combray (578:10-12) hem zo pijnlijk dat hij besluit niet meer naar dit oord van plezier terug te keren. Het geheugen haalt de herinneringen niet altijd in de juiste volgorde op, en zo gebeurt het dat Marcel zich pas later zal herinneren dat hij op uitgerekend de canapé die nu in het bordeel staat de eerste liefdesgeneugten heeft leren kennen, toen, bien des années auparavant, j’avais connu pour la première fois les plaisirs de l’amour avec une de mes petites cousines (578:23-25). Vreemd dat het meisje niet met name wordt genoemd en dat op dit incident, toch niet onbelangrijk, niet nader wordt ingegaan in een relaas dat zo genadeloos precies en uitvoerig op de liefdesgenese ingaat.

Een ander deel van de erfenis (andere meubels maar ook zilverwerk) verpatst Marcel om met het geld dure orchideeën voor Mme Swann te kunnen kopen, zoveel dat de begunstigde zich afvraagt hoe het komt dat Marcels vader deze gang van zaken niet beter in de gaten houdt. Marcel kon toen nog niet weten, aldus Proust, dat hij later meer belang zou hechten aan het tafelzilver en dat het genoegen dat het hem verschafte om de ouders van Gilberte met exuberante boeketten te behagen van nul en generlei waarde zou worden. En hij besluit daaruit: Ce n’est jamais qu’à cause d’un état d’esprit qui n’est pas destiné à durer qu’on prend des résolutions définitives. (578:42-579:1) Hij realiseerde zich toen nog niet dat de liefde, cette substance étrange qui résidait en Gilberte (…) kon verhuizen dans un autre être waar zij autres effets (579:1-6) zou sorteren.

Ondertussen, terwijl Marcel serviezen verpatst, vragen de ouders zich af wat hij in godsnaam uitvoert met de intelligentie die Bergotte in hem heeft gedetecteerd. Zolang Marcel geen toegang had tot huize Swann, zat hij zijn tijd te verdromen over Gilberte – en nu hij die toegang wel heeft, komt hij ook niet tot schrijven toe want hij moet thee gaan drinken en gaan wandelen in het park. En wanneer hij dan weer thuis komt, zit hij de conversaties te verzinnen waarmee hij de volgende keer de Swanns denkt te zullen kunnen epateren. Op die manier, en ook gewoon omdat hij lui is, stelt hij het voorgenomen werk telkens opnieuw uit.

Trouwens, gaat ook de schrijver Bergotte niet voortdurend op bezoek bij de Swanns? Door daar in zijn nabijheid te vertoeven, kan Marcel la vie la plus favorable au talent (580:38) leiden. Het is een waanidee, maar Mme Swann moedigt het toch aan, comme si les chefs-d’oeuvre se faisaient ‘par relations’ (581:18-19). En zo kan Marcel cette douce vie (581:25) leiden en vaststellen dat hij gelukkig is, et aucun menace ne s’élevait plus contre mon bonheur (581:40-41).

Het gevaar komt van waar hij het het minst verwacht: du côté de Gilberte et de moi-même (581:42-43). Nochtans behoort het tot de essentie van de liefde dat zij haar bedreiging altijd in zich houdt. Liefde is altijd een precair evenwicht, en ce qui rend si heureux, c’est la présence dans le coeur de quelque chose d’instable (…) En réalité, dans l’amour il y a une souffrance permanente, que la joie neutralise (582:7-10), maar dat lijden wordt, eens de vreugde verdwenen is, wat het vanaf het prille begin altijd potentieel is: atroce (582:13). Hier zien we een andere manier waarop de liefde altijd tragisch is dan deze die meer dan vijftig bladzijden eerder (529) werd aangekaart: toen heette het dat de liefde altijd hongert naar méér.

Marcel maakt een denkfout. Hij denkt dat zolang Gilbertes ouders, qui de plus en plus étaient persuadés de mon excellente influence sur elle (582:16-18) hem blijven uitnodigen, Gilberte hem echt aan haar zijde wil – maar dat is natuurlijk niet waar. De kleine irritaties die opduiken, ziet hij aanvankelijk niet.

Op een dag moet Gilberte, die naar de dansles wil, van haar moeder thuis blijven omdat Marcel er is. Haar schouderophalen zet de definitieve verwijdering in, zeker wanneer Odette in het Engels, dat Marcel niet verstaat, met Gilberte begint te praten. Aussitôt ce fut comme si un mur m’avait caché une partie de la vie de Gilberte, comme si un génie malfaisant avait emmené loin de moi mon amie. (583:2-5) Hij voelt zich ver van haar verwijderd, vraagt zich af wat er scheelt, voelt dat hij haar onverschillig laat en hij denkt dat zij denkt: ‘je sais que vous êtes fou de moi, mais cela ne me fait ni chaud ni froid, car je me fiche de vous’ (584:21-23). En hij neemt een moedig besluit: j’eus le courage de prendre subitement la résolution de ne plus la voir (584:43). Hij deelt haar echter zijn besluit niet mee, parce qu’elle ne m’aurait pas cru (585:1). 

24 mei 2013

geen verloren tijd (65)


I:564-575

Proust focust nu op Gilberte, die, tegen haar vader aangeleund, het gesprek volgt. Zij is fysiek een mix van twee uiterlijk erg verschillende mensen. Het leek erop of la nature semblait avoir eu, quand Gilberte avait été créée, à résoudre le problème de refaire peu à peu Mme Swann, en n’ayant à sa disposition comme matière que la peau de M. Swann (564:26-29). Ook het karakter is een onvolmaakte blend: het is alsof in Gilberte één van twee onafscheidelijke goede eigenschappen van de ene ouder zijn gekoppeld aan een slechte eigenschap van de andere ouder. Of stel het anders: in één en dezelfde Gilberte (fysieke verschijning) schuilen twee Gilbertes van andere makelij die om voorrang strijden en die onderling zo sterk van elkaar verschillen dat je bij de – schijnbaar willekeurige – overgang van  de ene naar de andere het gevoel kunt krijgen tegenover een totaal andere persoon te staan. Enkele bladzijden verder – in een wat verloren geplaatste alinea – vraagt Marcel/Proust zich dan ook af si le caractère de Gilberte n’était pas autre que ce que j’avais cru en of er onder allerlei positieve eigenschappen niet ook des désirs très passionnés (569:16-19) schuilgingen die zij uit eigenliefde verborgen hield en die slechts naar boven kwamen wanneer zij haar controle erover liet verslappen.

Gilberte lijkt van haar moeder vooral de negatieve, van haar vader vooral de positieve eigenschappen te hebben geërfd. En met hem lijkt ze ook het best overeen te komen – de toon waarop hij ‘Tu es une bonne fille’ (567:6-7) prevelt, lijkt te wijzen op een inquiétude que nous inspire pour l’avenir la tendresse trop passionnée d’un être destiné à nous survivre (567:7-9).

Charles Swann mengt zich nu weer – schijnbaar om de ongemakkelijkheid in verband met zijn wel zeer intieme omgang met Gilberte wat te ontvluchten – in het gesprek over Berma. Hij zegt dat Berma in een bepaalde repliek wel zeer trefzeker een juiste toon heeft getroffen. Marcel kan dat niet ontkennen, maar het bewijst volgens hem niet de grootheid van Berma omdat die juiste toon iets te objectiefs had, iets dat buiten Berma en haar kwaliteiten als actrice onafhankelijk bestond. Marcel krijgt complimenten van de Swanns, die iets mondainere gesprekken gewoon zijn, omwille van de kwaliteit van zijn conversatie: ‘Il me semble que nous parlons bien d’art, ajouta-t-il. – C’est très bien, j’aime beaucoup ça’, dit Mme Swann en me jetant un regard reconnaissant, par bonté et aussi parce qu’elle avait gardé ses anciennes aspirations vers une conversation plus intellectuelle. (567:35-40)

Bergotte start nu een gesprekje met Gilberte. Ondertussen evalueert Marcel het zijne. Hij stelt vast dat hij heel vrijuit met de door hem bewonderde schrijver heeft gesproken – maar dat heeft ongetwijfeld te maken met het feit dat hij eigenlijk al vele jaren met hem ‘in gesprek’ is, eenvoudig door zijn boeken te lezen: il m’intimidait moins qu’une personne avec qui j’aurais causé pour la première fois (568:4-5). Toch is hij niet overtuigd – en hij beseft dat dit wellicht ten onrechte is – wanneer Gilberte hem, na haar gesprekje met de schrijver, toefluistert dat haar grand ami Bergotte (…) a dit à maman qu’il vous avait trouvé extrêmement intelligent (569:10-11). Maar ja, la bienveillance des hauts esprits a pour corollaire l’incompréhension et l’hostilité des médiocres (568:43-569:1).

Eindelijk vertrekt het gezelschap voor de uitstap. Marcel zit in het rijtuig bij Bergotte, die naar zijn gezondheid informeert. Een zwakke gezondheid, helaas, maar toch ook weer niet zo helaas want je vois bien que vous devez avoir les plaisirs de l’intelligence et c’est probablement ce qui compte surtout pour vous (569:27-29). Wat een misvatting! Marcel zoekt helemaal niet de geneugten van de geest: je sentais combien ce que je désirais dans la vie était purement matériel (569:35-36). Het opsnuiven van een weeë geur in een Parijs urinoir, waardoor hij wordt teruggevoerd naar Combray, schat hij veel hoger in dan eender welk intellectueel genot. Bergotte lijkt Marcel niet te willen geloven. Maar Marcel voelt zich toch gesterkt. Waar de markies de Norpois hem zijn zelfvertrouwen had ontnomen, lijkt Bergotte te bevestigen dat hij zich nu net over mes doutes, mon dégoût de moi-même (570:16-17) geen zorgen hoeft te maken.

Bergotte raadt Marcel af zich nog langer door dokter Cottard te laten verzorgen. Bijzondere mensen hebben bijzondere dokters nodig! Marcel is niet overtuigd. Je doutais beaucoup que les gens intelligents eussent besoin d’une autre hygiène que les imbéciles (571:20-22). Bergotte gaat nu de roddeltoer op en zegt dat Swann aan medische begeleiding toe is omdat hij zo afziet van de fratsen van Odette. Marcel verbaast zich ten zeerste over dit geroddel, zeker van iemand die zich uitput in vriendelijkheden als hij tegenover de Swanns staat. Hij moet eens te meer vaststellen dat hij in een andere wereld is beland: Rien, moins que notre société de Combray, ne ressemblait au monde (571:41-42). Bergotte vraagt Marcel niet verder te vertellen wat hij nu heeft gehoord en Marcel zou, mocht hij het zinnetje waarvan hij zich later in dergelijke situaties zal bedienen al kennen, het nu zeker ook gebruiken: ‘Je ne répète jamais rien.’ C’est la phrase rituelle des gens du monde, par laquelle chaque fois le médisant est faussement rassuré. (572:4-6) Faussement: het geroddel zet zit natuurlijk eindeloos door.

Marcel ervaart het als een groot geschenk van M. Swann, dat hij hem onmiddellijk bij Bergotte heeft geïntroduceerd – iets waarvoor anderen jaren lang moeten intrigeren. Hij meent daarin een manoeuver van Swann te zien, omdat Marcels ouders ooit een uitnodiging van hem om bij Bergotte te gaan eten hadden afgeslagen. Dat heeft natuurlijk alles te maken met de weinig gunstige reputatie die Bergotte, omwille van zijn levenswandel, bij Marcels ouders geniet. Ze stonden al niet zo gunstig tegenover zijn bezoekjes aan de Swanns, en nu dit! Bovendien verraadt Marcel dat Bergotte niets moest hebben van de markies de Norpois. Het doet Marcels vader besluiten: je suis désolé de te voir tombé dans un milieu qui va achever de te détraquer (573:20-22; ‘het hoofd op hol brengen’). Marcel overweegt nu dat hij maar beter niet kan zeggen dat Bergotte zo hoog oploopt met zijn intelligentie, maar hij zegt het – ook al nam hij zich voor het niet te doen – toch. Het effect hiervan verbaast hem ten zeerste: zijn ouders glunderen van trots en zijn wel degelijk blij met Bergottes compliment. Van de weeromstuit hemelen ze nu Bergotte op, minimaliseren ze zijn existence peu honorable dont a parlé à mots couverts le père Norpois (574:29-30), ja, ze beginnen zelfs de markies, die ze net nog ophemelden, naar beneden te halen: il n’est pas toujours très bienveillant, surtout pour les gens qui ne sont pas de son bord (574:37-39).

Nog voor ze van het compliment van Bergotte had gehoord, had Marcels moeder aan Marcel gevraagd om ook eens Gilberte op de thee uit te nodigen. Maar dit plan gaat niet door: Marcel vreest dat Gilberte de chocolade, die zijn moeder naast de thee aanbiedt, als te burgerlijk zal ervaren, en bovendien is er een onoplosbaar probleem van protocollaire aard: Mme Swann informeert bij Marcel altijd naar zijn moeder, maar hij weet dat zijn moeder bij Gilberte nooit naar Mme Swann zal informeren. Dus gaat het plan om Gilberte op de thee uit te nodigen niet door.

Deze passage wordt op luchtige wijze afgesloten: Marcel vindt in zijn jas de envelop die hem bij het binnenkomen van het salon van de Swanns door de hofmeester was overhandigd (547), die hij toen ongeopend, met de air van een habitué, had weggestoken en die hij inmiddels vergeten had: in de envelop steekt une carte sur laquelle on m’indiquait la dame à qui je devais offrir le bras pour aller à table (575:31-33).

21 mei 2013

geen verloren tijd (64)


I:546-564

Op een dag wordt Marcel door Odette uitgenodigd voor een diner. Mme Swann deelt – zeer modieus – visitekaartjes uit waarop vóór de naam van Charles Swann geheel naar het anglofiel-snobistische gebruik van het jaar ‘Mr.’ staat in plaats van ‘M’. Marcel krijgt een enveloppe toegestopt. Hij weet niet wat erin zit maar steekt hem in zijn zak. Alsof hij zich niet wil verwaardigen om zich in het bijzijn van de bediende te vergewissen van de inhoud. Binnen wordt, tot Marcels grote verrassing, de naam Bergotte afgeroepen: de door Marcel aanbeden schrijver is aanwezig! Op basis van Bergottes boeken heeft Marcel zich een beeld de schrijver gevormd: hij stelt zich hem voor als een eerbiedwaardige oudere man met witte haren. Maar de man die aan hem wordt voorgesteld ziet er helemaal anders uit: hij heeft een nez rouge en forme de coquille de colimaçon (een ‘schroefvormig opgedraaide mopsneus’ in de vertaling van C.N. Lijsen) en een barbiche noire (een ‘zwart sikje’) (547:23-24). Op basis van Bergottes werk zou Marcel nooit bij die mopsneus zijn uitgekomen, maar omgekeerd vormt dit onverwachte uiterlijk voor Marcel ook een shock en van de weeromstuit kan hij ook geen waarde meer hechten aan het oeuvre van Bergotte; ze lijken hem nu niet méér dan quelque mediocre divertissement d’homme à barbiche (549:6). Want zo gaat het met namen: ze zijn des dessinateurs fantaisistes, nous donnant des gens et des pays des croquis si peu ressemblants que nous éprouvons souvent une sorte de stupeur quand nous avons devant nous, au lieu du monde imaginé, le monde visible (548:20-24). Maar, haast Proust zich hieraan toe te voegen, ook de zintuiglijke ervaring is niet te vertrouwen: ook le monde visible is niet le monde vrai, nos sens ne possédant pas beaucoup plus le don de la ressemblance que l’imagination (548:24-27), met als gevolg dat het zintuiglijke beeld al evenzeer verschilt van de werkelijkheid als het verzonnen beeld. Wat er ook van zij: Marcels teleurstelling bij het zien van zijn aanbeden schrijver Bergotte is gelijkaardig aan de ontgoocheling die hem beving toen hij eindelijk la Berma had zien spelen van wie hij zoveel had verwacht.
Aan tafel komt Marcel dicht genoeg bij Bergotte te zitten om hem te horen spreken. Net zoals het voorkomen van de schrijver blijkt ook zijn manier van spreken, en zelfs wat hij zegt, niet met zijn boeken te stroken. Het is in elk geval duidelijk: de stem (het gesproken woord) verhoudt zich niet op dezelfde manier tot de inhoud als de stijl (het geschreven woord). Maar het is niet zo eenvoudig. In een uitermate ingewikkelde passage, die ik ook na drie keer herlezen niet écht begrijp (zou het aan mij liggen?), lijkt Proust te suggereren dat deze indruk van niet samenvallen van de stem van de schrijver met wat hij schrijft slechts een misvatting is, een foute eerste indruk. Als de toehoorder de nodige corrigerende arbeid verricht, kan hij toch een parallel tussen stem en inhoud ontwaren. Desalniettemin blijft Bergottes schrijfstijl genuanceerder en meer accenten bevatten dan zijn spreektaal: il y avait plus d’intonations, plus d’accent, dans ses livres que dans ses propos (553:16-18). Waar Bergotte in zijn boeken entièrement naturel (553:22) is, vormt deze stijl een geheel eigen ritme, en dat is het aspect ce qu’il y avait de plus éphémère et pourtant de plus profond chez l’écrivain (553:26-27) – hier raken we aan de niet verder reduceerbare schrijversidentiteit.
Deze bijzonderheid van schrijven en spreken viel ook op te merken, en zelfs nog in verhevigde mate, bij Bergottes broers en zusters. Zij lijken allemaal niet buitengewoon te schitteren in de sociale omgang, maar zij beschikken over het talent om talent te doen renderen: le génie, même le grand talent, vient moins d’éléments intellectuels et d’affinement social supérieurs à ceux d’autrui, que de la faculté de les transformer, de les transposer (554:29-32). Proust maakt hierbij een enigszins lachwekkende vergelijking met autobestuurders en vliegeniers: je auto mag een Rolls Royce zijn (je mag uitblinken in sociale conversatie), je geraakt niet van de grond als de vliegenier die met een eenvoudige kist de wetten van de zwaartekracht weet te overwinnen (zijn talent weet om te zetten in creativiteit). ’t Is, laat ons zeggen, een zeer tijdsgebonden vergelijking – maar wel een die iets zegt over het anachronistisch naast elkaar bestaan van beau monde-relicten uit de 19de eeuw en de nieuwe eeuw van technologie en wetenschap waarmee Proust zeker ook moet vereenzelvigd worden, hoe 19de-eeuws zijn retoriek vaak ook overkomt.
Bergotte maakt met zijn manier van schrijven school: bepaalde jongeren – on en verra qui étaient dans ce cas (555:27) – imiteren hem, ook al zeggen ze dat ze n’avoir aucune parenté intellectuelle avec lui (555:20-21). Maar hetzelfde is ook Bergotte overkomen: ook hij is beïnvloed. Niet door een groot schrijver maar door een groot causeur, die nooit een belangrijk boek heeft geschreven. Het heeft niet alleen zijn stijl maar ook zijn literaire voorkeuren getekend. Hij houdt van literatuur – enkel Franse literatuur! – die ‘zacht’ is en harmonieus.
Bergotte heeft echter het hoge niveau van zijn eerste boeken niet kunnen handhaven. Maar een constante stijl heeft hij wel. Hij mag dan al worden verweten een artiste stérile, précieux, ciseleur de riens (557:6) te zijn, zijn vasthoudendheid was toch ook le secret de sa force (557:7).
Het is niet verwonderlijk dat Marcel in de Bergotte die hij te zien krijgt bij Mme Swann niet de Bergotte herkent die hij omwille van zijn boeken bewondert. Bergotte zelf zou zichzelf niet herkennen: hij dingt namelijk kruiperig naar de gunsten van maatschappelijk hogergeplaatsten (maar artistiek inferieuren) want hij ambieert het lidmaatschap van de Académie française. En zo gebeurt het dat on entendait alterner avec les propos du vrai Bergotte ceux du Bergotte égoïste, ambitieux et qui ne pensait qu’à parler de tels gens puissants, nobles ou riches, pour se faire valoir, lui qui dans ses livres, quand il était vraiment lui-même, avait si bien montré, pur comme celui d’une source, le charme des pauvres (558:1-6).
Toch kun je niet zeggen dat de kleine kantjes van Bergotte-de-streber de deugdzaamheid van Bergotte-de-schrijver tenietdoen. Dergelijke tegenstellingen hebben altijd bestaan; kunstenaars of filosofen kunnen in hun werk excellentie nastreven en toch maar een zeer betreurenswaardig leven leiden. Maar het is wel zo dat deze tegenstellingen nu meer opvallen dan vroeger: hoe verdorvener de samenleving, hoe strenger de morele eisen – en bovendien le public s’était mis au courant plus qu’il n’avait encore fait jusque-là de la vie privée des écrivains (559:1-2). Dat komt ons bekend voor – wij die leven in een tijd waarin de schrijvers zelf hun privéleven te grabbel gooien. Sommige toch.
Marcel vertelt Bergotte dat hij onlangs Berma heeft zien spelen. Volgens Bergotte inspireert zij zich voor haar gestes op antieke kunstwerken. Marcel realiseert zich dat het jammer is dat hij dit niet op voorhand wist: de la Berma dans cette scène, ce que je gardais c’était un souvenir qui n’était plus modifiable (561:5-6). Marcel en Bergotte gaan nu dieper in op de Phèdre, de prestaties van Berma en het werk van de regisseur. Ze verschillen van mening, maar Bergotte is attent en dringt de zijne niet op. Daardoor kan Proust opmerken: Une idée forte communique un peu de sa force au contradicteur. (562:11-12) Bergotte is in dat opzicht de tegenpool van de markies de Norpois, wiens ideeën op los zand zijn gebouwd en daardoor helemaal niets communiceren.
Mme Swann ziet haar kans schoon om, Bergotte naar de mond pratend, haar gal over Norpois uit te spuwen. Charles Swann probeert, om het nu maar eens zo te zeggen, de kerk in het midden te houden. Hij neemt ‘l’emploi’ d’homme de bon sens (562:41) op zich. Norpois’ ideeën mogen dan al waardeloos zijn, als minnaar heeft hij toch zijn strepen verdiend. Zo pendelde hij, toen hij in Rome verbleef, tweemaal per week naar Parijs om er zijn minnares te verblijden. ‘Nerveuze mannen’, besluit Swann, moeten daarom minaressen ‘au-dessous d’eux’ (563:13), ‘onder hun stand’, nemen want enkel die blijven bij hen. Dan lijkt Swann te beseffen dat Marcel misschien wel denkt dat hij, Swann, om die reden Odette heeft verkozen en hij stuurt hem een boze blik toe. Maar hij voltooit zijn gedachte en spreekt woorden qui devaient plus tard prendre dans mon souvenir la valeur d’un avertissement prophétique (563:33-34). De onderworpenheid van deze vrouwen ‘onder hun stand’ verhevigt bij die mannen de jaloezie en maakt dat zij hun maîtresse als een gevangene behandelen. Et cela finit généralement par des drames. (563:39)

19 mei 2013

geen verloren tijd (63)


I:536-546

Terwijl Gilberte zich klaarmaakt voor de wandeling, vinden haar ouders het plezierig om Marcel te vertellen over les rares vertus de leur fille (536:17). Zo goed is Gilberte, dat elle avait l’air bien plus raisonnable que ses parents (536:29-30). Wanneer Marcel vraagt wie van haar vriendjes Gilberte het liefste heeft, antwoordt Mme Swann dat hij le grand favori is, le grand crack, comme disent les Anglais (537:21-22).

Het is nooit goed! Nu Marcel zijn stoutste dromen verwerkelijkt ziet, realiseert hij (of de latere Marcel, Proust dus) zich dat een te volledige vervulling van het verlangen misschien toch niet ideaal is: doordat vervulling en verlangen volledig op elkaar passen, kun je niet meer het ene met het andere vergelijken en kun je dus niet meer genieten van de vervulling. Waar vóór de vervulling de vervulling een verre illusie leek, daar geldt nu, na de vervulling, hetzelfde voor het verleden, de tijd vóór de vervulling. Marcel realiseert zich dat Swann hetzelfde moet hebben meegemaakt: kan hij, nu hij als vanzelfsprekend in de vertrekken van dit herenhuis grote sier maakt, zich nog herinneren wat hij ervan in zijn verbeelding had gemaakt?

Toch kan het niet zijn, denkt Marcel, die vergelijkt met zijn eigen aanvoelen, dat voor Swann deze woning door de vervulling van zijn droom al zijn charme verloren heeft: Ce charme singulier dans lequel j’avais pendant si longtemps supposé que baignait la vie des Swann, je ne l’avais pas entièrement chassé de leur maison en y pénétrant (538:39-43). Meer nog: tout autour de moi, ce charme, dans mon souvenir, je le perçois encore (539:4-5). Zo geïmpregneerd zijn al die voorwerpen met die unieke Swann-kwaliteit – iets wat slechts mogelijk is doordat Marcel er zo langdurig en hevig naar heeft moeten verlangen vooraleer zijn verlangen vervuld te zien. En het gaat wel degelijk om álle voorwerpen: niet enkel het tableau de Rubens accroché au-dessus de la cheminée maar ook les bottines à lacets de M. Swann en de manteau à pèlerine (540:21-24) van Odette.

Nadat Odette eindelijk de juiste outfit gekozen heeft – een proces dat nogal wat voeten in de aarde heeft – vertrekken het echtpaar Swann, hun dochter Gilberte en Marcel naar het Bois de Boulogne. Daar gebeurt het wel eens dat M. Swann een van zijn oude bekenden tegenkomt. Dan groet hij haar op een voortreffelijke maar tegelijk ook terughoudende wijze, zodat Odette niet in verlegenheid wordt gebracht. Op een keer zien ze prinses Mathilde in het park, je weet wel, zegt Swann tot Marcel, l’amie de Flaubert, de Sainte-Beuve, de Dumas. Songez, c’est la nièce de Napoleon Ier! (542:5-7) Marcel laat haar door Swann vragen of zij misschien ook nog Musset heeft ontmoet. Dat blijkt het geval te zijn geweest, maar de dichter moet geen al te beste indruk bij de prinses hebben achtergelaten aangezien hij te laat en stomdronken op het diner was verschenen waarop hij door haar was uitgenodigd. De prinses schept nog op met haar weigering om zich te laten uitnodigen voor de komst van de tsaar naar de Invalides. Je n’ai pas besoin de cartes pour cela. J’ai mes clefs. (543:18-19) Ze bedoelt dat ze wanneer ze maar wil de grafkelder van haar oom kan bezoeken. Terwijl het gezelschap daar een beetje op hoog niveau staat te keuvelen, passeert Bloch. Marcel vraagt zich af of Odette hem kent, maar zij weigert zijn naam te gebruiken en noemt hem Moreul. Het staat wellicht niet goed om in aanwezigheid van prinses Mathilde te kennen te geven dat je bekend bent met iemand die een joodse naam draagt.

Soms bezoeken ze een tentoonstelling, die Marcel naar Venetië doen verlangen, of ze gaan naar een matinee of een tearoom. Daar spreekt Mme Swann Engels met Marcel om dingen te zeggen waarvan ze liever niet heeft dat het bedienend personeel ze hoort. Maar Marcel ziet aan de reacties van het personeel en de andere gasten dat hij de enige is die géén Engels kent en dus de réflexions que je devinais désobligeantes (544:38-39) niet verstaat.

Op een dag probeert M. Swann Gilberte te verbieden om met Marcel naar een matinee te gaan omdat het de sterfdag van haar grootvader is. Maar Gilberte trekt er zich niets van aan: Je trouve ça grotesque de s’occuper des autres dans les choses de sentiment. (545:35-36)

geen verloren tijd


*