een lectuur van

A LA RECHERCHE DU TEMPS PERDU

van Marcel Proust


(ik gebruik de Pléiade-editie van 1954, toen nog driedelig - zoals een maatpak)

08 juni 2013

Rondom Mme Swann


De in de Pléiade-editie slechts 44 bladzijden tellende tekst Noms de pays: le nom is eigenlijk meer een prelude op Autour de Mme Swann, het eerste deel van À l’Ombre des jeunes filles en fleurs, dan een epiloog van het eerste grote deel, Du Côté de chez Swann – zoals het, na Combray en Un amour de Swann, wordt gepresenteerd. Dat zal wel iets te maken hebben met de ingewikkelde totstandkomingsgeschiedenis van de Recherche (die ik graag overlaat aan de proustologen). Hoe dan ook, het is opvallend hoe in die korte epiloog als in een notendop enkele belangrijke thema’s van het vervolg worden aangekondigd, veeleer dan dat er wordt gereflecteerd op het voorafgaande. De gebeurtenissen waarin Gilberte, Bergotte en Mme Swann een hoofdrol spelen, komen hier allemaal al ter sprake. Ook de ideeën die in Autour de Mme Swann omstandiger zullen worden uitgelegd, worden al een eerste keer aangeraakt: hoe verwachtingen altijd te hooggespannen zijn; hoe de dingen en personen altijd met emoties, vaak erotisch gekleurde emoties, worden bezet (bezield of geanimeerd); hoe de herinnering uiteindelijk altijd échter blijkt, en in elk geval duurzamer, dan de werkelijkheid ooit is geweest.

Hoe verder ik in de Recherche vorder – het is bijna ontstellend, en tegelijk ook geruststellend, te moeten vaststellen dat ik, nu ik Autour de Mme Swann heb gelezen, plusminus een vijfde achter de kiezen heb – hoe meer ik ervan overtuigd ben dat Proust zich van stiel vergist heeft. Ik weet dat dit een beetje provocatief klinkt maar ik bedoel het niet oneerbiedig want ik ben uiteraard vol bewondering voor Prousts weergaloze taal en stijl en ambitie. Maar Proust lijkt mij in de eerste plaats een filosoof, een schrijver van filosofische bellettrie. Proust had eigenlijk een uitgewerkte kunstfilosofie moeten schrijven. Hij schreef de Recherche – ook niet mis en als hij dat waanzinnige project werkelijk helemaal tot het eind had kunnen voeren (en daarbij het overzicht had kunnen bewaren), zou het pas echt een bovenmenselijke prestatie geworden zijn – maar hij had wellicht beter een esthetica geschreven, een kunstfilosofie: om daarin uit te leggen hoe de moderne mens zijn leven vanuit het persoonlijke gevoel en de (herinnering aan) doorleefde ervaringen met betekenissen aankleedt en zin probeert te geven. Zoiets.

Autour de Mme Swann kun je, zoals de andere boeken van de Recherche en zoals alle goede boeken, op verschillende manieren lezen. ‘Voor het verhaal’ is veruit de minst interessante manier. Want, ochgot, wat gebeurt er eigenlijk in die 230 bladzijden? Marcel – zoals ik gemakshalve de verteller noem – ontloopt, door voor het schrijverschap te kiezen, de diplomatieke carrière waartoe zijn vader hem had voorbestemd. Marcel gaat naar het toneel en Marcel wordt ziek. Marcel forceert zich een toegang tot het huis van Mme Swann en gaat daar vaak op bezoek. Marcel heeft een tijdje een – licht erotisch geladen – vriendschap met Mme Swanns dochter Gilberte en geraakt daar maar zeer moeizaam van los. Marcel gaat naar de hoeren. Marcel leert dat herinneringen aan poëtische momenten duurzamer zijn dan herinneringen aan momenten waarop het hart bloedt. Op die troostrijke gedachte overigens is het Autour de Mme Swann eindigt.

Maar er is veel meer dan alleen maar het verhaal. Nu ja, het is niet eens een verhaal; het is een aaneenschakeling van een paar weinig spectaculaire handelingen.

In Autour de Mme Swann presenteert Proust een sociologie van een nog gedifferentieerde klassenmaatschappij en een inventaris van de door hypocrisie, pluimstrijkerij en opportunisme gedomineerde omgangsvormen daarin. (Die klassemaatschappij beleeft haar nadagen, zo blijkt uit de slotparagraaf waarin Proust vanuit een niet nader omschreven – wellicht naoorlogse – toekomst terugblikt.) In Autour de Mme Swann kaart Proust met wellustige ironie en bij momenten zeer humoristisch het gemak aan waarmee de waarheid wordt geslachtofferd op het altaar van sociale status en prestige. In huize Swann treft Proust – via zijn ‘held’ Marcel – hiervoor een ideaal laboratorium want door zijn huwelijk met de cocotte Odette heeft Charles Swann, verblind door de liefde, aan status ingeleverd. Het spreekt voor zich dat zijn transgressie van de sociale scheidslijn tussen – in dit geval – de bloedadel en de bourgeoisie behoorlijk wat onrust veroorzaakt in de omgeving. Karaktereigenschappen en omgangsvormen die in de ene sociale laag deugdelijk zijn, zijn het in de andere niet – bij promotie of degradatie kun je daar maar beter rekening mee houden. Hoe dan ook is, in alle lagen, de leugenachtigheid die alle boodschappen doordrenkt constant: er is altijd een onderscheid tussen de inhoudelijke, eventueel verifieerbare boodschap en de intentie, de bedoeling. Ook de handelingen zijn niet gespeend van hypocrisie. Zo worden bijvoorbeeld de salons gefrequenteerd allerminst omdat daar interessante gesprekken worden gevoerd – Proust is een meester in het evoceren van onbenullige gesprekken – maar omdat het belangrijk kan zijn om toegelaten te worden tot een hoger gekwoteerd salon. Op die manier ontstaat een soort van economie van de status, waarbij een (frequentie van) aanwezigheid of een verontschuldiging voor een of andere salonbijeenkomst als pasmunt fungeert in de meedogenloze en zeer concurrentiegevoelige rush naar hoger aanzien.

Uiteraard spelen mode en smaak in dit sociale spel een belangrijke rol. Je kunt maar beter niet goed vinden wat iemand die op de sociale ladder een lagere sport inneemt wel goed vindt – en vice versa. Interieurs, kleding, omgangsvormen op de promenades in het Bois de Boulogne (waar het zien en gezien worden uiteraard veel belangrijker zijn dat de lichaamsbeweging of de frisse lucht): al die materiële zaken vormen samen een ingewikkelde semantiek van prestige en aanzien. Proust analyseert het allemaal genadeloos en met een grote kennis van zaken.

Bovenal biedt Autour de Mme Swann een dissectie van de liefde – en zoals dat met dissecties gaat: van het studieobject blijft weinig heel.

Liefde, en zeker verliefdheid, is een ziekte waarvan je moet genezen. Of toch minstens moet proberen tijdelijk te genezen want liefde is een steeds terugkerende kwaal. Dat is zowat de grondtoon – geen wonder dat Proust herhaaldelijk metaforen betrekt uit de medische wetenschap en de farmaceutiek. De verliefde fokt zichzelf zodanig op met geïdealiseerde voorstellingen van het geliefde ‘object’ dat het wel niet anders kan dan op een teleurstelling uitlopen. Liefde is een puur subjectieve aangelegenheid: de verliefde creëert een fictief personage dat louter en alleen in de naam dezelfde is als het geliefde ‘object’. Let wel, het gaat niet in de eerste plaats, laat staan uitsluitend, om een seksueel verlangen: seks lijkt bij Proust niet veel meer dan een bewustzijnsvernauwende fysiologische kramp, een spanning die in de ontlading de noodzakelijke voorwaarde vindt op opnieuw met ruimere blik de werkelijkheid tegemoet te treden. Het stelt allemaal niet veel voor, de partners bij wie deze ont-spanning kan worden verkregen zijn verwisselbaar. De schier achteloze passages die Proust aan prostitutie wijdt, maken dit overduidelijk.

Neen, het gaat over liefde. Amour. Daar ging het al over in Un Amour de Swann, waar de liefde vooral door jaloezie leek te worden aangedreven. (Nu zien we dat Charles Swann, getrouwd en wel met de Odette die zijn hart zo op hol deed slaan, over de seksuele verblinding (volupté) heen is, er een maîtresse op na houdt, en zelfs helemaal niet meer geïnteresseerd is in wat Odette daarvan denkt. En hij ziet ook niet bepaald nauwlettend toe op de manier waarop zij de mannen rond haar vinger draait.) In Autour de Mme Swann gaat het niet om jaloezie, neen, hier wordt de liefde veeleer in haar tragische aspect belicht. De verliefde zoekt in zijn ‘object’ altijd méér dan wat zich aandient – en hij verlangt meteen naar dit méér. Daardoor wordt zijn verliefdheid vertroebeld. Liefde is nooit zuiver. De vervulling is hoe dan ook altijd precair. Het genot kan tijdelijk het lijden om die precariteit compenseren – maar het genot is per definitie tijdelijk. Wanneer het genot, lees de seksuele vervulling, is uitgewerkt, wordt de liefde een wrede aangelegenheid (atroce).

Autour de Mme Swann is, ver voorbij het verhaal, de sociografie en de kijk op het mechaniek van de liefde, vooral een raamwerk waarin Proust een wereldvisie, een visie verraadt op het leven, waarvan alle facetten en elementen op een duizelingwekkende manier aan het schuiven gaan, waarin niets nog vastligt, waarin de mens, als pover en – inderdaad – ziek individu, eenzaam en hulpbehoevend en hunkerend naar een moederlijke avondkus, overgeleverd is aan de immense taak om zin te vinden en de dood te aanvaarden. Niet de feitelijke dood, in de zin van het levenseinde, maar de dood die binnensluipt in ons dagelijkse streven, in alles wat we een belang toedichten omdat dat belang altijd tijdelijk blijkt: de intensiteit waarmee we onze doelen aanvankelijk bezetten, wordt ondermijnd door verzadiging, gewoonte, sleur, walg, het vergeten.

Hoe kan het individu zich nu bevrijden uit deze helse rondgang van verlangen naar vervulling en teleurstelling? Proust is hierover duidelijk: door onverschillig te worden. Of: te kiezen voor berusting­ (résignation). Beter dan zich in die cirkel van onvervulbaarheid en zich steeds herhalende tijdelijkheid te begeven, kan men zich overgeven aan de herinneringen aan een nog niet bezoedelde, paradijselijke liefde.

Op deze manier krijgen wij, vanuit het werk zelf, een inzicht in wat Proust, schrijvende aan de Recherche, eigenlijk doet: hij heeft het uitzichtloze rondrennen in het rad van de opeenvolgende verliefdheden achter zich gelaten, is geresigneerd, en laaft zich aan de met behulp van de verbeelding aangedikte en op smaak gebrachte herinneringen aan een paradijselijk verleden, un merveilleux âge d’or. Uiteraard dienen we hierbij te bedenken dat Proust een homoseksueel was, en dat hij daardoor in zijn tijd bijna per definitie met onvervulbaarheid af te rekenen kreeg. Met onuitspreekbaarheid ook; de liefdes van ‘Marcel’ zijn heteroseksueel – al is er hier en daar wel een problematisering van het gender, bijvoorbeeld wanneer Marcel droomt van een jongen, die dan Gilberte blijkt te zijn.

De Recherche in het algemeen, en Autour de Mme Swann in het bijzonder, brengt een demasqué van ongeveer alles wat in het ‘gewone leven’, vóór de resignatie, belangrijk werd geacht. Het sociale leven wordt gekenmerkt door leugenachtigheid en opportunisme. Esthetische voorkeuren zijn sociaal bepaald. En liefdes blijven nooit duren. Op een dag is de fascinatie weg. Dan rest enkel de herinnering, niet deze die kan worden opgeroepen op commando van één-twee-drie, maar de herinnering die je ongevraagd en onwillekeurig overvalt, la mémoire involontaire die,omdat ze zo onverhoeds is, zo krachtig is dat ze je meesleurt naar een vorige levensfase waarin het geluk nog onbezoedeld en onverwelkt was. In Autour de Mme Swann komt dit proustiaanse madeleinemechaniek ook voor, en wel in de vorm van de weeë geur die Marcel opsnuift in een openbaar toilet op de Champs-Elysées en waardoor hij wordt meegevoerd naar het Combray van zijn kindertijd, waar diezelfde muffe geur van schimmel in het huis van oom Adolphe die hele, verloren gewaande, wereld van zorgeloosheid, zomerse wandelingen en ontluikende erotiek representeerde. Aan die herinnering is een gevoel van groot en evident geluk verbonden.

Dit soort ervaringen, dat is waar het in het leven écht om draait. Zelfs een muffe geur in een beschimmelde wc kan tot hogere toppen leiden dan de meest verheven gedachtegang. Maar je moet bereid zijn dit te ondergaan want dergelijke ervaringen kun je niet afdwingen. Je moet, om de werkelijkheid verdraaglijk te houden, bereid zijn je uit te leveren aan een soort van genade, ook al gaat het tegen elke logica in: Nous sommes tous obligés, pour rendre la réalité supportable, d’entretenir en nous quelques petites folies (591:37-39).


Is dit een minimalistisch programma? Zeker en vast. Maar het kan genoeg zijn: seks, schilderkunst, muziek, kunst en kunstreizen, er zijn genoeg bronnen van genot en zingeving om een leven te vullen, hoe gedesillusioneerd men ook moge zijn. Want inderdaad: het geluk is een onmogelijk te bereiken doel. Na de vervulling wacht een nieuw verlangen. Het geluk om de vervulling is altijd tijdelijk, ja, geluk is een impossibilité psychologique (625:5). Je kunt daar om treuren, maar weet dan dat ook die pijn tijdelijk zal zijn: la permanence et la durée ne sont promises à rien, pas même à la douleur (631:1-3). En het goede nieuws is dat de goede herinneringen, de herinneringen aan poëtische ervaringen, duurzamer zijn dan die aan pijn.

07 juni 2013

geen verloren tijd (73)

I:632-641

Er komt nog een reden bij om niet langer bij Mme Swann op visite te gaan: de poging Gilberte sneller te vergeten. De bezoeken zijn voor Marcel immers altijd verweven gebleven met zijn herinnering aan Gilberte. Hij moet ervoor zorgen dat nieuwe indrukken – des pensées, des intérêts, des passions (632:14-15) – waar Gilberte niets mee te maken heeft, zijn ziel kunnen vullen en zo zijn liefde voor Gilberte kunnen verdringen. Want op de gewone manier zal het niet lukken: door zijn dubbele, geveinsde, voorgewende gevoelens en de verwrongen uiting die hij daaraan heeft gegeven, kan hij noch voor- noch achteruit. Alles is nu ongeloofwaardig geworden. De ingebeelde verandering in hun relatie wordt, door erover te schrijven en – van haar kant – erover te zwijgen, werkelijkheid. De ingebeelde afstandname wordt – selffullfilling prophecy-gewijs – een reële afstand.

Het niet-meer-zien van Gilberte doet Marcel steeds minder pijn. Soms is er nog wel eens een sentimentele traan wanneer een flard uit het verleden tot in het heden doordringt, maar hij begint toch steeds meer spijt te hebben dat hij de lokroep van de liefde – voor een meisje dat hij nu aan het vergeten is – heeft laten prevaleren op de lokroep van Venetië en Firenze. Nuja, niet dat hij daar ooit zou geraakt zijn, gezien zijn zwakke gezondheid. Balbec vinden Marcels ouders voor hem een betere, een gezondere bestemming.
Marcel blijft nog wel even Mme Swann frequenteren. Ondanks de koude van een verlate winter heeft zij haar salon aangekleed met witte bloemen waarvan de geuren Marcel aan Combray doen denken – met als gevolg dat hij vaststelt dat deze geur risquait d’entretenir le peu qui subsistait de mon amour pour Gilberte (635:23-24). Daarom probeert hij hoe langer hoe meer weg te blijven bij Mme Swann. Toch probeert hij haar wel nog te ontmoeten op haar wandelingen op zondagvoormiddag in de buurt van de Arc de Triomphe. Zie, daar komt zij aangewandeld in een wolk van mauve, omlijst door een selecte hofhouding van stijve heren: zij is een wandelende, of beter: kuierende, ode aan de nieuwe lente. Marcel heeft een grote bewondering voor de frutseltjes en frulletjes van haar uitermate gesofistikeerde outfit. Geen golfsweaters, inderdaad, maar wel een zeer uitgekiend conglomeraat van stoffen en stiksels, een klaterende waterval van lintjes en knoopjes en minutieus geborduurde details – waarvan er een aantal zelfs aan het oog onttrokken blijven, comme ces sculptures gothiques d’une cathédrale dissimulées au revers d’une balustrade à quatre-vingt pieds de hauteur (638:15-17), waarmee we, via deze beschrijving van de kledij van Mme Swann, nog eens mee de toren inklimmen om, op het eind van dit deel van de Recherche, nog eens het hele landschap te kunnen overschouwen.

De manier waarop Mme Swann zich over straat beweegt – dat schrijdend kuieren, dat schijnbaar nonchalant maar in werkelijkheid zeer doordacht wandelen –, is natuurlijk ook weer de emanatie van een statusbevestigende sociale strategie. Mme Swann behoort tot een soort van tussenklasse: niet de hoge aristocratie van de faubourg Saint-Germain, maar toch in elk geval ver verheven boven de heffe des volks. Zij behoort tot een artistiekerige, meegaand geworden klasse van de rijken, een tussensoort die misschien – zegt Proust in retrospectief – niet meer bestaat. Het is een tussensoort die in die mate bereikbaar is voor de jongemannen die op hetzelfde moment, en beslist niet toevallig, op straat rondzwermen, dat ze zich kunnen afvragen of het wel gepast zou zijn Mme Swann beleefd te groeten. Ze doen het dan toch maar, wat bij het gevolg van Mme Swann un mouvement d’horlogerie losmaakt, la gesticulation de petits personnages salueurs qui n’étaient autres que l’entourage d’Odette (640:4-7). Een van die personages is Charles Swann. Hij licht zijn zijden avec une grâce souriante, apprise dans le faubourg Saint-Germain, mais à laquelle ne s’alliait plus l’indifférence qu’il aurait eue autrefois (640:8-10). Hautaine aristocratische onverschilligheid heeft bij Charles plaatsgemaakt voor een ergernis – omdat de jongemannen die Odette kennen zo slecht gekleed zijn – én een bewondering voor Odette – omdat ze zovéél jongemannen blijkt te kennen. Ook nu dus: sentiment mixte (640:15)!

Odette richt zich nog een laatste keer tot Marcel, ze vraagt of het nu echt af is tussen hem en Gilberte. Ze vindt het jammer, want hij oefende zegt ze, een goede invloed uit op haar dochter. Als hij haar maar niet in de steek laat.

Maar kijk, hun gesprekje wordt alweer onderbroken: prins Sagan wil haar groeten. Hij laat zijn paard front maken en produceert un grand salut théâtral et comme allégorique, où s’amplifiait toute la chevaleresque courtoisie du grand seigneur inclinant son respect devant la Femme, fût-elle incarnée en une femme que sa mère ou sa soeur ne pourraient pas fréquenter (640:32-36).

Aan deze momenten zal Marcel later, wanneer hij Gilberte al lang zal vergeten zijn, nog vaak terugdenken. Dat is mogelijk doordat la durée moyenne de la vie van les souvenirs des sensations poétiques langer is dan pour ceux des souffrances du coeur (641:2-4).



Op deze positieve noot eindigt Autour de Mme Swann, het eerste deel van A l’ombre des jeunes filles en fleurs.

06 juni 2013

geen verloren tijd (72)

I:627-632

Proust onderscheidt nu twee soorten (liefdes)verdriet. Er is een constante vorm, een soort van constant knagende pijn die wordt ingegeven door de afwezigheid van de persoon die is omgeven door het aureool van onze liefde, het zoete heropleven van onze hoop, of dan toch minstens de rust van een tristesse permanente (627:26). Maar er is de – veel pijnlijkere – vorm die bestaat uit hevige prikken, plotse onaangename herinneringen, telle phrase méchante dite, tel verbe employé dans une lettre qu’on a reçue (627:17-18). Dan ervaren we dat het beeld dat wij van de geliefde hadden en waarvan wij dachten dat het authentiek was, niets anders is dan het resultaat van talrijke bewerkingen; het is iets dat deel uitmaakt van un merveilleux âge d’or, un paradis où tout le monde sera réconcilié (628:11-12). De pijnlijke herinneringen brengen ons terug naar de werkelijkheid en doen ons voelen, par le brusque mal qu’ils nous font, combien nous nous sommes éloignés (de la réalité) dans les folles espérances de notre attente quotidienne (628:13-16).

Hoe dan ook, de tijd doet zijn werk. Stel dat het voorwerp van onze onbevredigde begeerte, na lang vruchteloos wachten aan onze kant, een wachten dat het verlangen heeft doen uitdoven en dit in onverschilligheid heeft getransformeerd, uiteindelijk toch aan onze begeerte zou willen tegemoetkomen, dan zouden wij het geluk dat wij vroeger nastreefden niet meer herkennen want wij zijn zelf intussen veranderd: quand le but que nous nous proposions deviendra accessible, il aura cessé d’être un but pour nous (628:37-39). We beseffen echter wel dat het wel eens zou kunnen dat het pas door onze onverschilligheid mogelijk is geworden dat de begeerde ons wil kennen – wat misschien precies door onze toenmalige begeerte onmogelijk was! Maar ja, daar zijn we vet mee want we zijn immers… onverschillig! We zullen met andere woorden nooit weten of het geluk dat ons nu te beurt valt hetzelfde is als het geluk dat we destijds moesten ontberen. We kunnen het niet weten want we zijn dezelfde niet meer – en stel dat ons toenmalige ik door een of ander wonder, een wonder dat even wonderlijk is als deze kromme redeneringen, zou kunnen terugkeren, dan zou ongetwijfeld ons geluk meteen verdwijnen als sneeuw voor de zon.

Marcel stookt zijn fantasierijke herinneringsarbeid met zijn door zijn gefrustreerde begeerte aangewakkerde ideaalbeeld van Gilberte – dat door een vervulling nooit zal kunnen worden weerlegd – zo hard op dat het de vervelende herinnering aan Gilberte, wandelend met die jongeman, verdringt. Daardoor zou hij wel weer op visite bij Mme Swann zijn kunnen gaan, ware het niet dat hij een nare droom heeft gehad waarin hij door een vriend van onoprechtheid werd beticht. Maar wie was die vriend? Marcel weet dat de droomfabriek in hem handig voor vermommingen zorgt. Na lang zoeken en door rekening te houden met de gevoelens die zijn droom had opgewekt, komt hij tot het besluit dat de jongeman in zijn droom niemand anders dan… Gilberte kan zijn! De droomvermommer doet zijn werk grondig! – maar ’t is natuurlijk ook een in seksueel opzicht revelerende genderwissel!


Hoe dan ook, dat Gilberte hem onoprechtheid verwijt – wat zij eigenlijk al eens in werkelijkheid heeft gedaan toen zij niet naar de dansles mocht gaan, maar wat ook M. Swann al eens had gedaan toen hij aanvankelijk vond dat Gilberte geen goede vriendin voor Marcel zou zijn – komt hard aan. Maar ook die pijn blijkt, zoals alles, niet duurzaam: la permanence et la durée ne sont promises à rien, pas même à la douleur (631:1-3).

05 juni 2013

geen verloren tijd (71)

I:621-627

Mme Swann deelt Marcel mee dat Gilberte haar heeft verzocht om hem voor de lunch van overmorgen uit te nodigen. Maar Marcel volhardt in zijn verzet: hij gaat op deze uitnodiging niet in, hij heeft zich intussen gehecht à l’absence d’émotions et de souffrances (621:23). Het is een wrede logica waaraan hij nu gevolg geeft: Ce qu’on recule maintenant de jour en jour, ce n’est plus la fin de l’intolérable anxiété causée par la séparation, c’est le recommencement redouté d’émotions sans issue. (621:34-37) Het onvermijdelijke gedonder dat met de liefde, of met het heropnemen daarvan, gepaard gaat, is afschrikwekkender dan de relatieve rust van de periode zonder liefde, en dus zonder gedonder. Die periode kan dan worden gevuld met zoetgevooisde dagdromen en herinneringen aan de liefde, aan een tijd waarin die nog niet door gedonder werd verstoord. Die herinneringen vervagen, er treedt vergetelheid in en een vorm van berusting (résignation (622:21)). Die berusting schenkt de kracht die nodig is om het verdriet om de verloren liefde te boven te komen. Cirkelredeneringen en sofismen alom, zegt mijn intuïtie.

Maar het kan gebeuren dat alle inspanningen om afstand te doen van de liefde plots worden opgegeven. En zo gebeurt het dat Marcel dan toch eens instemt in een ontmoeting met Gilberte. Een dag scheidt hem nog van dat weerzien. Hij besluit dat hij voortaan Gilberte als zijn minnares zal beschouwen en dat hij haar wil overladen met dure cadeaus. Hij verkoopt een dure vaas, net zoals de canapé die in een bordeel is beland een onderdeel van de erfenis van tante Léonie; hij krijgt er tienduizend francs voor in plaats van de verhoopte duizend! Maar op weg naar de Swanns ziet hij Gilberte naast een jongeman over de Champs-Elysées wandelen. Marcel kan de jongeman niet herkennen. Daar staat hij nu met zijn tienduizend francs! Hij beseft dat hij nooit zou geweten hebben dat Gilberte met een andere jongen gaat wandelen als hij niet die vaas was gaan verkopen. Ainsi un même fait porte des rameaux opposites et le malheur qu’il engendre annule le bonheur qu’il avait causé (624:20-22), besluit Proust gevoelswetenschappelijk. Maar hij voegt er meteen filosofisch aan toe dat het geluk à la limite nooit bereikt wordt. Als de omstandigheden niet tegenzitten, en het geluk toch kan worden bereikt, zal altijd blijken dat het tijdelijk is: uiteindelijk zet de tegenspoed toch door, zij het dan geïnterioriseerd, op het psychologische vlak. Het geluk wordt uitgehold en tenietgedaan. Dat ligt in onze natuur: la nature transporte la lutte du dehors au dedans et fait peu à peu changer assez notre coeur pour qu’il désire autre chose que ce qu’il va posséder (624:36-39). Het gras is altijd groener aan de andere kant. Zoiets. En zo kan worden gesteld: le bonheur ne peut jamais avoir lieu (624:35), ja Proust heeft het zelfs over l’impossibilité psychologique du bonheur (625:5)!

Wat nu aangevangen met die tienduizend francs? Marcel geeft ze nog sneller uit dan wanneer hij Gilberte elke dag zou hebben verwend met dure bloemen: je ne pouvais rester chez moi et allais pleurer dans les bras de femmes que je n’aimais pas (625:11-13)! Om zijn verdriet niet heviger te maken dan het al is, besluit Marcel nu ook zijn bezoekjes aan Gilbertes moeder te staken. En tegelijk zoekt hij toch alweer troost in zijn verbeelding van een toekomstige verzoening met Gilberte – liever dat in elk geval dan zich telkens opnieuw dat pijnlijke beeld van Gilberte, zij aan zij wandelend met die jongeman, voor de geest te moeten halen. Ook dat is een sofisme natuurlijk, een rad dat Marcel zichzelf voor de ogen draait want: om dat toekomstbeeld te verzinnen, moet hij inspiratie putten uit het verleden: Il est vrai que cette force que l’imagination dirigeait vers l’avenir, elle la puisait malgré tout dans le passé. (626:22-24) Het verleden is dus nog lang niet dood; J’aimais toujours celle qu’il est vrai que je croyais détester. (626:29-30)

En zo komt het dat Marcel zich afsluit voor nieuwe ontwikkelingen in het heden. Hij slaat elke uitnodiging af, ook deze voor feestjes waarop de dan nog jonge Albertine ook aanwezig is – maar dat weet Marcel nog niet. Hier neemt Proust even een ‘hoger’ standpunt in, een van waaruit hij zijn hele constructie kan overzien: Les différentes périodes de notre vie se chevauchent l’une dans l’autre. (626:37-38) Door nog bezig te zijn met het verwerken van het verleden, ziet men niet tijdig, of vroeger, de redding die zich in de toekomst zal aandienen – waardoor het huidige verdriet zou zijn bekort. En vanop een nóg hoger, filosofisch, standpunt voegt hij daar aan toe dat ook die redding wel weer voor verdriet zal zorgen. Want inderdaad: geluk is psychologisch onmogelijk!

04 juni 2013

geen verloren tijd (70)

I:615-621

Mme Cottard is een trouwe bezoekster van Odettes salon en is dan ook goedgeplaatst om de veranderingen in het interieur van Mme Swanns vertrekken in de gaten te houden – zo ziet zij hoe de attributen en prullaria er nauwgezet alle modegrillen opvolgen: chinesiserende ornamentiek wordt er ingewisseld voor Louis XV (615:37), en op een gegeven ogenblik is Saksisch porselein erg in trek. Met haar verfijnde esthetische smaak haalt Odette de imagoschade op die zij lijdt doordat zij bij de Verdurins voor dom (bête (616:33)) wordt aangezien: elle eût été plus triste de voir brûler la Joconde que des ‘foultitudes’ de personnes qu’elle connaissait (616:25-27). ’t Is een kwestie van prioriteiten – door haar overigens de verhaspeling foultitudes in de mond te leggen, brengt Proust en passant wel heel geniepig Odettes gesofistikeerdheid aan het wankelen.

Mme Swann modelleert niet alleen haar interieurs, maar ook haar persoonlijke fysieke verschijning en kledij. Waar haar uiterlijk vroeger nog sterk overgeleverd was aux caprices hasardeux et impuissants de la chair (617:18-19); ‘de toevallige grillen van de lust’), daar lijkt ze er nu, met haar pas verworven assertiviteit, in te slagen een type fixe, comme une jeunesse immortelle (617:23-24) vast te houden. Het is een beheerst en bestudeerd beeld dat zij daarmee creëert, etaleert en evoceert, een waaruit de jeugdige spontaneïteit is verdwenen waar Charles op viel. Hij onderneemt dan ook pogingen om de vroegere Odette in ere te herstellen, een vrouw in wie hij de trekken herkende die Botticelli zo goed kon schilderen wanneer hij onzelfzekere jonge vrouwen schilderde, maar Odette ne voulait pas entendre parler de ce peintre (617:41-42).


Volgt een heel exposé over Odettes garderobe – ik ga er niet in detail op in omdat het me maar matig weet te boeien; ik onthoud eruit dat zij zowel modebewust is als bekwaam om, door een soort van historiserend eclecticisme toe te passen, tégen de mode-eisen van de dag in te gaan. ’t Is haar in elk geval om méér dan alleen maar lichaamsbedekking en comfort te doen: elle était entourée de sa toilette comme de l’appareil délicat et spiritualisé d’une civilisation (619:43-620:1) – en daarbij draagt elk franjetje of frulletje, elke haak of knoop, ook de petits boutons de satin qui ne boutonnaient rien et ne pouvaient pas se déboutonner (620:33-34), bij tot het grotere betekenisgeheel, in een vestimentaire semantiek waarvan het laatste mysterie nog lang niet onthuld is en de laatste subtiliteit nog lang niet gedemystificeerd. Wat hoe dan ook wél duidelijk is, is dat Mme Swann, die geen golf speelt zoals sommige van haar vriendinnen, zich niet zal verlagen om sweaters (621:10) te dragen.

02 juni 2013

geen verloren tijd (69)

I:608-615

Marcel blijft wachten op een brief van Gilberte, en zeker op 1 januari valt hem dat lastig. Het is een bijzondere dag en dan verwacht je een gebaar. Maar dat is een irrationele verwachting, net zoals de dief verwacht dat hij niet zal gesnapt worden, of de soldaat dat hij niet zal sneuvelen. Of mensen, dat ze niet zullen sterven. Une confiance de ce genre, et aussi peu fondée, soutient l’amoureux qui compte sur une réconciliation, sur une lettre. (608:42-609:2) De verliefde zal bij dat rekenende verwachten zijn eigen gevoelens op het voorwerp van zijn liefde projecteren – en ze zullen terugkaatsen, en dan zal blijken dat hij zal zijn vergeten dat hij de bron van die gevoelens was. In zijn verwachting vergeet hij ook dat ook hem de normale genezing, in de vorm van berusting, te beurt zal vallen.

Heeft Marcels geestelijke lijden misschien een fysieke oorsprong? Omdat hij nu vaak last heeft van hartkloppingen wordt het aantal cafeïnedosissen dat hem wordt teruggediend, teruggeschroefd. Hij wordt er beter van, maar zijn geestelijke lijden blijft ongewijzigd. Toch was het nog niet zo gek gedacht want er bestaat wel degelijk een verband tussen liefde als gevoel en het lichaam – al moet gezegd dat het voorbeeld dat Proust hiervan geeft enigszins gechargeerd overkomt en in elk geval in een andere context thuishoort: les plus cruelles peines morales ayant souvent pour cause chez les amants l’habitude physique de la femme avec qui ils vivent (610:20-22) – mannen die zich niet meer seksueel aangetrokken voelen tot hun partner leiden de vreselijkste morele pijnen.

Na een week of twee vergeefs wachten op een teken van leven van Gilberte naar aanleiding van het nieuwe jaar, hervalt Marcel in zijn gewone verdriet, dat hij eigenlijk zelf onderhoudt door het contact met Gilberte uit de weg te gaan. Nu echter vreest hij niet alleen dat deze onderbreking van hun relatie bij Gilberte onverschilligheid zal veroorzaken, maar ook bij hem. Het dringt tot hem door dat hij straks van een andere vrouw zal houden en dat hij dan niet meer om Gilberte zal geven. Marcel overwint hier het absolutisme van de liefde: de liefde, hoe totaal en onvoorwaardelijk zij ook lijkt, is altijd slechts tijdelijk en bezet steeds wisselende objecten. Een belangrijk inzicht, voorwaar!, maar de prijs is hoog: cette idée m’enlevait, outre Gilberte, mon amour et ma souffrance (611:21-22). En bovendien is er het besef: on est toujours détaché des êtres (611:27-28); je kunt je nooit helemaal binden.

Het erge is nu dat Marcel Gilberte niet voor zijn toekomstige onverschilligheid kan waarschuwen! Als hij haar nu zou smeken dat zij hem haar liefde op een absolute manier zou bekennen, zou zij vinden dat hij haar té graag ziet (zoals het ook is!) en zij zou daarvoor  terugschrikken. Zij zou pas later de waarheid achter Marcels bede inzien, maar dan zal het al te laat zijn: hij zal al onverschillig zijn geworden!


Ondertussen verstoren Cottard, Marcels moeder en zelfs de markies de Norpois Marcels strategie van terugtrekking en van wachten op het goede moment. Zij proberen met hun roddels Gilberte duidelijk te maken dat Marcel wel degelijk van haar houdt – maar daarmee brengen zij, hoe goedbedoeld ook, zijn schema in de war. Trouwens, goedbedoeld? Meestal gebeurt dit soort verstoringen enkel en alleen omdat mensen gewoon niet kunnen zwijgen. Het zijn vains bavardages van mensen die, souvent, sans même l’intention de nuire ou de rendre service, pour rien, pour parler, quelquefois parce que nous n’avons pas pu nous empêcher de le faire devant eux et qu’ils sont indiscrets (comme nous), nous causent, à point nommé, tant de mal (613:30-35). Dat comme nous tussen haakjes is natuurlijk een vorm van superieure zelfkennis: wij zijn geen haar beter dan deze kletskousen en roddeltantes. En Marcel Proust – zeker bij momenten – zeker ook niet want het gelul op deze bladzijden is toch vaak oeverloos en stelt het geduld van de postmoderne, 21ste-eeuwse lezer danig op de proef.

01 juni 2013

geen verloren tijd (68)

I:597-608

Marcel is niet de enige bezoeker bij Mme Swann. Mme Cottard, de doktersvrouw, legt uit waarom zij een paar weken niet is kunnen komen: ze heeft, net zoals iedereen op tijd en stond, haar petites misères (597:7) gehad. En bovendien heeft ze problemen met haar personeel. Mme Bontemps se plaignait de l’ennui que lui causaient les femmes des hommes politiques (598:1-2) – maar ja, zij vindt zowat iedereen assomamant (‘oervervelend’) et ridicules (598:3). Zij brengt haar nichtje Albertine ter sprake – het is de tweede keer dat wij iets van haar vernemen. Dat nichtje is niet op haar mondje gevallen, blijkt uit de anekdote van Mme Bontemps. Ondertussen antwoordt Mme Cottard op een opmerking van Mme Swann. 

En zo praten de dames door elkaar heen. Tot Charles Swann binnenkomt, feignant par plaisanterie la peur de déranger (599:30-31). Hij vraagt zijn echtgenote of ze zo goed zou willen zijn le prince d’Agrigente (599:32) te willen ontvangen. Dat is geen probleem. Terwijl Swann de prins gaat ophalen, betreedt Mme Verdurin het salon.

Toen Charles en Odette trouwden, had Charles Odette gevraagd le petit clan (599:43) van Mme Verdurin niet meer te bezoeken – om schier ondoorgrondelijke redenen van status en dergelijke. Dat is ook de reden waarom hij zich niet laat zien nu Mme Verdurin bij Odette langskomt. Odette doet geringschattend over Mme Verdurins kringetje, dat qua status een afdeling lager speelt – hoewel zij secrètement Mme Verdurin benijdt omwille van haar vaardigheden als salon-houdster, waaraan zij, Mme Verdurin, zoveel belang hecht bien qu’ils ne fassent que nuancer l’inexistant, sculpter le vide; het zijn, zo te zeggen, les Arts du Néant: l’art (…) de savoir ‘réunir’, de s’entendre à ‘grouper’, de ‘mettre en valeur’, de ‘s’effacer’, de servir de ‘trait d’union’ (601:21-26).

In de evocatie van Mme Verdurins aanwezigheid in Mme Swanns salon en enkele flarden van de gesprekjes die zich daar afspelen (in dit geval gaat het over bloemen en bloemenleveranciers en de manier waarop je het best chrysanten kunt schikken), spant Proust zich in om vooral de kruiperige hypocrisie en het voortdurend naast elkaar heen praten in de verf te zetten. Niet één woord is niet gericht op statusonderhoud of statusverbetering; de inhoud van de gesprekken doet er werkelijk niet toe. Mme Bontemps bijvoorbeeld is heel blij dat ze uitgenodigd is om op woensdag naar het salon van Mme Verdurin te komen – hoewel ze nochtans cent fois gezegd had qu’elle ne voulait pas aller chez les Verdurin (603:18-19). Ze is al vooruit aan het berekenen welke en hoeveel woensdagen ze zal gaan want alle woensdagen haar opwachting maken in dat niet zo hoog aangeschreven kringetje zou haar imago te zeer schaden. En zo worden de aanwezigheden – die overigens zeer nauwgezet worden bijgehouden – een soort van pasmunt om te stijgen of te dalen op de sociale ladder. Dat verklaart waarom, wanneer Mme Bontemps aanstalten maakt om te vertrekken, Mme Swann kan zeggen: Vous me devez une compensation pour n’être pas venue jeudi dernier… (603:42-43)

Het gesprek kabbelt verder. Het gaat over leveranciers van delicatessen, over de omvang van de hoeden van Mme Trombert, over wie er allemaal de volgende woensdag naar Mme Verdurin gaat. Het is een en al door-elkaar-gekwebbel en pluimstrijkerij. Hilarisch wordt het wanneer Odette zegt helemaal niet zo intelligent te zijn als van haar wordt gedacht dat ze is – maar dan zegt ze pas helemaal het omgekeerde van wat ze eigenlijk bedoelt: Mais non, je vous assure (…) je suis au fond une petite bourgeoise très choquable, pleine de préjugés, vivant dans son trou, surtout très ignorante. (604:39-41) Uiteraard weten alle aanwezigen hoeveel ironie deze uitlating bevat en hoe hem te decoderen.

De normale wet – Proust weidt op zijn geheel eigen, zwaar ironisch aangezette, pseudowetenschappelijke wijze aan het fenomeen van het salon een wat algemenere beschouwing – zegt que les mérites spirituels d’un salon et son élégance soient généralement en rapport inverses plutôt que directs (606:5-7; ‘omgekeerd en niet recht evenredig’). Maar toch is het zo dat een sociale degradatie tot gevolg heeft dat men minder kieskeurig wordt ten aanzien van diegenen met wie men zich anders, wanneer de status wel nog moet worden verdedigd, verplicht is goed op te schieten. Daar schieten de goede omgangsvormen een beetje bij in, wat de antropoloog van de betere kringen Proust doet besluiten: les hommes doivent, comme les peuples, voir leur culture et même leur langage disparaître avec leur indépendance (606:11-13). Dat is de reden waarom men zich, bij ‘degradatie’, de vleiereien laat welgevallen van personen die men in hogere kringen niet eens zou hebben zien staan.

En het gesprek, voorzover het er een is, kabbelt nog steeds verder: over het feit dat dokter Cottard la lecture als passie heeft – als het maar die passie is, wordt er gegniffeld –; over het feit dat Mme Verdurin elektrische verlichting heeft in haar huis, ja, er is zelfs een belle-soeur d’une de mes amies (607:16) die al telefoon heeft! Een van de dame die nog geen telefoon heeft, bekent nieuwsgierig te zijn naar het nieuwtje, maar wuift de verleiding hautain weg: Le premier amusement passé, cela doit être un vrai casse-tête. (607:22-24) Ja, je kunt het vooruit berekenen dat als al dat gekwebbel en geroddel over de telefoon zou moeten gebeuren, dat ding een bedreiging zou vormen voor deze microkosmos van wederzijdse salonbezoekjes.


Uiteindelijk moet ook Marcel het salon verlaten. Hij is wat onbevredigd, maar hij heeft zijn doel bereikt: Gilberte zal vernemen dat hij er is geweest en dat hij een goed contact heeft gehad met Mme Verdurin. Alle bruggen zijn nog niet opgeblazen. Hoewel hij heeft laten uitschijnen dat hij Gilberte definitief niet meer wil zien, neemt hij zich toch voor wél in te gaan op de volgende afspraak. Pour me rendre la séparation moins difficile à réaliser, je ne me la présentais pas comme définitive. Mais je sentais bien qu’elle le serait. (608:18-20)

geen verloren tijd


*