een lectuur van

A LA RECHERCHE DU TEMPS PERDU

van Marcel Proust


(ik gebruik de Pléiade-editie van 1954, toen nog driedelig - zoals een maatpak)

30 april 2013

geen verloren tijd (52)


I:431-438

 

Marcels ouders vatten het plan op om de Marquis de Norpois te dineren te vragen. Moeder stelt dat het jammer is dat ze bij deze gelegenheid dokter Cottard, die op reis is, en ook Swann, die uit de gratie is gevallen, niet kunnen uitnodigen. Vader vindt het wat betreft Cottard jammer, maar is ervan overtuigd dat Swann met sa manière de crier sur les toits ses moindres relations (431:26-27) door de Marquis een ‘onbeschaamde vlegel’ zou gevonden worden en derhalve niet zou bijdragen tot het welslagen – en dat is: statusverhoging bekomen – van het geplande diner. Dat behoeft, richt de schrijver zich rechtstreeks tot de lezer, misschien wel een woordje uitleg, certaines personnes se souvenant peut-être d’un Cottard bien médiocre et d’un Swann poussant jusqu’à la plus extrême délicatesse, en matière mondaine, la modestie et la discrétion (431:30-33). We zullen dus nu eerst een korte toelichting krijgen bij de verschillende personages, achtereenvolgens Swann, Cottard en Norpois.

Ten eerste Swann. Zijn persoon valt in twee delen uiteen: de jonge en onbesproken Swann, die vaak bij de ouders van Marcel op bezoek kwam, en de oudere Swann, die uit de gratie is gevallen door zijn statusverlagende huwelijk met de cocotte Odette, van wie hij een dochter heeft, Gilberte, op wie Marcel smoor is. Men kan zich afvragen wat de verfijning van de vroegere Swann dan kan hebben ingehouden. Is het iets dat eigen is aan zijn ras – Swann is een jood –: une forme plus raffinée de la vanité (432:19), het vermogen om een ware aard van ‘het naïefste snobisme en van de grofste lompheid’ te verbloemen in la plus fine politesse (432:23-24)? Neen, zo gaat het niet. De deugden, die een persoon in zich heeft, ‘vergeten’ soms te veranderen in functie van de gewijzigde omstandigheden. Swann heeft zijn kwaliteiten behouden, maar in de lagere status waarin hij is terechtgekomen doen ze lomp en misplaatst aan. De transformatie van de jonge, gloriërende, naar de oudere, gevallen, Swann heeft zich overigens al voorgedaan op het ogenblik dat de jonge Marcel op de Champs-Elysées naar de gunsten dong van Swanns dochter Gilberte – en de verandering was toen onopgemerkt gebleven bij de jonge Marcel. Misschien was hij toen te jong om dergelijke subtiele maatschappelijke veranderingen te lezen, maar bovendien is er altijd ook de neiging om blind te zijn voor veranderingen: l’idée qu’on s’est faite longtemps d’une personne bouche les yeux et les oreilles (433:11-12); we zien met andere woorden wat we weten.

Met betrekking tot Cottard stelt de schrijver dat we ons hem wellicht zouden herinneren als bien médiocre (431:31). Het is goed eens te kijken waar precies we, in het vorige deel, kennisgemaakt hebben met de dokter. Proust helpt ons: l’époque où l’on a vu assister aux débuts de Swann chez les Verdurin (433:21-22). Het gaat om de passage helemaal in het begin van Un Amour de Swann, hier geparafraseerd in geen verloren tijd 27.

Waar Swann zijn eer is kwijtgespeeld, heeft zich bij Cottard de omgekeerde beweging voorgedaan: voor hem geldt: les honneurs, les titres offficiels viennent avec les années (433:23-24). Aanvankelijk werd hij aangezien als een illettré (433:25) die zich bezondigt aan flauwe woordspelinkjes, nu erkent iedereen zijn capaciteiten als dokter. Deze late erkenning heeft zijn uitwerking niet gemist op Cottards karakter: dat is helemaal gedraaid, un véritable vêtement retourné (434:7-8). In plaats van onzeker is hij nu hautain en koel, eropuit zelfs de dire des choses désagréables (434:16).

De Marquis de Norpois ten slotte is een reactionaire diplomaat en politicus. Hoewel het politieke tij gekeerd is, wordt hij toch nog door de meer vooruitstrevende ministers aangesteld dès qu’il s’agissait des intérêts supérieurs de la France (434:40-41). Van zijn loyaliteit kunnen zij zich verzekerd weten. M. de Norpois beschikt over een diplomatieke ervaring die langdurig genoeg is geweest om geheel doordrongen te zijn van een esprit négatif, routinier, conservateur, dit ‘esprit de gouvernement’ (435:35-36). Wij zouden hem, in onze tijd, een realpoliticus noemen. En zo zien we dat, over de statusverschillen heen, niet la communauté des opinions maar de consanguinité des esprits (436:1-2) de mensen samenbrengt: niet de overeenstemming in de meningen maar de gelijke geaardheid van de geesten.

Norpois heeft geleerd dat het beter is te zwijgen, of toch zeker om weinig woorden te gebruiken – op basis daarvan geniet hij in de commissie, waarin hij samen met Marcels vader zetelt, de reputatie koel en berekenend te zijn. Marcels vader verwondert zich dan ook over de gevoelens van vriendschap die Norpois hem gunt. Hij is zich ervan bewust dat Norpois hem misschien vooral vriendschappelijk bejegent omwille van zijn vrolijke karakter dan omwille van zijn qualités intellectuelles of zijn sensibilité, die toch vaak vooral als lastig en veeleisend worden ervaren.

Marcels moeder is niet zo geporteerd voor de intelligentie van de markies. Zijn taalgebruik is in elk geval op het clichématige af oubollig – zo oubollig dat Proust betreurt er niet zorgvuldiger notitie van te hebben genomen, zodat hij ons nu er enkele voorbeelden van zou hebben kunnen geven. Maar Marcels moeder verbergt haar antipathie voor de markies voor haar echtgenoot omdat ze diens vreugde om de vriendschap met de diplomaat niet wil bederven. Daarmee doet zij niet anders dan haar plicht, op dezelfde manier als dat zij ervoor moet zorgen que la cuisine fût soignée et le service silencieux (437:34-35). Zij doet zelfs haar best de markies toch sympathiek te vinden, al was het maar om ten aanzien van haar man niet leugenachtig te moeten zijn! Dat kost haar al bij al niet al te veel moeite want ze bewondert toch wel Norpois’ stijlvolle voorkomendheid, die hem, wanneer hij op straat Marcels moeder tegenkomt, ertoe brengt om, avant de lui envoyer un coup de chapeau, zijn cigare à peine commencé (437:41-43) weg te gooien, alsook zijn stiptheid, die hem brieven zo snel doet beantwoorden dat de geadresseerde de indruk krijgt dat hun beider brieven elkaar gekruist hebben, en die hem geen enkele uitnodiging doet afslaan, al komt deze van iemand die op de maatschappelijke ladder toch een paar sporten lager staat.

26 april 2013

geen verloren tijd (51)


I:421-427

Wanneer Marcel nu – en de vraag is wanneer dit ‘nu’ is, cette année (421:43)? – een wandeling maakt in het Bois de Boulogne, openbaart zich de complexe structuur van dat bos weer aan hem. Hij kon er niet aan weerstaan om die wandeling te maken, gelokt als hij is door het zonlicht dat op de herfstkleuren van ce mois de novembre (422:2) speelt: november, ce mois de mai des feuilles (442:38), ’t is t zeggen de maand waarin de bladeren bloeien. Dit bos, met zijn hele – op deze bladzijden zeer omstandig beschreven – kleurenpracht, doet Proust terugverlangen naar een aan vrouwelijkheid, of aan de herinnering van vrouwelijk schoon, verbonden idée de perfection (424:40). Maar – Helas! (425:8) – de koetsen waren vervangen door automobielen: il n’y avait plus que des automobiles (425:9)! En de dames dragen niet meer dezelfde kleren als indertijd Mme Swann… En – horreur! – de mannen dragen geen hoge zijden meer, ze dragen zelfs geen hoeden meer, stel je voor! Ils sortaient nu-tête. (425:24) Het schouwspel dat het Bois de Boulogne nu te bieden heeft, is wanordelijk, beroofd van de beauté que mes yeux eussent pu essayer comme autrefois de composer (425:28-29). (De zin is belangrijk: schoonheid is in the eyes of the beholder, niet in de dingen zelf!) Voortaan moet Marcel het doen met un attachement fétichiste (425:35) aan de dingen van weleer, die hij ooit op eigen kracht heeft weten te bezielen. Nu zijn de Goden dood (het staat er nogal enigmatisch, apodictisch en lapidair): wij zijn het goddelijke vermogen om de dingen te bezielen kwijt.

Quelle horreur! (425:39), zucht Marcel, en hij realiseert zich dat hij misschien te oud is geworden. Hoe zich te troosten aujourd’hui qu’il ny a plus d’élégance (426:5-6)? Ma consolation, c’est de penser aux femmes que j’ai connues (426:5). Een hele wereld is verloren gegaan. Niet alleen die van de kleren en de calèches, maar ook de woningen waar de cocottes ontvangen: die hebben niet meer die atmosfeer van vroeger, neen, il n’y avait plus que des appartements Louis XVI tout blancs, émaillés d’hortensias bleus (426:43-427:2). De tijd van Mme Swann in haar volle glorie is voorbij; ’t is nu niet meer dan une année lointaine, (…) un millésime vers lequel il ne m’était pas permis de remonter (427:7-8). Het verlangen om daarnaar terug te keren is al even onvervulbaar als het genot dat de kleine Marcel destijds had nagejaagd. Marcel – de ouder geworden, en van zijn goddelijke vermogens om schoonheid in de dingen te leggen beroofde Marcel! – beseft nu dat het paradoxaal is de chercher dans la réalité (het huidige Bois de Boulogne) les tableaux de la mémoire, auxquels manquerait toujours le charme qui leur vient de la mémoire même (427:31-34). Datgene wat het verleden zo aanlokkelijk maakt, heeft alles te maken met de herinnering en situeert zich dus in het… heden! Wat toch wel een troostende vaststelling is. De conclusie is simpel en evident: La réalité que j’avais connue n’existait plus. (427:34-35) Elke nostalgie is dus vruchteloos en onvruchtbaar. Maar de herinnering maakt veel goed, meerbepaald: het speciale plezier dat de herinnering kan verschaffen.

 

geen verloren tijd (50)


I:413-421

Marcel koestert een plattegrond van Parijs, enkel en alleen omdat daarop de straat is terug te vinden waar M. en Mme Swann wonen. Hij spreekt graag de naam van hun straat uit – zoals hij het er ook op aanlegt om de naam ‘Swann’ zoveel mogelijk te laten vallen en ook anderen in de mond te leggen. Die naam lijkt hem, ainsi qu’il arrive à certains aphasiques à l’égard des mots les plus usuels (413:22-23), nieuw te zijn, en vreemd. Marcel ziet en hoort de naam in zijn brute materialiteit. (Het fenomeen is bekend: als je een woord, of een naam, voortdurend herhaalt en je hyperbewust bent van de letters en klanken waarin het uiteenvalt, komt het in zijn loutere materialiteit voor je te staan en raakt het ook los van zijn betekenis. Nabokov beschrijft het fenomeen in het verhaal ‘Verschrikking’, in Het vernietigen van tirannen: ‘zoals er alleen een absurd geluid overblijft als je vaak genoeg achtereen het meest alledaagse woord herhaalt zonder te denken aan de betekenis: huis, huisss, huiwzz’).

Marcel voelt zich zondig vanwege het genot dat het horen van de naam ‘Swann’ hem verschaft. Maar hij kan het niet laten alles wat verband houdt met Gilberte steeds opnieuw ter sprake te brengen. Ook de oude vrouw die op de Champs Elysées de Débats leest. Dat blijkt Mme Blatin te zijn, Marcels moeder loopt helemaal niet hoog met haar op: Mme Blatin is van lage komaf en probeert bij iedereen op een goed blaadje te staan. Ze heeft ooit eens tot Marcels moeder gezegd dat Marcel ‘trop beau pour un garçon’ is (414:15-16). Niet bepaald een gunstige insteek voor het verwerven van een ‘gezonde’ seksuele identiteit.

Marcel herhaalt niet alleen voortdurend Swanns naam, hij probeert ook op de fat te gelijken. Hij neemt zijn tics over en betreurt het niet even kaal te zijn als Swann. Wanneer midden in een saai tafelgesprek de naam ‘Swann’ valt, fleurt Marcel meteen op. Zijn zijn ouders dan niet gebrouilleerd met Swann, die omwille van zijn extravagante relatie met Mme Swann niet meer in Combray wordt uitgenodigd? Marcels moeder ontwijkt de vraag: ze kunnen toch niet iedereen uitnodigen? Zij ontmoet Swann soms in Parijs en vertelt Marcel dat Swann naar Marcel heeft geïnformeerd. Het feit dat hij blijkbaar in de geest van Swann een plaats heeft, windt Marcel danig op. Het verwondert hem dan ook dat zijn ouders niet bepaald veel belang schijnen te hechten aan Swann. Voor hen is Swann een van de velen en vertegenwoordigt hij rien d’unique (416:16). Zij kunnen niet zien wat Marcel in Swann ziet, aangezien ze niet voorzien zijn van ce sens supplémentaire et momentané dont m’avait doté l’amour (416:28-29).

Op de dagen dat Gilberte niet naar de Champs-Elysées komt, probeert Marcel op zijn wandelingen met Françoise het huis van de Swanns zo dicht mogelijk te naderen. Alles wat maar enigszins naar Gilberte verwijst, bezet hij du même charme douloureux que j’avais ressenti dans le nom de Gilberte (417:7). Zo hoopt hij ook Mme Swann te kunnen aanschouwen op een van haar ritjes door het Bois de Boulogne. Aan de manier waarop zij zich kleedt en voortbeweegt en gedraagt, is het voor iedereen duidelijk dat zij een belangrijke dame is. Menig man herinnert zich een onstuimige nacht met haar te hebben doorgebracht: Je me rappelle que j’ai couché avec elle le jour de la démission de Mac-Mahon, herinnert er zich een van de mannen die haar nu door het Bois ziet flaneren (420:43-421:1). Maar tegelijk wordt toch ook haar rekening gemaakt: elle ne doit plus être de la première jeunesse (420:42-43). Marcel beseft dat het nog wel een tijdje zal duren vooraleer hij haar met dezelfde status zal kunnen groeten als deze mannen. Hij neemt zijn hoed af met een brede zwaai en ziet hoe Mme Swann, die steevast in het gezelschap verkeert van quelque ami, souvent coiffé d’un ‘tube’ gris (‘een grijze hoge zijden’; 421:36-37), glimlacht om dat jongetje, dat ze niet kent.

23 april 2013

geen verloren tijd (49)


I:393-413

Marcel is ook te ziek om naar de schouwburg te mogen. Er zit hoogstens een wandeling in naar de Champs-Elysées, aan de hand van Françoise. Mocht Bergotte nu eens die laan hebben beschreven in een van zijn boeken, dan zou Marcel de vooraf ingebeelde werkelijkheid kunnen toetsen aan de echte werkelijkheid, en dan zou een wandeling naar de Champs-Elysées nog interessant zijn. Maar niet dus. De Champs-Elysées blijken saai! Tot hij een tennissend meisje de naam ‘Gilberte’ hoort roepen naar haar vriendin – wat op slag bij Marcel een hele vervlogen en onbereikbare wereld van herinneringen aan en verlangens naar Mlle Swann oproept. Vanaf nu blijft Marcel telkens in de buurt van die meisjes dralen – totdat hij mag meespelen. Gilberte is er evenwel niet altijd bij. Bijvoorbeeld wanneer het weer niet goed genoeg is, wat Marcel elke ochtend bij het raam de meteorologische situatie doet inschatten. In het spel van de schaduwen van het smeedwerk op de steen van de vensterbank onderkent hij de promesse du bonheur immédiat que la journée refuse ou accomplira, et par là du bonheur immédiat par excellence, le bonheur de l’amour (397:11-13).

In het park is er, ook ’s winters, altijd een oude, aristocratische dame die Marcel doet vermoeden dat hij, indien hij haar zou kennen, via haar beter toegang tot Gilberte zou krijgen. De oude dame leest de Débats, een conservatieve krant. Wel een vreemde situatie, gezien de barre weersomstandigheden: Françoise en Marcel gaan kijken naar de dichtgevroren Seine, en de sneeuw doet de oude dame denken à de l’hermine (398:40). Wanneer Marcel  het niet meer verwacht, komt Gilberte dan toch nog aangestoven – of beter: aangegleden. Zo wordt een dag, waarvan Marcel al dacht dat hij op een mislukking was uitgedraaid, alsnog gered – en het is alsof deze plotse ommekeer, te midden van ‘de ijzigheid, de verlatenheid en de neergang van de omringende dingen’, de intimiteit van hun vriendschap nog versterkt. Wat dan weer Marcels vertrouwen verstevigt: je prenais plus de confiance en la vitalité et en l’avenir de notre amitié (399:14-15). Keerzijde van de medaille is dat Marcels verlangen naar deze ontmoetingen zo hevig is, dat hij er niet van kan genieten als ze dan toch plaatsvinden: ces moments où j’étais auprès d’elle (…) n’étaient nullement des moment heureux (400:1-5). Hij is dus niet gelukkig als hij bij haar is, en al evenmin als hij niet bij haar is want dan verhindert zijn smachten dat hij iemand anders graag kan zien: on n’aime plus personne quand on aime (399:43-400:1). En bovendien verlangt hij zo hard naar een beleving van deze liefde, terwijl deze niet is uitgesproken, dat hij begint te twijfelen aan de echtheid en oprechtheid van zijn gevoelens. Deze onzekerheid wordt nog versterkt door de gewaarwording dat de ervaring van de reële Gilberte niet strookt met de herinnering aan de gedroomde Gilberte. Deze beide instantiaties van Gilberte krijgen een aparte individualiteit, ja hun onderlinge verschillen zijn zo groot dat ze wel twee individuen lijken die elk tot een aparte soort behoren! Marcel slaagt er niet in beide instantiaties van Gilberte te doen samenvallen en al evenmin weet hij vorderingen te maken met zijn wens om nader tot haar te komen; hij keert telkens onverrichterzake huiswaarts en moet zijn voornemen de lui dire les paroles qui pouvaient faire faire à notre amour les progrès décisifs (402:18-20) uitstellen tot de volgende namiddag, wanneer hij – misschien – zijn eerstvolgende kans zal krijgen om haar te ontmoeten.

Gelukkig is het zo dat vooraleer Marcel zich laat terneerslaan door deze ontnuchterende vaststellingen, hij zich meestal verliest in het concrete spel of in oppervlakkige opmerkingen of in een vluchtige bekoring (knikkers in een kraam).

Toch worden er vorderingen gemaakt. Bijvoorbeeld door middel van een boekje van Bergotte over Racine, dat Marcel haar door middel van een telegram had gevraagd voor hem mee te brengen. En op een dag stelt zij hem voor elkaar te tutoyeren.

Jammer genoeg, beseft Marcel nu, was het zo dat hij moest vaststellen: au moment même, je ne pouvais apprécier la valeur de ces plaisirs nouveaux (404:13-14). Marcel maakt zichzelf tot slachtoffer van zijn eigen overdreven geprakkezeer: zolang de liefde niet is uitgesproken, wordt het mogelijke genot van ‘de kleine gunsten’ (boek, tutoyeren…) ondergeschikt gemaakt aan het vooruitzicht van de nog moeizame, lange weg naar le bonheur que je n’avais pas encore rencontré (404:31).

Het geluk is in elk geval niet volkomen want soms doet Gilberte alsof het haar helemaal geen plezier doet Marcel te zien. Dat zijn de gelegenheden waarbij Marcel  een glimp opvangt van le mystère de sa vie inconnue (406:29-30). Die vervreemding – de ontoegankelijkheid van Gilbertes bestaan – wordt voor Marcel het duidelijkst wanneer hij ziet hoe zij wordt opgehaald door haar vader, M. Swann, die Marcel goed kent van diens bezoekjes aan zijn grootouders in Combray – zonder dat Swann evenwel bij die gelegenheden Marcels speciale belangstelling had weten op te wekken. Nu echter, door de amoureuze bezetting van Gilberte (comme rien n’avait plus pour moi de prix que dans la mesure où mon amour pouvait en profiter (407:40-42)), ervaart Swann un inconnu inaccessible, un charme douloureux (407:4-5). In  Marcels beleving is Swann, de vader van Gilberte, een andere dan Swann, de vriend van zijn grootouders – maar Marcel beseft toch pijnlijk duidelijk dat er wel degelijk een verband tussen die twee moet bestaan, zeker ook in de herinnering van Swann zelf, waardoor hij, Marcel, nu als liefdeskandidaat van Gilberte, in de ogen van Swann (de vader) besmeurd wordt door de identificatie met het kind dat zich indertijd in de ogen van Swann (de huisvriend) belachelijk maakte door van zijn moeder te eisen dat ze hem nog een nachtkus zou komen geven – waardoor hij, de jongere Marcel, het gezellig samenzijn van zijn ouders met de grootouders en de huisvriend Swann verstoorde.

Zonder te beseffen wat ze aanricht, laat Gilberte Marcel weten dat ze de eerstvolgende dagen, en tot na Nieuwjaar, niet naar de Champs-Elysées zal komen. Dat komt hard aan bij Marcel, maar zijn liefde vermindert er niet door. Elke avond opnieuw hoopt hij een brief van Gilberte te ontvangen. Hij verzint hoe die brief er zou kunnen uitzien – maar wanneer hij beseft dat de brief die hij mogelijk zou kunnen ontvangen onmogelijk dezelfde kan zijn als deze die hij verzon, en dat dit zelfs niet wenselijk zou zijn aangezien dat afbreuk zou doen aan de echtheid van haar liefde, begint hij het door Gilberte aan hem overhandigde boek van Bergotte over Racine te lezen. Marcel beseft dat hij van Bergotte houdt à cause de Gilberte (410:29). Met precies hetzelfde gevoel bezet hij de envelop waarin zij het boek heeft verpakt en de knikker die hij van haar heeft gekregen. Maar hij beseft dat zowel de knikker als de tekst van Bergotte ouder zijn dan zijn liefde, dat ze niet anders zouden zijn geweest dan ze nu zijn wanneer Gilberte niet van hem zou houden, dat ze dus onafhankelijk bestaan van die liefde (ondanks de belangstelling waarmee hij ze, door die liefde, bezet) en dat, bijgevolg, rien (…) m’autorisait à lire en eux un message de bonheur (411:6). Dit soort kleine ontnuchteringen zijn als de losliggende draden waarmee dans l’ombre de moi-même une ouvrière inconnue (411:9-10) een patroon weeft dat niet overeenstemt met de wens maar met de werkelijkheid. En die is bitter: Gilberte houdt helemaal niet van Marcel, ja, zij heeft zelfs helemaal geen belangstelling, laat staan bijzondere belangstelling, voor hem. Eindelijk ziet Marcel onder ogen que le sentiment de Gilberte pour moi, trop ancien déjà pour pouvoir changer, c’était l’indifférence (412:32-34). Op basis van dit inzicht vraagt Marcel aan Gilberte de vriendschap die hen bindt te herdefiniëren: de jeter les bases d’une nouvelle amitié (413:1).

21 april 2013

geen verloren tijd (48)


I:383-393

Parmi les chambres dont j’évoquais le plus souvent l’image dans mes nuits d’insomnie, aucune ne ressemblait moins aux chambres de Combray (…) que celle du Grand-Hôtel de la Plage, à Balbec (383:15-129). Geen kamer zo verschillend van die in het grootouderlijk huis in Combray dan de hotelkamer in Balbec, aan de Normandische kust. Maar net zomin gelijkt het in slapeloze nachten voor het geestesoog gehaalde Balbec op het wérkelijke Balbec. Groot is derhalve het verlangen om naar Balbec te reizen, waar krachten uit een ver verleden zich mengen met straffe stormen (waarvoor Françoise Marcel waarschuwt terwijl ze over de Champs-Elysées wandelen: ze verbiedt hem dicht tegen de gevelrij aan te lopen opdat er geen afgewaaide dakpannen op zijn hoofd zouden vallen; meteen is een verwijzing aangebracht naar de Champs-Elysées, die verderop in dit Plaatsnamen: de naam, een apart onderdeel van de Recherche, een rol zullen spelen). Stormen lijken Marcel overigens, méér dan artefacten, ook deze die schoonheid bedoelen op te wekken, toegang te verschaffen tot de ware schoonheid, les beautés des paysages ou du grand art (384:7). In de schoonheid zoekt Marcel ce que je croyais plus vrai que moi-même (384:8-9), iets van de natuur lós van de mens: la grâce de la nature telle qu’elle se manifeste livrée à elle-même (384:11-12). Het spreekt dan ook vanzelf dat in het ervaren van een dergelijke schoonheid van sporen van menselijke tussenkomst geen sprake kan zijn: de Bretonse stormen moeten inbeuken op een authentieke rotskust, niet op une digue récemment créée par une municipalité (384:19-20).

Marcel beeldt zich tijdens zijn slapeloze nachten in Combray hoe in dat voorwereldlijke kustlandschap achtereenvolgens de Romaanse en de gotische kunst vorm kregen – en door de vermenging van dat voorwereldlijke, onmenselijke, met de middeleeuwse mensenaanwezigheid, vat hij het verlangen op om niet alleen de Balbecse stormen te ondergaan maar ook de uitingen van bouwkunst, zoals die te aanschouwen zijn in de kerk van Balbec, volgens Swann peut-être le plus curieux échantillon du gothique normand (385:1-2). En Marcel droomt weg bij zijn spoorwegmaatschappijfolder, bij de namen van de plekken die de trein aandoet op weg naar Balbec.

Maar Marcels ouders plannen een reis naar Noord-Italië. En bij de toponiemen van dáár horen ándere droombeelden. Marcel wordt van het ene verlangen – Balbec en storm – naar het andere geslingerd – Fra Angelico, Firenze en frisse lente. Hij koppelt de verlangens aan de namen, zodat hij voortaan niet enkel bij storm aan Balbec kan denken; de naam Balbec volstaat, ook midden in de zomer, om in hem het beeld van een storm te ontketenen. En net zo kan hij midden in de winter, wanneer van een reis naar Noord-Italië geen sprake kan zijn, bij de naam Firenze wegdromen bij Noord-Italiaanse beelden…

Doordat de eigennamen zo individueel zijn, riskeren ze zich van de werkelijkheid te onttrekken, waardoor je je een onrealistisch beeld van die stad (of persoon) vormt en een confrontatie ermee in de werkelijkheid je alleen maar kan ontgoochelen. Dit in tegenstelling tot woorden, die een bepaalde klasse van dingen aanduiden, choses conçues comme pareilles à toutes celles de même sorte (387:41-42): daar steekt het zo nauw niet, de betekenis is min of meer abstract. Een eigennaam dekt altijd een concrete, unieke inhoud.

Namen zijn bovendien kort en je kunt er maar weinig herinneringen of beelden in kwijt, alles bij elkaar niet meer dan een paar summiere indrukken. De naam ‘Balbec’ bevat voor Marcel niet veel meer dan: des vagues soulevées autour d’une église de style persan (389:31). Proust bedenkt meteen: Peut-être même la simplification de ces images fut-elle une des causes de l’empire qu’elles prirent sur moi. (389:32-33) Samengeperst in de naam, laten de gecomprimeerde beelden zich gemakkelijker bevatten en kunnen ze ook beter een indruk maken.

Wanneer Marcels vader beslist om naar Florence en Venetië te reizen, begint Marcel in die namen een hele droomwereld te projecteren, gevoed door voorstellingen en lectuur van reisgidsen. Hij zet in die mate zijn verbeelding aan het werk, dat het moeilijk wordt zich te realiseren dat die plaatsen ook echt op een aanzienlijke afstand van de plek waar hij ze zich voorstelt bestaan, à une certaine distance de Paris qu’il fallait absolument franchir si l’on voulait les voir, à une certaine place déterminée de la terre, et à aucune autre (392:17-19). De concrete plannen van zijn vader om naar Venetië te reizen en Marcel mee te nemen, vervullen Marcel met dermate extatisch-verlangende droombeelden, die zozeer verwijzen naar de onontkoombare échtheid (in ruimte én tijd; de steden Venetië en Florence zullen op die en die onherhaalbare dag worden bezocht), dat hij er ziek van wordt en niet mee kan reizen.

 

 

geen verloren tijd


*