een lectuur van

A LA RECHERCHE DU TEMPS PERDU

van Marcel Proust


(ik gebruik de Pléiade-editie van 1954, toen nog driedelig - zoals een maatpak)

27 augustus 2014

geen verloren tijd (83)



I:715-721

Op een dag neemt Mme de Villeparisis grootmoeder en Marcel mee naar Carqueville. Marcel mag daar het door klimop begroeide kerkje bezoeken terwijl de dames thee drinken bij de banketbakker. Wanneer Marcel het kerkje verlaat, ontwaart hij bij het bruggetje een groepje meisjes. Een van de meisjes, trekt zijn aandacht. Zij is het slordigst gekleed, maar lijkt een overwicht te hebben op de anderen. Het verlangen dat hem naar haar dwingt, is dubbel: ce n’est pas seulement son corps que j’aurais voulu atteindre, c’était aussi la personne qui vivait en lui (716:11-13). Ten aanzien van die niet fysiek aanraakbare interne persoon is er maar une sorte de pénétration mogelijk, een die bestaat uit: y éveiller une idée (716:14-15).Daartoe moet Marcel de aandacht van het meisje zien te trekken, opdat zij, wanneer hij weer in het rijtuig van Mme de Villeparisis zal zijn verdwenen, zich hem nog zal herinneren en misschien zelfs naar hem zal terugverlangen. Hij doet wat rijken zich kunnen permitteren: geld bovenhalen en status mobiliseren. Wanneer hij de woorden <<marquise>> et <<deux chevaux>> (717:3; dat laatste wel degelijk in de betekenis van ‘twee paarden’) heeft kunnen gebruiken, vindt hij al dat hij zijn doel heeft bereikt. Of het meisje nu al dan niet ingaat op zijn avances, het doet er niet toe: hij heeft zijn angst overwonnen en contact gelegd met een van die wezens die anders alleen maar uitblinken in onbereikbaarheid. Marcel is wel degelijk tot die onderhuidse persoon doorgedrongen (hij heeft ‘gepenetreerd’) en de Verteller besluit, niet filosofisch maar wel filosoferend: cette possession immatérielle (…) lui avait ôté de son mystère autant que fait la possession physique (717:9-11).

Deze bevredigende ervaring leidt tot een bonheur profond (717:13), een geluk dat Marcel na zijn dagen in Combray maar weinig heeft mogen smaken en dat hem terugvoert naar het geluk dat hij ervoer, onder andere, door de kerktorens van Martinville. (Zie hier voor een parafrasering van die passage.) Dit keer is de gelukservaring evenwel ‘onvolmaakt’. Hij wordt deze keer niet opgewekt door kerktorens maar door drie bomen in het landschap. Marcel heeft het gevoel dat hij de drie bomen al eens een keer heeft gezien, maar hij kan zich niet herinneren waar. Door dit oscilleren tussen het nu en een niet nader te bepalen tijd, lijken de drie bomen zo reëel dat, van de weeromstuit, de hele passage in Balbec een fictioneel karakter krijgt, en dat Mme de Villeparisis een romanpersonage lijkt. Marcel voelt dat de drie bomen recouvraient quelque chose sur quoi (mon esprit) n’avait pas prise (717:34-35), iets wat zich aan verdere analyse onttrekt en wat daardoor de geest des te meer bezighoudt, natuurlijk. Marcel beseft dat hij er de hand op zou kunnen leggen mocht hij alleen zijn geweest, maar dat is hij niet. Hij beseft dat hij de juiste omstandigheden moet opzoeken om het heel specifieke genot dat met dit soort ervaringen gepaard gaat te kunnen oproepen. Het gaat om een genot (plaisir) dat je als het ware zelf kunt creëren; het vergt un certain travail de la pensée sur elle-même (718:3-4) en het verschilt in die zin uiteraard van de banale genoegens die door de zintuiglijkheid worden aangeleverd. Het is een genot dat meer met verbeelding dan met ervaring te maken heeft – wat dan weer aansluit bij een eerder gemaakte vaststelling: zie 698:9-12.

Wat er ook van zij, het lijkt Marcel op de een of andere manier van levensbelang te kunnen achterhalen wat die achterliggende werkelijkheid dan wel is waarnaar die bomen verwijzen. Hij wil de epifanie zich zien voltrekken. Heeft hij ze in een ver verleden gezien, of in een droom? Hij slaagt er niet in de waarheid van de drie bomen te achterhalen en beseft dat deze zich, wanneer het rijtuig te ver zal zijn gevorderd om ze nog te kunnen zien, definitief zal terugtrekken. Het affect dat met deze terugtrekking gepaard zal gaan, is rouw: j’étais triste comme si je venais de perdre un ami, de mourir à moi-même, de renier un mort ou de méconnaître un dieu (719:38-40; C.N. Lijsen vertaalt renier door ‘wegbrengen’ en méconnaître door ‘verloochenen’ – dat ‘wegbrengen’ lijkt me in elk geval verkeerd).

De terugkeer wordt aangevat. Mme de Villeparisis kiest vaak, pour changer (720:6-7), voor een weg die door de bossen terug naar Balbec leidt. Deze weg zal Marcel altijd bijblijven als een paradigmatische weg waaraan een hele reeks positieve gevoelens blijft vastgehecht. Die weg zal hem telkens opnieuw, wanneer hij later, in andere omstandigheden en eventueel met andere voertuigen, over dergelijke wegen zal reizen, voor ogen komen, en daarbij zullen die gevoelens zich verdichten tot la consistance d’un type particulier du plaisir (721:4-5). Daarbij is hij is er zich van bewust dat de ervaring die hij als kind in het rijtuig van Mme de Villeparisis heeft opgedaan aanleiding heeft gegeven tot un de ces bonheurs ineffables que ni le présent ni l’avenir ne peuvent nous rendre et qu’on ne goûte qu’une fois dans la vie! (721:17-19)

21 augustus 2014

geen verloren tijd (82)



I:711-715

Evenzeer als de korenbloemen luisteren ook de mooie meisjes die op de tochtjes met Mme de Villeparisis kunnen worden gespot, het landschap op. Maar er is een verschil tussen korenbloemen en meisjes: chacune recèle quelque chose qui n’est pas dans une autre et qui empêchera que nous puissions contenter avec ses pareilles le désir qu’elle a fait naître en nous (711:25-27). Fleurig en geurig als ze kunnen zijn, de jonge meisjes zijn toch niet onderling inwisselbaar zoals korenbloemen! 
Ze beschikken over une creature unique, consciente et volontaire (712:24), een individualité (712:25) met een eigen ziel en wil. En dan werkt Proust de betekenissencluster erotiek-florale anatomie verder uit: zodra deze individualiteit au fond de son regard (712:27), hoe vluchtig ook opgevangen, zichtbaar wordt en zijn uitwerking kan uitoefenen, zoals ‘het voor de stamper al lang klaarliggend stuifmeel’, ontstaat in Marcel het verlangen om dit meisje te benaderen.

Dat is wel degelijk mogelijk want die jonge meisjes, die korenbloemenmeisjes, zijn niet onbereikbaar – wat hen oninteressant zou maken! Het tegendeel is waar, deze meisjes maken de hele wereld (l’univers (712:19)) interessanter; ze geven un goût nouveau à la vie (715:4). Marcel herinnert zich dat Bloch hem ooit zei dat zijn (Marcels) verlangen om een van de boerenmeisjes die hij op zijn eenzame wandelingen in de buurt van Méséglise zag in zijn armen te sluiten niet hersenschimmig was: toutes les filles qu’on rencontrait, villageoises ou demoiselles, étaient toutes prêtes (711:37-38; merk op dat het sociologisch onderscheid dat in de vorige pagina’s zo belangrijk was, zij het niet gespeend van hypocrisie en totentrekkerij, in eroticis volledig wegvalt!).

Maar helaas, het rijtuig van Mme de Villeparisis staat niet stil en Marcel beseft dat hij, misschien in het beste geval slechts zeer vluchtig door het meisje opgemerkt, mogelijk alweer door haar vergeten zal zijn. Hij vraagt zich wel nog af: Était-ce parce que je ne l’avais qu’entr’aperçue que je l’avais trouvée si belle? De vluchtigheid zou dus een essentieel kenmerk zijn van de erotisch/esthetische ervaring; de zijdelingse blik; de niet tot het einde gebrachte interesse. Gesublimeerde inhibitie; gecultiveerde aarzeling. De onbereikbaarheid blijkt essentieel; een volledige consumptie zou het object van het verlangen vernietigen. Men ziet hoe ver schijnbaar eenvoudige vaststellingen kunnen leiden; een hele filosofie van de erotiek wordt hier opgeroepen en ik kan mij voorstellen dat een half bataljon Franse filosofen hieraan een flinke kluif zal hebben gehad (ik zal het in een volgend leven eens verifiëren). En passant en ex contrario wordt hier natuurlijk ook iets gezegd over het onderscheid tussen erotiek en pornografie. Het onvervuld blijven scherpt de fantasie en het verlangen nog aan. En is dat niet wat Schoonheid is: la Beauté dont on serait parfois tenté de se demander si elle est en ce monde autre chose que la partie de complément qu’ajoute à une passante fragmentaire et fugitive notre imagination surexcitée par le regret (713:16-19)?

Marcel stoot op het probleem van het gebrek aan spontaniteit: te veel getheoretiseer kan de erotische interesse bekoelen. Als Bloch gelijk heeft, en de nu geïnhibeerde impulsen zullen later, door ándere objecten, wél worden ingewilligd, dan doet het er eigenlijk niet toe dat het hier en nu om dit individuele object gaat. Dat wordt vervangen door een soort abstracte instantiatie: ‘het’ aantrekkelijke meisje: peut-être, en espérant qu’un jour, plus libre, je pourrais trouver sur d’autres routes de semblables filles, je commençais déjà à fausser ce qu’a d’exclusivement individuel le désir de vivre auprès d’une femme qu’on a trouvée jolie et, du seul fait que j’admettais la possibilité de le faire naître artificiellement, j’en avais implicitement reconnu l’illusion (715:5-11). Hier wordt de duizelingwekkende ervaring aangeraakt die we allemaal onder ogen zien wanneer wij nadenken over de contingentie die onvermijdelijk de ontmoeting met onze geliefde heeft gekenmerkt of zal kenmerken.

Marcel beeldt zich in hoe hij zou teleurgesteld worden, indien hij toch zou mogen uitstappen, par quelque défaut de sa peau (713:21-22): zijn ideaalbeeld zou onvermijdelijk botsen op de altijd onvolmaakte werkelijkheid. Dat zou de mogelijkheid om tot het meisje door te dringen (en, à la limite, in haar binnen te dringen) voorgoed blokkeren. Maar goed, het probleem doet zich niet voor want Marcel kan onmogelijk het rijtuig verlaten en het plots en onverwacht opgedoken object van zijn geëxalteerde verlangen achternahollen. Toch doet er zich één keer een kans voor.

19 augustus 2014

geen verloren tijd (81)

I:698-711

Dankzij het contact dat grootmoeder en Marcel nu af en toe met markiezin de Villeparisis hebben, krijgen zij de kans om kennis te maken met de prinses van Luxemburg. Deze langzame toenadering verloopt voor Marcel niet pijnloos want de markiezin blijkt zijn naam te hebben vergeten wanneer zij hem aan de prinses voorstelt. Deze behandelt Marcel en zijn grootmoeder met niet kwaad bedoelde neerbuigendheid: ze koopt van een handelaar een stukje brood en vraagt aan Marcel het aan zijn grootmoeder aan te bieden. Maar het is brood van het soort qu’on jette aux canards (700:3). Het sociale verschil is met andere woorden in Marcels geest zo groot als de kloof tussen mens en dier. Bij een volgende ontmoeting verbetert de situatie dan toch enigszins: dan is grootmoeder door de manier waarop de prinses haar benadert al, (p)ar un merveilleux progrès de l’évolution (…) un <<baby>> (700:24-25).

De dag na deze ontmoeting meldt de markiezin dat Marcel en zijn grootmoeder zeer in de smaak van de prinses zijn gevallen. Zij informeert bij Marcel ook naar zijn vader, die op kunstreis is in Spanje en net, op die reis, zijn bagage is kwijtgeraakt. De markiezin blijkt zeer goed geïnformeerd, beter in elk geval dan Marcel en zijn grootmoeder, want zij weet dat de bagage van Marcels vader eigenlijk nooit verloren is geweest. Marcel beeldt zich in dat de markiezin over un morceau de verre prodigieusement grossissant (701:27) beschikt, een soort van verrekijker die haar in staat stelt om van op grote afstand het doen en laten van zijn vader in het verre Spanje te kunnen volgen.

De volgende twee, drie bladzijden vangen we enkele flarden van gesprekken op tussen de hotelgasten en vooral hun vrouwen, die nauwlettend het gaan en komen van de edeldames – prinses of markiezin – in de gaten houden en in het minste uiterlijk vertoon of de geringste uitlating sporen bevroeden van valselijk gedragen titels en vervallen aristocratie. De bourgeoisie speurt met grote aandacht naar barsten in de façade die door de adel wordt opgehouden ten einde haar eigen status te verhogen, maar zonder daarbij uiteraard voldoende aandacht te besteden aan het verhullen van haar niet bepaald hoogstaande of edelmoedige gedrag.

Marcel komt vaak in de kamer van zijn grootmoeder en bestudeert daar de manier waarop het licht er op verschillende momenten van de dag naar binnen valt. Ook observeert hij graag vanuit zijn eigen kamer de zee. Hij stelt vast dat de zee elke dag anders is: je ne vis jamais deux fois la même (705:7). Hij probeert zich een beeld van haar te vormen en vervolgens zijn effectieve waarneming aan dat beeld te toetsen. Maar ofwel is hij te dichtbij en verstoren détails contemporains (708:4) zoals baigneurs, (…) cabines, (…) yachts de plaisance (707:43-708:1) dit beeld, ofwel bevindt hij zich te ver en lijkt de zee hem pas vivante, mais figée (708:12).

Marcel mag met Mme de Villeparisis mee voor een tochtje met haar rijtuig. Vlak voor het vertrek heeft hij belangstelling voor een chasseur die weinig omhanden heeft. Om hem te omschrijven, gebruikt de Verteller het woord ‘boomachtig’ (arborescent (707:1-2)) en hij zegt dat zijn huid ‘plantachtig’ is (son épiderme de plante (706:11)). Deze vegetatief geïnspireerde appreciatie krijgt een vervolg in de volgende alinea, waarin de vanuit het rijtuig in het landschap waargenomen uitgebloeide appelbomen met veel liefde worden beschreven. Ze doen de Verteller zelfs denken aan de meimaand van het volgende jaar, wanneer hij in Parijs elke dag van de bloemenman een bloeiende appelboomtak koopt die hij vervolgens de hele nacht bewondert. In zijn beschrijving van de bloemen maakt Proust gewag van een essence crémeuse (707:23-24). Aangezien vloeistoffen niet meteen voor de hand liggen om de beschrijving van bloemen te completeren, en zeker niet een ‘romige substantie’, is het wellicht niet vergezocht om hier een bedekte toespeling op het resultaat van masturbatoire handelingen te bespeuren. Hetgeen in combinatie met de ‘boomachtige’ chasseur uiteraard geen vrijblijvende hypothese is. Het is niet de eerste keer overigens dat in florale beschrijvingen erotische connotaties worden binnengesmokkeld – denk aan de meidoornhagen die in Combray een rol spelen in de nog zeer jeugdige erotische of erotiserende voorstellingswereld van Marcel.

Mme de Villeparisis is van huis uit niet alleen een aristocrate maar ook een kunstliefhebster. Zij groeide op in een renaissancekasteel waar de grote dichters, schilders en componisten geregeld langskwamen en ook sporen nalieten. Zij is dan ook vertrouwd met de Romaanse bouwkunst die in de omgeving van Balbec voorkomt, zoals in de streek vanwaar zij afkomstig is. Maar zij laat zich op deze vertrouwdheid en op haar kennis niet voorstaan. Zij blijkt zeer bescheiden. En net zo is zij, tot verbazing van grootmoeder en Marcel, plus <<libérale>> que même la plus grande partie de la bourgeoisie (709:25-26). Zij is republikeins, neutraal in kerkelijke zaken, acht de persoonlijke vrijheid hoog en debiteert overtuigingen die in haar mond controversieel klinken (zoals: <<Oh! La noblesse aujourd’hui, qu’est-ce que c’est!>> (709:34-35)) – maar misschien doet zij dat alleen maar vanuit een zekere ironie, heel goed beseffend dat zij controversieel overkomt en daarvan genietend. Toch verhoogt het haar geloofwaardigheid in de ogen van grootmoeder en Marcel. Zij houden hun reisgenote voor la mesure et le modèle de la vérité en toutes choses (710:3-4). Desalniettemin ontgoochelt Mme de Villeparisis Marcel enigszins als zij over de door hem bewonderde auteurs, zoals Chateaubriand, Balzac of Hugo, zegt dat deze mannen in haar ogen niet op waardering konden rekenen omdat zij te mateloos en te onbescheiden waren, en zij schrijvers van de tweede garnituur een grotere waardering toebedeelt. Over Stendhal weet zij te vertellen dat haar vader, die ooit de schrijver van Le Rouge et le noir bij Mérimée ontmoette, haar vertelde dat Stendhal wel geestig was, maar d’une vulgarité affreuse (710:37). Hier rijst een epistemologisch probleem: moet Marcel zijn kennis van deze schrijvers, die gebaseerd is op de lectuur van hun boeken, laten verdringen door de kennis van Mme de Villeparisis, die gebaseerd is op al dan niet overgeleverde persoonlijke ervaringen, opgedaan tijdens de contacten die haar familie met hen heeft opgedaan? Hoort de reputatie van een schrijver gevestigd te zijn op zijn werk of op de manier waarop hij tijdens zijn opportunistische vleierijen bij de adel zijn vork en mes vasthoudt? Mme de Villeparisis lijkt de tweede mogelijkheid te verkiezen; in navolging van Sainte-Beuve, qui avait bien de l’esprit (711:6-7) zegt zij: il faut croire sur eux ceux qui les ont vus de près et ont pu juger plus exactement de ce qu’ils valaient (711:7-8).

Langs de kant van de weg ontwaart Marcel quelques bleuettes hésitants (711:13). Deze korenbloemen sorteren een effet du réel: zij maken het landschap, en de ervaring van het landschap, échter, comme la précieuse fleurette dont certains maîtres anciens signaient leurs tableaux (711:11-13) – en ook deze korenbloemen doen Marcel denken aan het landschap in de omgeving van Combray.

17 augustus 2014

geen verloren tijd (80)



I:691-698

Marcels gevoel geïntimideerd te zijn door de omstandigheden neemt nog toe wanneer de eigenaar van het hotel ten tonele verschijnt. Deze impressionante verschijning, bezitter van nog zeven of acht andere grand-hôtels, komt erop toezien dat alles in orde is: aussi bien le fini des détails que l’harmonie de l’ensemble (691:30-31). Zo bekeken is het functioneren van een hotel verwant aan een goede roman. Hoe dan ook, de strenge blik van deze algemeen directeur benauwt Marcel, en die haalt dan ook opgelucht adem wanneer de portier meldt dat hij morgen vertrekt naar een van zijn andere vestigingen, in Dinard. De là il va à Biarritz et après, à Cannes. (692:13-14)

Françoise ondertussen, die blijkbaar heelhuids van haar Bordelees avontuur is teruggekeerd, legt contacten in haar peer group: de man die koffie zet, een dienstmeisje, een wijnkelner. Aanvankelijk denken grootmoeder en Marcel dat dit hun ten goede zal komen, dat Françoise het personeel ertoe zal kunnen bewegen hen nog beter te bedienen, maar het omgekeerde is waar: uit een soort van protosyndicale solidariteit ontziet Françoise haar vrienden en vriendinnen en deinst ze ervoor terug om bepaalde gunstmaatregelen op te eisen – waar zij nochtans bij haar aankomst heel assertief voor de minste behoefte de bel had durven te rinkelen. Er ontstaat een paradoxale situatie: De sorte qu’en somme nous ne pouvions plus avoir d’eau chaude parce que Françoise était devenue l’amie de celui qui la faisait chauffer. (694:2-4)

Het door Marcel begeerde rechtstreekse contact met Madame de Villeparisis, dat nodig is om onrechtstreeks dichter bij Mlle de Stermaria de geraken, komt dan toch tot stand wanneer grootmoeder kwansuis tegen haar aanbotst. Het is een theatraal treffen – en het theatrale karakter van de gebeurtenis benadrukt Proust met de nodige zin voor humor door meteen de vergelijking te maken met een stuk van Molière: de twee dames benutten na dagen van naast elkaar leven de plotse en accidentele toenadering om meteen de allerhartelijkste woorden uit te wisselen, comme dans certaines scènes de Molière où deux acteurs monologuant depuis longtemps chacun de son côté à quelques pas l’un de l’autre, sont censés ne pas s’être vus encore, et tout à coup s’aperçoivent, n’en peuvent croire leurs yeux, entrecoupent leurs propos, finalement parlent ensemble, le choeur ayant suivi le dialogue, et se jettent dans les bras l’un de l’autre (694:11-17; ik vraag mij overigens af of het juist is om, zoals C.N. Lijsen doet, choeur door ‘hart’ te  vertalen). Na deze ontmoeting komt Mme de Villeparisis altijd even langs aan de tafel van grootmoeder en Marcel, waarbij deze laatste – uit schuchterheid? – doet alsof hij de zee contempleert en alle stemmingen die Baudelaire erin heeft gezien poogt te herkennen.

Door deze bezoekjes van de markiezin is statusverhoging het deel van grootmoeder en Marcel. Een direct gevolg is dat de bediening er beter op wordt. Maar Françoise heeft het er lastiger mee. Telkens er een adellijke titel wordt vermeld, reageert zij stug. Pour Françoise, Mme de Villeparisis avait donc à se faire pardonner d’être noble. (696:1-3) Dit wil overigens niet zeggen dat Françoise niet goed op de hoogte zou zijn van de identiteit van de lieden uit de hoogste kringen.

De vriendelijkheid van markiezin de Villeparisis daarentegen kan Françoise niet kwalijk nemen. Zo bezorgt de markiezin grootmoeder exquise fruit, dat veel beter is dan wat het hotel aanbiedt. En zij vraagt ook naar Madame de Sévigné, wier brieven grootmoeder zo graag leest. Maar hier komt het niet tot een hoogstaande literaire conversatie want door de opmerking van de markiezin, dat Madame de Sévigné wel zeer veel brieven aan haar dochter schrijft, is grootmoeder van mening dat de markiezin niet echt snapt waarom die brieven dan wel zo goed zijn. (Ik moet zeggen dat ik, na mij de moeite te hebben getroost een selectie van die brieven te lezen, hier de door grootmoeder vermoede ondeskundigheid van de markiezin deel.)

Wanneer grootmoeder zich afvraagt of markiezin de Villeparisis misschien verwant is aan de familie de Guermantes, is Marcel verontwaardigd: Comment aurais-je pu croire à une communauté d’origine entre deux noms qui étaient entrés en moi, l’un par la porte basse et honteuse de l’expérience, l’autre par la porte d’or de l’imagination? (698:9-12) Explicieter de verbeelding hoger aanslaan dan de ervaring kan nauwelijks.

geen verloren tijd


*