een lectuur van

A LA RECHERCHE DU TEMPS PERDU

van Marcel Proust


(ik gebruik de Pléiade-editie van 1954, toen nog driedelig - zoals een maatpak)

28 januari 2018

geen verloren tijd (121)


II:88-99

Marcel woont graag de militaire exercities bij waaraan Saint-Loup moet deelnemen, ook al moet hij daarvoor een eind de deur uit: Pour arriver au terrain de manoeuvres, il me fallait faire de grandes marches. (91:9-10) Dat put hem uit, wat zorgt voor een diepe slaap, waaruit het dan weer moeilijk ontwaken is. In een halfwakende toestand overvallen hem de zorgen waarmee hij de avond voordien was ingeslapen. Dan trommelt hij Saint-Loup op, die niet lang op zich laat wachten om hem te troosten.

Dit gegeven van diep slapen en moeizaam ontwaken doet Marcel terugdenken aux bonnes fatigues de mon enfance à Combray (91:22). Waarop Proust nog maar eens uitweidt over de mémoire involontaire: om terug te keren naar de kindertijd, moet je niet de plekken gaan bezoeken – Ce sont là pèlerinages fort hasardeux (91:27-28) waarbij je vaak van een kale reis terugkomt. Beter is het in het innerlijk af te dalen, en dat kan dus blijkbaar het best op die momenten van halfslaap/halfwaken. Naar de (herinnering aan de) kindertijd moet je niet reizen, je moet erin afdalen. En dat is geen bewuste onderneming, maar iets wat te maken heeft met certaines impressions fugitives et fortuites (92:2): vluchtige en toevallige indrukken die ramènent bien mieux encore vers le passé, plus immatériel, plus vertigineux, plus infaillible, plus immortel (92:3-5).

Uit zijn contacten met de militairen maakt Marcel op hoe populair en geliefd Saint-Loup bij zijn collega’s is. Die militairen zijn ofwel jeunes bourgeois riches qui ne voyaient la haute société aristocratique que du dehors et sans y pénétrer (92:37-39), jonge rijkeluiszoontjes die dus wel toegang hebben tot de privileges van de aristocratie, maar die niet artistocratisch zijn en dus als snobs kunnen worden bestempeld: zij hebben niet die libre et négligente élégance de Saint-Loup qui plaisait tant à ma grand’mère (93:22-23). Ofwel zijn het anciens (‘beroepssoldaten’), hommes du peuple (93:41), die Saint-Loup gewoon sympathiek vinden en hem zijn wufte excentriciteiten niet kwalijk nemen.

Na zijn grandes marches keert Marcel verkwikt terug naar zijn kamer, waar hij zich overlevert aan het geschreven woord. Ofwel schrijft hij zelf, daarop wijzen de aanwezigheid van een inktpop en een riem papier, ofwel leest hij in un roman de Bergotte (96:2-3).

Om zeven uur begeeft Marcel zich dwars door de stad (want Saint-Loup woont aan de andere kant) naar het souper. Onderweg, zo stelt hij vast, zijn de indrukken die hij opdoet zo krachtig dat hij warempel vergeet waarvoor hij initieel naar deze garnizoenstad is gekomen: ce n’était que pour tâcher d’être rapproché d’elle [= Mme de Guermantes] que j’étais venu dans la garnison de Robert (96:24-25). Er ontstaat in zijn verbeelding een afstand tussen hem en haar: essayer d’oublier Mme de Guermantes me semblait affreux, mais raisonnable et, pour la première fois, possible, facile peut-être (97:35-37).

Marcel voelt zich op zijn wandeling door de smalle middeleeuwse straatjes blootgesteld aan de verlokkingen van in de schemering ruisende rokken. En hij observeert de bewoners van de huizen waar hij voorbijkomt, gevat in het rembrandteske clair-obscur van hun kaarsverlichte ramen. Dit clair-obscur – het contrast tussen wit en zwart, onverlichte straten en vrieskou (un vent glacial qui semblait annoncer la neige (96:21-22)) – ‘kleurt’ deze passage en geeft ons een idee van wat het is om door een donkere stad te lopen. De ijzige wind schildert op de aangezichten van de mensen op straat een rode toets, zoals op de schilderijen van Breughel. En die Vlaamse sfeer trekt Proust dan weer door naar de gelagzaal waar hij Marcel laat aankomen: de keuken is een ‘roodgloeiende’ plek, où tournaient des poulets embrochés, où grillaient des porcs, où des homards encore vivants étaient jetés dans ce que l’hôtelier appelait le « feu éternel » (98:22-25). De lezer wordt mee naar binnen getrokken, weg uit de ijzige schemering, in een warme en omhullende ruimte.

geen verloren tijd


*