Legrandin bewondert het schilderwerk van Mme de Villeparisis
en schroomt zich niet om stroop aan haar baard te smeren. Hij legt het er
vingerdik op. Ze is waarachtig beter dan Pisanello! De bloesems die ze
schildert ogen fris en vers. Maar zijn er nu al appelbloesems? Volgt een hele
gedachtewisseling over waar en wanneer appelbomen in bloei staan.
Bloch komt ook bij het groepje staan om zijn bewondering te
uiten maar hij is iets te enthousiast: d’un coup de coude il renversa le
vase où était la branche et toute l’eau se répandit sur le tapis (215:34-35).
Mme de Villeparisis roept de huisknecht om de boel te komen opkuisen. Bloch
moppert dat die vaas daar toch wel heel onhandig stond opgesteld en maakt zich
op om het salon te verlaten. Mme de Villeparisis, beducht voor de
antisemitische gevoelens die wellicht bij sommige van haar gasten aanwezig
zijn, houdt hem tegen.
Het valt Marcel op dat Mme de Villeparisis zich tegenover
haar eigen familieleden minder voorkomend gedraagt dan tegenover haar
bewonderaars. De familieleden zijn hoogstens goed om het onderwerp te vormen
van een roddelpartij, die dan een soort van repetitie is, een première
lecture à haute voix devant un petit cercle (216:27-28), ter voorbereiding
van de nog te schrijven memoires. De bewonderaars daarentegen, c’étaient ces
gens-là dont elle pouvait tirer des avantages sociaux (216:36-37).
Bloch heeft aan Mme de Villeparisis voorgesteld om een
bepaalde actrice te vragen om bij haar op te treden; zij is niet van de minste
want zij debiteert des
proses lyriques avec de le sens de la beauté plastique (217:33-34).
Mme de Villeparisis is echter niet geïnteresseerd want deze actrice is de
vriendin van Saint-Loup. Hoewel, die relatie staat op het punt van springen,
mede door toedoen van de Prince de Borodino, een snoodaard die in wel heel
onverkwikkelijke affairetjes de hand heeft, fluistert Mme de Villeparisis
Marcel samenzweerderig toe.
Bloch is over Saint-Loup-en-Bray een andere mening toegedaan.
Men name hoe hij Sir Rufus Israël bejegende, dat getuigde toch van
welopgevoedheid! Bloch beseft niet dat zijn woorden niet in de smaak vallen parce
qu’il était lui-même très mal élevé (218:17-18). De aanwezigen kunnen hun
oren niet geloven: die Sir Rufus Israël is toch, behalve een jood, niets anders
dan un étranger parvenu, toléré par le monde (218:38-39)?
Bloch vraagt Marcel of Saint-Loup bemiddeld. En wanneer
blijkt dat Marcel daarover niets te melden heeft, geeft Bloch te kennen dat hij
benieuwd is wat Saint-Loup over de affaire-Dreyfus denkt. Hij doet dat zo luid
dat Mme de Villeparisis bang is dat Legrandin, een nationalist, het gehoord
heeft. Mocht de archivaris het hebben gehoord, het zou ongetwijfeld hebben
geleid tot hoogoplopende discussies die de markiezin liever buiten haar salon houdt.
Eindelijk betreedt de langverwachte M. de Norpois,
opgetrommeld door de maître d’hôtel om met Bloch over de Dreyfusaffaire te
spreken, de vertrekken van Mme de Villeparisis. Hij is al de hele tijd in het
bureau van de markiezin met haar paperassen in de weer, maar doet toch alsof
hij van buiten komt door in de antichambre een hoed mee te grissen. Bloch ziet
met hoeveel egards de markies wordt ontvangen. Hij kent de man niet en vraagt
aan Marcel: Qu’est-ce que cette espèce d’imbécile? (221:26-27)