een lectuur van

A LA RECHERCHE DU TEMPS PERDU

van Marcel Proust


(ik gebruik de Pléiade-editie van 1954, toen nog driedelig - zoals een maatpak)

18 mei 2020

geen verloren tijd (134)


II:213-222


Legrandin bewondert het schilderwerk van Mme de Villeparisis en schroomt zich niet om stroop aan haar baard te smeren. Hij legt het er vingerdik op. Ze is waarachtig beter dan Pisanello! De bloesems die ze schildert ogen fris en vers. Maar zijn er nu al appelbloesems? Volgt een hele gedachtewisseling over waar en wanneer appelbomen in bloei staan.

Bloch komt ook bij het groepje staan om zijn bewondering te uiten maar hij is iets te enthousiast: d’un coup de coude il renversa le vase où était la branche et toute l’eau se répandit sur le tapis (215:34-35). Mme de Villeparisis roept de huisknecht om de boel te komen opkuisen. Bloch moppert dat die vaas daar toch wel heel onhandig stond opgesteld en maakt zich op om het salon te verlaten. Mme de Villeparisis, beducht voor de antisemitische gevoelens die wellicht bij sommige van haar gasten aanwezig zijn, houdt hem tegen.

Het valt Marcel op dat Mme de Villeparisis zich tegenover haar eigen familieleden minder voorkomend gedraagt dan tegenover haar bewonderaars. De familieleden zijn hoogstens goed om het onderwerp te vormen van een roddelpartij, die dan een soort van repetitie is, een première lecture à haute voix devant un petit cercle (216:27-28), ter voorbereiding van de nog te schrijven memoires. De bewonderaars daarentegen, c’étaient ces gens-là dont elle pouvait tirer des avantages sociaux (216:36-37).

Bloch heeft aan Mme de Villeparisis voorgesteld om een bepaalde actrice te vragen om bij haar op te treden; zij is niet van de minste want zij debiteert des proses lyriques avec de le sens de la beauté plastique (217:33-34). Mme de Villeparisis is echter niet geïnteresseerd want deze actrice is de vriendin van Saint-Loup. Hoewel, die relatie staat op het punt van springen, mede door toedoen van de Prince de Borodino, een snoodaard die in wel heel onverkwikkelijke affairetjes de hand heeft, fluistert Mme de Villeparisis Marcel samenzweerderig toe.

Bloch is over Saint-Loup-en-Bray een andere mening toegedaan. Men name hoe hij Sir Rufus Israël bejegende, dat getuigde toch van welopgevoedheid! Bloch beseft niet dat zijn woorden niet in de smaak vallen parce qu’il était lui-même très mal élevé (218:17-18). De aanwezigen kunnen hun oren niet geloven: die Sir Rufus Israël is toch, behalve een jood, niets anders dan un étranger parvenu, toléré par le monde (218:38-39)?

Bloch vraagt Marcel of Saint-Loup bemiddeld. En wanneer blijkt dat Marcel daarover niets te melden heeft, geeft Bloch te kennen dat hij benieuwd is wat Saint-Loup over de affaire-Dreyfus denkt. Hij doet dat zo luid dat Mme de Villeparisis bang is dat Legrandin, een nationalist, het gehoord heeft. Mocht de archivaris het hebben gehoord, het zou ongetwijfeld hebben geleid tot hoogoplopende discussies die de markiezin liever buiten haar salon houdt.

Eindelijk betreedt de langverwachte M. de Norpois, opgetrommeld door de maître d’hôtel om met Bloch over de Dreyfusaffaire te spreken, de vertrekken van Mme de Villeparisis. Hij is al de hele tijd in het bureau van de markiezin met haar paperassen in de weer, maar doet toch alsof hij van buiten komt door in de antichambre een hoed mee te grissen. Bloch ziet met hoeveel egards de markies wordt ontvangen. Hij kent de man niet en vraagt aan Marcel: Qu’est-ce que cette espèce d’imbécile? (221:26-27)

29 juli 2019

geen verloren tijd (133)


II:203-213

Terwijl Mme de Villeparisis zich aan het schilderen zet en daarbij door de aanwezigen wordt bewonderd, groet Marcel Legrandin, maar hij doet dat op onhandige wijze. Legrandin laat zijn ongenoegen hierover blijken. Een en ander draagt bij tot een hoogst ongemakkelijke sfeer.

Ondertussen heeft ook Mme de Guermantes plaatsgenomen in het salon. In haar naam ligt, vindt Marcel, de hele sfeer vervat van haar streek, de omgeving van Combray dus – maar Marcel vindt het eigenaardig dat die streek zich niet in de gelaatstrekken en in de kleur van de ogen van de adellijke dame weerspiegelt. Haar aanwezigheid, overigens, straalt vooral een hautaine onverschilligheid uit, die Proust doet besluiten dat het geen verschil zou hebben uitgemaakt si elle eût constaté sur les fauteuils, au lieu de notre présence, celle d’une tache de graisse ou d’un couche de poussière (206:16-18).

L’excellent écrivain G… entra (206:19). Ook deze niet met name genoemde schrijver beschouwt het bezoek aan het salon van Mme de Villeparisis als een corvee, en dit ondanks het feit dat hij vaak door haar wordt uitgenodigd, ook privé. Dat doet de hertogin vaak, illustere mannen uitnodigen (nooit vrouwen!), maar dan wel op voorwaarde dat ze alleen komen en, als ze getrouwd zijn, hun vrouw thuislaten. Die echtgenotes denken er het hunne van. Ofwel is de hertogin jaloers, ofwel heeft ze zich in het verleden aan schanddaden bezondigd, ofwel is ze zo briljant dat ze met kop en schouders boven het niveau van de meeste vrouwen uitstijgt; de echtgenotes denken dat de hertogin était si supérieure au reste des femmes qu’elle s’ennuyait dans leur société, car elles ne savent parler de rien (207:20-22). Proust zou vandaag met dergelijke seksistische praat – die hij dan nog in de mond van vrouwen durft te leggen – niet zo gemakkelijk wegkomen. Hoe dan ook, il est vrai que la duchesse s’ennuyait auprès des femmes (207:22-23) – tenzij, uiteraard, het vanwege een vorstelijke komaf om belangwekkende vrouwen zou gaan.

Maar de echtgenotes vergissen zich. Mme de Villeparisis bespreekt helemaal geen moeilijke onderwerpen met de illustere geesten! Neen, verder dan parler (…) des plats qu’on mangeait ou (…) la partie de cartes qu’on allait faire (208:4-5) strekt de conversatie niet. Zo kan het gebeuren dat de hertogin bij de net binnengekomen dichter informeert of hij de manier waarop de eieren zijn klaargemaakt kan waarderen. De waarnemer kan zich vragen stellen bij ce silence gardé sur les choses profondes (208:36-37), maar het is in deze kringen gewoon cool om liever over eieren dan over poëzie te praten: Cette réserve était simplement de bon ton (208:29-30). Proust laat ons, om dit te illustreren, even meeluisteren naar een conversatie tussen Mme de Guermantes en Mme de Villeparisis. Ze roddelen over een afwezige dame, die ze, vanwege haar recent aangenomen wanstaltigheid, vergelijken met een kikker. Nadat ze dit onderwerp hebben afgewerkt, achten ze met grote bewondering Bergotte een vermelding waard.

31 mei 2019

geen verloren tijd (132)


II:192-203



Mme de Villeparisis pakt uit met herinneringen aan soirées in tijden toen men wél nog, in tegenstelling tot nu, wist wat goede manieren waren en nauwgezet de regels van het protocole réglant les visites royales (193:28) kende en navolgde. Ze vertelt ook hoe flauw ze de practical joke van haar neef Basin vond, die in plaats van zichzelf te laten aandienen, liet zeggen que c’était la reine de Suède qui demandait à me voir (193:34-35). Uiteraard is het gehoor van Mme de Villeparisis onder de indruk van het feit dat royals zich blijkbaar verwaardigen om haar salon aan te doen! Terwijl Mme de Villeparisis eigenlijk niets anders doet dan toetsen of wat ze toevertrouwt aan haar Memoires, die ze met de hulp van haar archivaris aan het schrijven is, overkomt bij un public moyen, représentatif de celui où se recruteraient un jour ses lecteurs (194:8-9).

Uiteraard speelt in de redactie van deze Memoires de selectie van wie er wel en niet in ter sprake wordt gebracht een belangrijke rol: het gaat erom een impression maximum d’élégance (194:21-22) na te streven. In dat opzicht is l’amitié des rois, des chefs du peuple, des hommes illustres (194:34-35) uitermate belangrijk. Er dient dus aardig te worden opgeschept over bezoekers van het eigen salon – in die context komt in deze passage de componist Frans Liszt ter sprake. Eventueel kunnen de herinneringen zelfs lichtjes ‘geretoucheerd’ worden in functie van het streven om het eigen salon als het meest memorabele voor te stellen, memorabeler in elk geval dan bijvoorbeeld het salon van Mme Leroi, die haar gasten laat pokeren of komediestukjes opvoeren, in plaats van gesprekken te voeren over belangwekkende filosofische onderwerpen, iets waaraan bij Mme de Villeparisis niemand ontsnapt.

De Verteller (Marcel/Proust) vraagt zich enigszins boosaardig af quelle aventure galante, quelle outrecuidance sacrilège (196:28-29; ‘welk liefdesavontuur, welke heiligschennende overmoed’) ertoe geleid zou kunnen hebben dat de drie met Mme de Villeparisis concurrerende salons tot de mindere status hebben gebracht waarmee ze het nu moeten stellen. Via-via verneemt hij dat het ‘wangedrag’ van deze dames destijds werkelijk buitenmaats moet zijn geweest, proportionné à la grandeur des époques antéhistoriques, à l’âge du Mammouth (197:13-14).

De Duchesse de Guermantes betreedt het salon. Mme de Villeparisis groet haar nicht schier achteloos. De hertogin groet Marcel, maar let er al even goed op dat niet al te nadrukkelijk te doen omdat ze hogergeplaatst is: het komt erop neer dat lagergesitueerden worden gegroet alsof ze er niet zijn. Ook Legrandin komt nu binnen. Hij heeft zichzelf al vijf keer aangediend en dit keer kan Mme de Villeparisis hem niet nog eens buiten laten staan. Legrandin put zich uit om bij Mme de Villeparisis in het gevlei te komen en zorgt er tegelijk voor om ver bij Marcel, die met Bloch aan het praten is, vandaan te blijven.

Mme de Villeparisis verklapt aan Mme de Guermantes dat Legrandin de broer is van Mme de Cambremer. Voor haar heeft Mme de Guermantes geen goed woord over: ze noemt de zus van Legrandin een grosse femme en hekelt haar taalgebruik. Zo zou ze een schrijver bedoelen als ze plumitif zegt. Mme de Villeparisis snapt het niet en Mme de Guermantes moet het uitleggen: un plumitif c’est un écrivain, c’est quelqu’un qui tient une plume (203:20-21).

geen verloren tijd


*