een lectuur van

A LA RECHERCHE DU TEMPS PERDU

van Marcel Proust


(ik gebruik de Pléiade-editie van 1954, toen nog driedelig - zoals een maatpak)

02 november 2018

geen verloren tijd (130)

II:172-183

We bevinden ons – zonder overgang! – in het theater. Via Marcel bekijkt Proust het op prepostmoderne wijze: niet de inhoud van de zorgvuldig uitgesproken en gespeelde frasen interesseert hem, het zijn de acteurs-zélf die zijn aandacht opeisen: hoe ze bijvoorbeeld, terwijl ze elkaar in het stuk dat ze spelen de liefde verklaren, ondertussen een knipoog werpen vers une vieille dame assise dans une loge voisine (172:30-31). Het gaat hem om de frictie die ontstaat tussen de efemere waarheid van het gespeelde stuk en de actuele en blijvende waarheid van het spelen van het stuk in de theaterzaal en van alle interacties die zich tussen spelers en publiek afspelen.

Een van de onderdelen van het programma vindt Marcel extrêmement pénible (173:10-11). Een debuterende zangeres wordt door enkele complotterende toehoorders, Rachel op kop, in de grond geboord. De theaterdirecteur redt haar door voortijdig het doek te laten zakken. Marcel vindt deze actie wreed en kwaadaardig, maar zegt er achteraf niets van omdat hij zich schaamt dat hij op het moment zelf de moed en het vermogen miste om in te grijpen.

Rachel laat zich hier niet van haar beste kant zien, beseft Marcel. Maar door dit incident begrijpt hij ook dat er een groot verschil bestaat tussen de niet zo gunstige indruk die hij van Rachel heeft en de indruk die zij, ook op het toneel, heeft weten te maken op Saint-Loup. Het toeval hielp Saint-Loup toen een handje bij het leggen van een eerste contact. Zo kon het gebeuren – ondanks de contingentie die de hele ontmoeting kenmerkte – dat Saint-Loup vrij snel nadat Rachel voor hem slechts une apparition fortuite, inconnue, indifférente, sur les planches de la scène (175:43-176:1) was, al van haar hield en toutes ces chances de bonheur (175:42) op haar inzette – inderdaad zoals iemand aan de speeltafel al zijn jetons naar een bepaald nummer laat harken door de croupier.

Na de voorstelling stapt Marcel met Saint-Loup het podium op. Hij weet niet goed welke houding hij zich daar moet aanmeten (of welke rol hij er moet spelen) en begint daarom een gesprek met zijn vriend over hun overhaaste en onpersoonlijke afscheid in de kazerne. Saint-Loup maakt duidelijk dat hij, hoewel zijn afscheidsgebaar een onpersoonlijke militaire groet was geweest, zijn vriend wel degelijk had gezien. Maar hij speelde op dat ogenblik nu eenmaal de rol die hij als militair te spelen had. Marcel beseft: comme un parfait comédien, il pouvait dans sa vie de régiment, dans sa vie mondaine, jouer l’un après l’autre des rôles différents (176:34-36) – en dat er in die rollen wel degelijk plaats was voor een diepe liefde, zoals die tussen broers kan bestaan. Dat denken over rollen is voorwaar een goed onderwerp om op een bühne te bespreken! Een plek overigens waar de decorstukken, van dichtbij gezien en zonder de nodige belichting, al hun bekoring hebben verloren – wat ook kan gezegd worden van het gezicht van Rachel, waarop nu alle poriën en rimpels te zien zijn.

Tussen de andere met de actrices bevriende mannen ontwaart Marcel een verwijfd gesticulerende en opzichtig opgetutte danser. Saint-Loup is er meteen voor beducht dat Rachel te veel aandacht voor deze jongeman zou kunnen opvatten. Hij maant haar aan haar kleedkamer op te zoeken. Maar Rachel kan haar ogen niet van de danser afwenden, die uiteraard haar blik voelt en daarom, met fladderende handjes, nog een extra danspasje oefent. Saint-Loup en Rachel beginnen te kibbelen. Zij zegt helemaal niet geïnteresseerd te zijn in het dure halssnoer dat hij haar heeft beloofd: Je m’en fous de ton collier (178:37-38), bijt ze hem vulgair toe. In zijn verslag van dit weinig hoogstaande gekibbel ziet Proust de kans om uitweidingen in te lassen over de Dreyfus-affaire en – in een voetnoot! – het conflict tussen Engeland en Ierland. Rachels wreedheid, aldus Proust, is nullement en rapport avec ses vrais sentiments d’affection pour Saint-Loup (179:39-40), die op zijn beurt dreigt haar te laten zitten, al was het maar omdat le tourment [de pijn] de quitter sa maîtresse lui semblait-il moins cruel que celui de rester près d’elle dans certaines conditions (180:6-8). Ondertussen mag een journalist, die weigert in te gaan op Saint-Loups bede zijn sigaar te doven (waarvan de rook, zo vreest Saint-Loup, Marcel zou kunnen hinderen), Saint-Loups frustratie incasseren in de vorm van une gifle retentissante (180:40). Marcel vreest dat er een vechtpartij zal ontstaan waarin ook de collega’s van de journalist zich zullen mengen, maar journalisten blijken weinig solidair en het incident koelt zonder blazen.

Beide vrienden verlaten het theater. Op straat gaat Saint-Loup nogmaals op de vuist, dit keer met een man die hem blijkbaar oneerbare voorstellen deed – en dat en plein jour, dans un quartier central de Paris (183:13-14)! Marcel is overigens niet van oordeel dat de klappen die Saint-Loup uitdeelt diens belager tot betere zeden zullen nopen.

Saint-Loup is desalniettemin van zijn melk en vraagt daarom zijn vriend om alleen naar Mme de Villeparisis te gaan. Hij zal dan wel later zijn opwachting maken.

Geen opmerkingen:

geen verloren tijd


*