een lectuur van

A LA RECHERCHE DU TEMPS PERDU

van Marcel Proust


(ik gebruik de Pléiade-editie van 1954, toen nog driedelig - zoals een maatpak)

23 april 2013

geen verloren tijd (49)


I:393-413

Marcel is ook te ziek om naar de schouwburg te mogen. Er zit hoogstens een wandeling in naar de Champs-Elysées, aan de hand van Françoise. Mocht Bergotte nu eens die laan hebben beschreven in een van zijn boeken, dan zou Marcel de vooraf ingebeelde werkelijkheid kunnen toetsen aan de echte werkelijkheid, en dan zou een wandeling naar de Champs-Elysées nog interessant zijn. Maar niet dus. De Champs-Elysées blijken saai! Tot hij een tennissend meisje de naam ‘Gilberte’ hoort roepen naar haar vriendin – wat op slag bij Marcel een hele vervlogen en onbereikbare wereld van herinneringen aan en verlangens naar Mlle Swann oproept. Vanaf nu blijft Marcel telkens in de buurt van die meisjes dralen – totdat hij mag meespelen. Gilberte is er evenwel niet altijd bij. Bijvoorbeeld wanneer het weer niet goed genoeg is, wat Marcel elke ochtend bij het raam de meteorologische situatie doet inschatten. In het spel van de schaduwen van het smeedwerk op de steen van de vensterbank onderkent hij de promesse du bonheur immédiat que la journée refuse ou accomplira, et par là du bonheur immédiat par excellence, le bonheur de l’amour (397:11-13).

In het park is er, ook ’s winters, altijd een oude, aristocratische dame die Marcel doet vermoeden dat hij, indien hij haar zou kennen, via haar beter toegang tot Gilberte zou krijgen. De oude dame leest de Débats, een conservatieve krant. Wel een vreemde situatie, gezien de barre weersomstandigheden: Françoise en Marcel gaan kijken naar de dichtgevroren Seine, en de sneeuw doet de oude dame denken à de l’hermine (398:40). Wanneer Marcel  het niet meer verwacht, komt Gilberte dan toch nog aangestoven – of beter: aangegleden. Zo wordt een dag, waarvan Marcel al dacht dat hij op een mislukking was uitgedraaid, alsnog gered – en het is alsof deze plotse ommekeer, te midden van ‘de ijzigheid, de verlatenheid en de neergang van de omringende dingen’, de intimiteit van hun vriendschap nog versterkt. Wat dan weer Marcels vertrouwen verstevigt: je prenais plus de confiance en la vitalité et en l’avenir de notre amitié (399:14-15). Keerzijde van de medaille is dat Marcels verlangen naar deze ontmoetingen zo hevig is, dat hij er niet van kan genieten als ze dan toch plaatsvinden: ces moments où j’étais auprès d’elle (…) n’étaient nullement des moment heureux (400:1-5). Hij is dus niet gelukkig als hij bij haar is, en al evenmin als hij niet bij haar is want dan verhindert zijn smachten dat hij iemand anders graag kan zien: on n’aime plus personne quand on aime (399:43-400:1). En bovendien verlangt hij zo hard naar een beleving van deze liefde, terwijl deze niet is uitgesproken, dat hij begint te twijfelen aan de echtheid en oprechtheid van zijn gevoelens. Deze onzekerheid wordt nog versterkt door de gewaarwording dat de ervaring van de reële Gilberte niet strookt met de herinnering aan de gedroomde Gilberte. Deze beide instantiaties van Gilberte krijgen een aparte individualiteit, ja hun onderlinge verschillen zijn zo groot dat ze wel twee individuen lijken die elk tot een aparte soort behoren! Marcel slaagt er niet in beide instantiaties van Gilberte te doen samenvallen en al evenmin weet hij vorderingen te maken met zijn wens om nader tot haar te komen; hij keert telkens onverrichterzake huiswaarts en moet zijn voornemen de lui dire les paroles qui pouvaient faire faire à notre amour les progrès décisifs (402:18-20) uitstellen tot de volgende namiddag, wanneer hij – misschien – zijn eerstvolgende kans zal krijgen om haar te ontmoeten.

Gelukkig is het zo dat vooraleer Marcel zich laat terneerslaan door deze ontnuchterende vaststellingen, hij zich meestal verliest in het concrete spel of in oppervlakkige opmerkingen of in een vluchtige bekoring (knikkers in een kraam).

Toch worden er vorderingen gemaakt. Bijvoorbeeld door middel van een boekje van Bergotte over Racine, dat Marcel haar door middel van een telegram had gevraagd voor hem mee te brengen. En op een dag stelt zij hem voor elkaar te tutoyeren.

Jammer genoeg, beseft Marcel nu, was het zo dat hij moest vaststellen: au moment même, je ne pouvais apprécier la valeur de ces plaisirs nouveaux (404:13-14). Marcel maakt zichzelf tot slachtoffer van zijn eigen overdreven geprakkezeer: zolang de liefde niet is uitgesproken, wordt het mogelijke genot van ‘de kleine gunsten’ (boek, tutoyeren…) ondergeschikt gemaakt aan het vooruitzicht van de nog moeizame, lange weg naar le bonheur que je n’avais pas encore rencontré (404:31).

Het geluk is in elk geval niet volkomen want soms doet Gilberte alsof het haar helemaal geen plezier doet Marcel te zien. Dat zijn de gelegenheden waarbij Marcel  een glimp opvangt van le mystère de sa vie inconnue (406:29-30). Die vervreemding – de ontoegankelijkheid van Gilbertes bestaan – wordt voor Marcel het duidelijkst wanneer hij ziet hoe zij wordt opgehaald door haar vader, M. Swann, die Marcel goed kent van diens bezoekjes aan zijn grootouders in Combray – zonder dat Swann evenwel bij die gelegenheden Marcels speciale belangstelling had weten op te wekken. Nu echter, door de amoureuze bezetting van Gilberte (comme rien n’avait plus pour moi de prix que dans la mesure où mon amour pouvait en profiter (407:40-42)), ervaart Swann un inconnu inaccessible, un charme douloureux (407:4-5). In  Marcels beleving is Swann, de vader van Gilberte, een andere dan Swann, de vriend van zijn grootouders – maar Marcel beseft toch pijnlijk duidelijk dat er wel degelijk een verband tussen die twee moet bestaan, zeker ook in de herinnering van Swann zelf, waardoor hij, Marcel, nu als liefdeskandidaat van Gilberte, in de ogen van Swann (de vader) besmeurd wordt door de identificatie met het kind dat zich indertijd in de ogen van Swann (de huisvriend) belachelijk maakte door van zijn moeder te eisen dat ze hem nog een nachtkus zou komen geven – waardoor hij, de jongere Marcel, het gezellig samenzijn van zijn ouders met de grootouders en de huisvriend Swann verstoorde.

Zonder te beseffen wat ze aanricht, laat Gilberte Marcel weten dat ze de eerstvolgende dagen, en tot na Nieuwjaar, niet naar de Champs-Elysées zal komen. Dat komt hard aan bij Marcel, maar zijn liefde vermindert er niet door. Elke avond opnieuw hoopt hij een brief van Gilberte te ontvangen. Hij verzint hoe die brief er zou kunnen uitzien – maar wanneer hij beseft dat de brief die hij mogelijk zou kunnen ontvangen onmogelijk dezelfde kan zijn als deze die hij verzon, en dat dit zelfs niet wenselijk zou zijn aangezien dat afbreuk zou doen aan de echtheid van haar liefde, begint hij het door Gilberte aan hem overhandigde boek van Bergotte over Racine te lezen. Marcel beseft dat hij van Bergotte houdt à cause de Gilberte (410:29). Met precies hetzelfde gevoel bezet hij de envelop waarin zij het boek heeft verpakt en de knikker die hij van haar heeft gekregen. Maar hij beseft dat zowel de knikker als de tekst van Bergotte ouder zijn dan zijn liefde, dat ze niet anders zouden zijn geweest dan ze nu zijn wanneer Gilberte niet van hem zou houden, dat ze dus onafhankelijk bestaan van die liefde (ondanks de belangstelling waarmee hij ze, door die liefde, bezet) en dat, bijgevolg, rien (…) m’autorisait à lire en eux un message de bonheur (411:6). Dit soort kleine ontnuchteringen zijn als de losliggende draden waarmee dans l’ombre de moi-même une ouvrière inconnue (411:9-10) een patroon weeft dat niet overeenstemt met de wens maar met de werkelijkheid. En die is bitter: Gilberte houdt helemaal niet van Marcel, ja, zij heeft zelfs helemaal geen belangstelling, laat staan bijzondere belangstelling, voor hem. Eindelijk ziet Marcel onder ogen que le sentiment de Gilberte pour moi, trop ancien déjà pour pouvoir changer, c’était l’indifférence (412:32-34). Op basis van dit inzicht vraagt Marcel aan Gilberte de vriendschap die hen bindt te herdefiniëren: de jeter les bases d’une nouvelle amitié (413:1).

Geen opmerkingen:

geen verloren tijd


*