een lectuur van

A LA RECHERCHE DU TEMPS PERDU

van Marcel Proust


(ik gebruik de Pléiade-editie van 1954, toen nog driedelig - zoals een maatpak)

07 september 2015

geen verloren tijd (98)


I:823-833

Wanneer Marcel in Balbec informeert naar de groep jonge meisjes die hij op de boulevard heeft gezien, blijkt dat iedereen zich de groep herinnert zoals hij enkele jaren geleden op een foto werd vastgelegd. Maar van die op het strand spelende kinderen waren de identiteiten nog niet gedifferentieerd: ces enfants trop jeunes étaient encore à ce degré élémentaire de formation où la personnalité n’a pas mis son sceau (stempel) sur chaque visage (823:24-27). Vandaar dat Proust de aanblik van de groep amorphe (823:12) noemt, maar ook délicieuse (823:12) – waarmee hij lijkt te suggereren dat door de adolescentie waarin de meisjes ondertussen zijn terechtgekomen, er toch iets van hun oorspronkelijke aantrekkingskracht is verdwenen.

Marcel realiseert zich hoe ontluisterend het is dat hij deze meisjes, die hij hoopt terug te zien, slechts bij toeval een eerste keer heeft gezien – en dat het de gewone gang van zaken zou zijn indien deze toevallige ontmoeting vergeten zou raken.

Saint-Loup kan Marcel niet nader tot de meisjes brengen. Daarvoor spendeert hij te veel tijd in het restaurant van Rivebelle, waar Marcel hem ten andere vaak vergezelt. En zo is het mogelijk dat Marcel daar de schilder Elstir ontmoet wiens naam, zo herinnert Marcel zich, ooit door Swann werd vernoemd. Alleen dat al maakt Marel razend benieuwd – hoewel hij zich toch ook realiseert dat zijn bewondering l’idée creuse de « un grand artiste » (827:11) betreft en niet diens oeuvre, want dat kent hij niet eens. Het onderscheid dat Proust hier maakt tussen de persoonlijkheid van de kunstenaar en diens werk moeten we zeker bijhouden.

In hun jeugdige overmoed veroorloven Marcel en Saint-Loup zich om door middel van een briefje zichzelf aan de beroemde kunstenaar kenbaar te maken en hem uit te nodigen voor een gesprek. Elstir gaat daar op in. Hij nodigt Marcel zelfs uit voor een bezoek aan zijn atelier in Balbec. Marcel realiseert zich dat hij dat meer te danken heeft aan enkele blijkbaar verstandige opmerkingen over beeldende kunst dan aan zijn connectie met Swann. En het valt hem ook op dat Elstir Saint-Loup níet uitnodigt, wellicht omdat diens amabilité d’un grand seigneur, si charmante soit-elle, a l’air d’un jeu d’acteur, d’une simulation (827:39-40). Het moge duidelijk zijn dat de grand artiste Elstir aan dergelijk sociaal geconditioneerd mimespel een broertje dood heeft. Marcel ziet hier kunstenaarschap en authenticiteit een verbond aangaan tegen de sociale conditionering in waardoor het ware kunstenaarschap wordt geperverteerd. Hij begrijpt dan ook dat Elstir een teruggetrokken bestaan leidt. Hij vraagt zich echter wel af in hoeverre dat isolement gepaard gaat met een voornemen om de gedesavoueerde goegemeente later te verbazen met het verrichte werk, wat in zekere zin een wraak zou inhouden, of dat het een werkelijke onthechting inhoudt.

De volgende dag ziet Marcel, op wandel met zijn grootmoeder, een van de meisjes van de groep. Deze afleiding voert hem weg van het voornemen om Elstir op te zoeken. Tot ergernis van zijn grootmoeder, want die vindt dat Marcel de kans om een groot kunstenaar te ontmoeten niet mag laten voorbijgaan. Marcel redeneert dit verwijt weg: les émotions qu’une jeune fille médiocre nous donne peuvent nous permettre de faire monter à notre conscience des parties plus intimes de nous-même, plus personnelles, plus lointaines, plus essentielles, que ne ferait le plaisir que nous donne la conversation d’un homme supérieur ou même la contemplation admirative de ses oeuvres (833:26-32). De onderbuik krijgt voorrang op het hoofd.

Maar de zelfbegoocheling behoeft niet eens zo’n hoogdravende argumentatie: Marcel vreest gewoon dat hij, door Elstir in diens atelier op te zoeken, een gelegenheid zal missen om de meisjes te zien: Je prenais tous les prétextes pour aller sur la plage aux heures où j’espérais pouvoir les rencontrer. (832:22-23) Dat is lastig want hij weet niet wanneer zij daar hun opwachting gaan maken. Marcel probeert in hun onregelmatige verschijningen een statistische regelmaat te ontwaren, hij probeert: dégager les lois certaines, acquises au prix d’expériences cruelles, de cette astronomie passionnée (831:33-35). Precies die onzekerheid – en nog meer de onzekerheid of hij ze überhaupt nog wel ooit te zien zál krijgen (ze zijn misschien vertrokken naar Parijs of Amerika!) – weekt in hem de liefde los: liefde is maar mogelijk door le risque d’une impossibilité (832:9). Onnodig te zeggen dat Proust hier een diepe waarheid aanraakt: liefde of verliefdheid waarvan de uitkomst op voorhand vastligt, is oninteressant.

Marcel beseft dat hij niet naar één van de meisjes, maar naar heel hun groep verlangt, naar hun société rajeunissante où regnaient la santé, l’inconscience, la volupté, la cruauté, l’inintellectualité et la joie (830:15-17). Het lijkt wel een gemeenschap die in al zijn kenmerken het tegenovergestelde is van Marcels eigen karakter en leefwereld – wellicht daarom dat er zo’n bekoring van uitgaat.

21 augustus 2015

geen verloren tijd (97)


I:819-823


Terug in Balbec is Marcel natuurlijk te opgewonden om de slaap te kunnen vatten. Hij heeft te veel indrukken opgedaan en hij heeft ook te zwaar gegeten. Uiteindelijk valt hij toch in slaap. Hij betreedt het gebied met tous ces mystères que nous croyons ne pas connaître et auxquels nous sommes en réalité initiés presque toutes les nuits (821:12-14): een droomwereld met voorbije jeugdjaren, kwijtgeraakte gevoelens, een terugkeer van de doden, etcetera. Zo droomt Marcel dat hij in een toneel de rol speelt van een personage dat wordt getuchtigd pour une faute que je n'apercevais pas (820:30-31).

Marcel ontwaakt slechts moeizaam uit zijn zware slaap. Met zijn lichaam voelt hij aan, nog voor hij de kracht heeft gevonden om een blik op het uurwerk te werpen, dat het al na de middag is. Rust en gezondheid zijn in hem teruggekeerd. Opnieuw bevolken gedachten zijn hoofd; ze ‘bestaan’ opnieuw, een existence dont hélas! jusqu'ici elles n'avaient pas su profiter (822:11-12)

Marcel wijdt zijn eerste gedachte aan Legrandin, over wie hij blijkbaar gedroomd heeft. Hij zou hem graag ontmoeten en stelt vragen over hem aan zijn grootmoeder, die inmiddels de slaapkamer heeft betreden.

Marcel denkt ook – onwillekeurig – aan een blond meisje dat gisterenavond in Rivebelle naar hem heeft omgekeken. Onwillekeurig: zo'n herinnering is onvrij omdat wij op het moment zelf van de waarneming nog niet konden inschatten dat wij naderhand uitgerekend deze waarneming tussen vele andere de belangrijkste zouden vinden; maar mogelijk zijn we nu net in zo’n herinnering in de hoogste mate vrij aangezien zo’n herinnering op zichzelf staat, il est encore dépourvu de l'habitude (822:43).

*

Met deze tamelijk warrige bladzijden over slapeloosheid en slapen en ontwaken eindigt een onderdeel van de Recherche. Althans in de Nederlandse vertaling die ik bezig. Daarin is In de schaduw van de bloeiende meisjes, het tweede deel van de Recherche, onderverdeeld in drie delen. Met de beschouwingen over slaap eindigt daarvan het tweede, ‘Plaatsnamen: de plaats’. Het volgende deel heet ‘Plaatsnamen: de plaats (vervolg)’. In mijn Pléiade-editie wordt die opdeling in A l'Ombre des jeunes filles en fleurs niet aangebracht. Daar gaat de tekst gewoon door, de slaapbeschouwing wordt enkel door een witregel van het vervolg gescheiden.

19 augustus 2015

geen verloren tijd (96)


I:808-819

Hoe staat het ondertussen met Marcels schrijversdroom? Wat doet hij met de aanmoediging die hij van Bergotte heeft meegekregen (geen verloren tijd 65) en die bestond uit de vaststelling dat hij, Marcel, gemaakt is pour goûter surtout les plaisirs de l’intelligence (808:29)? Vooralsnog slaagt hij er niet echt in om zich aan het schrijven te zetten, en hij kan er geen genoegen mee nemen dat de zin van het schrijven vooral zou gelegen zijn in het plezier dat met de activiteit van het schrijven gepaard gaat. Want, aldus Proust, het is niet omdat iets met tegenzin is geschreven, dat het daarom slecht moet zijn – waarmee hij ingaat tegen wat je hier als lezer verwacht te lezen, namelijk dat iets goed is wanneer het met plezier geschreven is. De toevoeging Peut-être certains chefs-d’oeuvre ont-ils été composés en bâillant (al geeuwend; 808:38-39) kan uiteraard als ironische maar zelfbewuste zelfspot worden gelezen. Oma en de dokter zeggen dat het met Marcels schrijversdroom allemaal wel in orde komt zodra hij opnieuw gezond zal zijn – en daarom doet hij zijn best de medische voorschriften te volgen. Dan alleen zal hij kunnen werken, want: ce n’est le désir de devenir célèbre, mais l’habitude d’être laborieux, qui nous permet de produire une oeuvre (815:2-4). Voor een uitje naar Rivebelle maakt Marcel evenwel graag een uitzondering. Ook als dat in slechte weersomstandigheden moet gebeuren en hij met zijn zwakke gestel dus riskeert een kou te vatten.

Het duurt wel even voor Marcel in de chaotische aanblik van het restaurant – waarin de tafels planeten zijn en de obers de daartussendoor wentelende satellieten – een harmonie ontwaart. Dat zal wel iets te maken hebben met de relatief – in vergelijking met zijn normale consumptiepatroon – grote hoeveelheden champagne, bier en port die hij hier tot zich neemt.

Voor de koffie begeven de gasten zich naar de glazen galerij die aan de tuin paalt, en daardoor kan het gebeuren dat sommige leden van een tafel zich van hun gezelschap losmaken en, ayant subi trop fortement l’attraction du dîner rival (813:43), zich even in een ander tafelgezelschap mengen, dat ze natuurlijk al de hele avond van op hun eigen planeet hebben zitten observeren en becommentariëren.

Marcels aandacht gaat uit naar de jonge jongens die als kelner fungeren, maar ook naar de vrouwen au fond desquelles me sollicitaient des perspectives de bonheur (812:1). Deze dames zijn in groter aantal aanwezig dan hij op zijn wandelingen of reizen op een heel jaar zou kunnen ontmoeten. Saint-Loup is in deze situatie een lichtend voorbeeld want hij kent, veronderstelt Marcel, alle vrouwen die in het restaurant aanwezig zijn. Die doen dan weer alsof ze hem, Saint-Loup, niet kennen. (De weergave van wat deze vrouwen onder elkaar bedisselen – wat zij van Saint-Loup vinden, hoe goed hij er wel uitziet etcetera – is door het spervuur van korte zinnetjes waarmee het is neergeschreven, als betrof het hier de weergave van een kakelgesprek in het hoenderhok, hilarisch.)

Hoe zou het zijn, vraagt Marcel zich af, als je van elk van die vrouwen het verborgen deel van hun gelaat zou kennen, dat ze nu verstoppen sous l’indifference, pour lui (Saint-Loup) transparante (818:26-27). Uiteraard krijgt deze bedenking een seksuele bijklank, zeker omdat Marcel het heeft over hoe tussen het loshangende haar van deze vrouwen une bouche pâmée (‘in verrukking geopende mond’) et des yeux mi-clos (818:30-31) zichtbaar worden – en al helemaal omdat hij vervolgens vermeldt dat schilders, indien ze dergelijke trekken zouden schilderen, deze zouden bekleden d’une toile décente (818:33). Kende Proust L’Origine du monde van Gustave Courbet? Hoe dan ook, de aangezichten van de vrouwen die zich ooit voor Saint-Loup hebben geopend, blijven voor Marcel gesloten. Maar, zo houdt hij zichzelf voor: c’était déjà assez de savoir qu’ils s’ouvraient (818:37-38).

Drank, muziek, de aanblik van jeugdige schoonheid, kortom de hele ambiance van het restaurant van Rivebelle brengt Marcel in een toestand van bewustzijnsvernauwing: j’étais enfermé dans le présent. Dit doet hem zeggen: mon passé ne projetait plus devant moi cette ombre de lui-même que nous appelons notre avenir (815:15-19). Marcel is in die ambiance volledig ‘in het moment’. Zijn enige doel is in dat moment te blijven: j’étais collé à la sensation présente, n’ayant pas plus d’extension qu’elle ni d’autre but que de ne pas en être séparé (815:43-816:2). Marcel gaat volledig op in zijn ‘sublieme zelf’. In vergelijking daarmee lijkt alles maar schijn: zijn literaire ambities (die, zoals we weten, in grote mate met dat verleden te maken hebben), maar ook de bekoring die uitging van de meisjes op de boulevard.

Uiteraard is deze sensatie van in het moment zijn maar tijdelijk. Na de roes keert de werkelijkheid terug. Malheureusement le coefficient qui change ainsi les valeurs ne les change que dans cette heure d’ivresse. (816:32-34)

18 augustus 2015

geen verloren tijd (95)



I:798-808

Marcel keert terug naar het hotel. Hij gaat deze avond met Robert de Saint-Loup dineren in Rivebelle en zijn grootmoeder heeft hem opgedragen toch eerst een uurtje te rusten. Hij is inmiddels voldoende thuis in het hotel om langs een kortere weg, het open raam van de eetzaal, naar binnen te glippen. Nu het nog kan want les jours vinrent où je ne pouvais plus rentrer de la digue par la salle à manger: ses vitres n’étaient plus ouvertes, car il faisait nuit dehors (806:32-34). De directeur boezemt hem geen angst meer in. En ook ten aanzien van de liftboy laat hij nu alle verlegenheid varen. Het taalgebruik van de iet of wat vrijpostige liftboy verraadt een wijziging in de sociale verhoudingen tussen aristocratie, bourgeoisie en het prolétariat moderne (799:38). Een ‘livrei’ (livrée) heet nu een ‘uniform’ (tunique), een ‘loon’ (gages) een inkomen (traitement). Er is geen klasse meer, mijnheer! Zelfs het woord ‘dienstmeid’ (cuisinière), zoals het nog wordt gebezigd dans l’ancien langage bourgeois qui devrait bien être aboli (800:10-11), zal weldra niet meer kunnen; we hebben het nu over een ‘werkneemster’ (employée).

Marcel vraagt zich af waar de meisjes die hij op de boulevard heeft gezien wonen en wie zij zijn. Hij heeft op de boulevard een dame horen zeggen dat een van hen une amie de la petite Simonet (800:43-801:1) is. Door die eigennaam wordt de hele ervaring, en het verlangen om méér te weten, alleen maar intenser. Marcel lijkt niet te zullen kunnen rusten vooraleer hij meer weet over de familie Simonet – hij beeldt zich in dat Simonet het meisje is dat het meest naar hem heeft omgekeken...

Na even van het uitzicht op het landschap achter het hotel te hebben genoten, door een tijdelijk geopend raam op het eind van de gang, kijkt Marcel door het raam van zijn eigen kamer naar de boven de zee ondergaande zon. Een paar weken later is op datzelfde uur de zon al onder: de dagen worden korter, zoals ook de liftboy heeft opgemerkt (al was het dan vooral omdat hij naar het einde van het hoogseizoen verlangde): les jours baissent (799:28-29). Het roze van de streep hemel boven de zee en onder de nevellagen doet Marcel denken aan de zalm die hij straks in Rivebelle gaat eten. Tot echt diepe gedachten is hij overigens tijdens zijn siëste niet in staat, daarvoor is hij nog te zeer benomen door de herinnering aan de meisjes op de boulevard. Zijn denken was incapable de mettre de la profondeur derrière la couleur des choses (804:29-30) – hoezeer die kleuren ook veranderen, van minuut tot minuut maar ook in vergelijking met andere dagen waarop hij door het raam van zijn kamer naar de einder heeft gekeken. Bij deze observaties mijmert Marcel weg naar de werken van de impressionisten, meerbepaald hun voorliefde om het licht te vangen zoals het op verschillende momenten van de dag op eenzelfde object valt, en zelfs naar de maître de Chelsea (805:42), Whistler. Hij geniet van dit uur van verlangen naar het diner, straks in Rivebelle, want hij hoopt er in het restaurant een vrouw te zullen terugzien die, de vorige keer dat hij er was, avait paru me regarder (806:22).

Er wordt aangeklopt: Aimé komt brengen wat Marcel daarnet nog aan de liftboy vroeg: les dernières listes d’étrangers (802:14 en 806:40) – vreemd dat C.N. Lijsen het eerst vertaalt door ‘de laatste vreemdelingenlijst’ en daarna door ‘de laatste nummers van het plaatselijke nieuwsblad’. Enkele regels verderop staat voor diezelfde liste des étrangers (807:15) ‘gastenlijst’. Ik mag hopen dat Cornips en recentelijk Hofstede en De Haan deze fout hebben weggewerkt. Aimé geeft en passant zijn mening over Dreyfus, die volgens hem schuldig is – en hij zegt van un monsieur très lié dans l’état-major (806:43-807:1) te weten dat dit volgend voorjaar duidelijk zal blijken.

Op de gastenlijst prijkt de naam Simonet. Meteen is Marcel weer bij zijn meisjes van de boulevard. Hij neemt zich voor zich door Saint-Loup in contact te laten brengen met het meisje dat Simonet heet. Of zou kunnen heten, want niet eens dat is zeker. Alleen jammer dat Robert geen tijd zal hebben om zich naar behoren van deze taak te kwijten aangezien hij elke dag naar Doncières moet om aan zijn militaire verplichtingen tegemoet te komen. Om van zijn hulpvaardigheid te kunnen genieten, zal Marcel een beroep moeten doen op Roberts curiosité de naturaliste humain (807:34), op zijn mannelijk jagersinstinct dat hem naar élk vrouwelijk schoon doet hunkeren. Maar helaas zal, zo vreest Marcel, dit keer dit beroep geen doel treffen aangezien Robert te zeer in beslag genomen is door zijn gevoelens voor zijn maîtresse, de actrice.

geen verloren tijd


*