een lectuur van

A LA RECHERCHE DU TEMPS PERDU

van Marcel Proust


(ik gebruik de Pléiade-editie van 1954, toen nog driedelig - zoals een maatpak)

28 juli 2014

geen verloren tijd (78)


I:675-685

Het wordt tijd dat we eens kennismaken met de hotelklanten wier mening over Marcel onze jonge protagonist nog niet onverschillig genoeg laat. Het gaat om personnalités eminentes des principaux départements de cette partie de la France (675:20-22): een rechtbankvoorzitter, een deken van de advocatenorde, een notaris… En natuurlijk hebben ze allemaal hun vrouw meegebracht. Ze nemen elk jaar dezelfde kamer, stellen dezelfde hoge eisen aan het personeel, en nemen elkaar op dezelfde manier waar: als provinciale notabelen, te groot voor het platteland en te klein voor Parijs. Marcel voelt dat deze lieden wat neerbuigend op grootmoeder en bijgevolg hemzelf neerkijken, onder meer omdat zij volhardt in de gewoonte om hardgekookte eieren door de salade te mengen: van zo’n trivialiteiten hangt aanzien af.

Een van de gasten laat zich met majesteit aanspreken omdat hij zichzelf heeft uitgeroepen tot roi d’un petit îlot de l’Océanie peuplé seulement par quelques sauvages (676:36-37). Een dandy passeert, teringachtig en met une orchidée à la boutonnière (677:28). Hij drinkt bij het middageten altijd champagne en wordt aangeduid met het wat denigrerende Joli Monsieur! (677:25). Iets zegt mij dat we wellicht nog kennis zullen maken met deze wufte kerel. Ook een oude rijke dame is ‘het mikpunt van hun sarcastische opmerkingen’ omdat ze naar Balbec komt met al haar personeel en ook een groot deel van haar huisinrichting laat overkomen – zodat Proust kan stellen que c’était son chez elle, au sein duquel elle était restée, qui voyageait plutôt qu’elle même (679:11-13). Daardoor blijft zij onvermijdelijk opgesloten in haar eigen wereld. De vrouwen van de notabelen doen van hun kant ook niets om haar vriendelijk te bejegenen of nader kennis met haar te maken, opgesloten als zij zijn in hun eigendunk. Proust is streng voor hen: ze doen alsof, als ze al bepaalde voorrechten van die oude dame niet genieten, dat is omdat ze die voorrechten niet wilden hebben in plaats van niet konden hebben. Proust merkt hierover op: c’était la suppression de tout désir, de la curiosité pour les formes de la vie qu’on ne connaît pas (678:9-11) – en laat dat nu precies een van de oorzaken zijn waarom dit soort vrouwen meestal ongelukkig is.

Er is Mr. de Stermaria, een Bretoen, die l’air glacial, pressé, distant, rude, pointilleux (lichtgeraakt) et malintentionné uitstraalt en die bijzonder misnoegd is wanneer blijkt dat Marcel en zijn grootmoeder abusievelijk aan zijn tafel hebben plaatsgenomen.

En dan is er dat groepje jongelui, een actrice, haar vriend en nog deux hommes très en vue de l’aristocratie (680:23-24), dat zich zeer opzichtig afzijdig houdt en dat ’s avonds de geneugten van een klein maar fijn restaurantje in de buurt verkiest boven de keuken van het hotel. Maar hoe verschillend zij ook willen zijn van diegenen ten aanzien van wie zij zich distantiëren, in dat in het eigen wereldje opgesloten zijn, zijn ze aan alle anderen gelijk: iedereen brengt zijn eigen gewoontes, zijn eigen codes, zijn eigen leefwereldje hiernaartoe en sluit zich af voor vernieuwing en verandering. En zoals deze subgroepen binnen het hotel zich voor elkaar afsluiten, zo sluit het hele hotel zich af voor de buitenwereld. Wanneer het ’s avonds donker wordt, en het licht van de sources électriques (685:15) het gebouw met zijn grote glaspartijen op een aquarium doet lijken, kunnen la population ouvrière de Balbec, les pêcheurs et aussi les familes de petits bourgeois (685:18-19) zich vergapen aan die vreemde specimens van de ichtyologie humaine want als het hotel een aquarium is, dan, ja, zijn de mensen erin als vissen. Misschien, zo overweegt Proust, staat er daar buiten ook een schrijver die zich de moeite zal getroosten om deze vissen te classificeren par race, par caractères innés et aussi par ces caractères acquis (685:33-34).

Ook de zwager van Legrandin is een geziene gast. Aanvankelijk had de maître-d’hôtel hem verkeerd ingeschat, door toedoen van zijn gewone voorkomen en van het feit dat hij bij het binnenkomen zijn hoed had afgenomen, wat ware heren van stand uiteraard niet doen wanneer zij voor het eerst een horeca-etablissement betreden. Maar de vrouw van de notaris had de nieuwkomer wel juist ingeschat en in diens onhandigheid een gespeelde onhandigheid gezien, iets wat enkel van diegenen die zich een dergelijke hogere ironie kunnen permitteren de ware stand verraadt. Maar misschien herkende zij alleen maar in zijn onopvallende uiterlijk les signes maçonniques de son propre cléricalisme (683:10-11), voegt Proust er met enige zin voor enigma aan toe. Overigens is die zwager van Legrandin in het hotel niet zo geliefd omdat hij elke zondag een tweetal hotelgasten uitnodigt op het tuinfeest dat hij en zijn vrouw aanrichten, waardoor zowat alle hotelgasten verdwijnen doordat les autres, pour ne pas avoir l’air de ne pas (être invités), choisissaient ce jour-là pour faire une excursion éloignée (682:27-29).

Marcel zou graag in de ogen van al deze mensen als een belangrijk persoon worden aangezien, maar wat wil je, het enige wat hij daar in Balbec-plage kan doen is op het strand gaan zitten en daar hebben al die gesofisticeerde lieden geen belangstelling voor. Het meeste lijdt hij nog onder het misprijzen van mijnheer de Stermaria. En dat heeft alles te maken met diens dochter, die door Marcel al onmiddellijk bij haar intrede werd opgemerkt: hij is gefascineerd door haar voorkomen, haar gestalte, haar naam en haar ras. Vooral dat laatste verhoogt nog haar begeerlijkheid , waardoor ze helemaal onbereikbaar wordt, comme un prix élevé ajoute à la valeur d’un objet (684:15). De tere teint van mademoiselle de Stermaria krijgt er la saveur d’un fruit exotique ou d’un cru célèbre (684:17-18) van.

24 juli 2014

geen verloren tijd (77)



I:665-675

De indrukken die Marcel van het hotel opdoet, verdringen de poging die hij eerder had ondernomen om het zich allemaal voor te stellen. Blijkt dat de werkelijkheid teleurstellend triviaal en zelfs geestdodend is. Zij vermoeit hem in elk geval ten zeerste: koortsig verlangt hij ernaar zich op een bed uit te strekken. Hier echter, in dit hotel, wacht hem een kamer vol vreemde objecten waartussen hij zeker geen rust zal kunnen vinden omdat ze hem met hun nadrukkelijk-vijandige aanwezigheid nog meer zullen benauwen. Dat alles samen heeft een verpletterende uitwerking: N’ayant plus d’univers, plus de chambre, plus de corps que menacé par les ennemis qui m’entouraient, qu’envahi jusque dans les os par la fièvre, j’étais seul,  j’avais envie de mourir (667:24-27).

Als de nood hoog is, is de redding nabij en hier dient de redding zich aan in de persoon van de grootmoeder, aan wie Marcel – nood breekt wet – de moederlijke kwaliteiten toedicht die hij niet bij de hand heeft omdat zijn moeder niet bij hem is. Toch brengt hij de nacht in angst en verdriet door. Het feit dat hij de dingen die hem vertrouwd zijn zo moet missen, lijkt wel een voorafspiegeling van l’horreur que m’avait fait si souvent éprouver la pensée que mes parents mourraient un jour (670:21-23), ja zelfs bij uitbreiding van de eigen dood waaruit geen terugkeer meer mogelijk is.

Marcel beseft dat de gewoonte (of de Gewoonte, met hoofdletter) hem zal helpen om alle onbekende voorwerpen en omstandigheden in zijn nabijheid te dulden. Voorlopig echter slagen ze er niet in om de hem vertrouwde, die thuis zijn achtergebleven, te doen vergeten. Maar zolang de gewoonte haar werk niet heeft kunnen doen, is zijn hart veroordeeld tot lijden. Ce n’est pas que notre coeur ne doive éprouver, lui aussi, quand la séparation sera consommée, les effets analgésiques (pijnstillend) de l’habitude; mais jusque-là il continuera de souffrir. (671:16-19) En wel hierdoor: het vooruitzicht om, door de gewoonte geholpen, als un moi différent (671:34) een leven te lijden waarin we niet zullen afzien van het feit dat onze geliefden niet bij ons zijn, verscherpt nog ons huidige lijden! ’t Is als een dubbel lijden, ja, het is alsof het huidige ik, dat nog gehecht is aan de geliefde objecten en personen, eerst een dood moet sterven. Dit proces van vervelling is niets minder dan een voorgift op de uiteindelijke dood; en het verzet ertegen is un mode secret, partiel, tangible et vrai de la résistance à la mort, de la longue résistance désespérée et quotidienne à la mort fragmentaire et successive telle qu’elle s’insère dans toute la durée de notre vie, détachant de nous à chaque moment des lambeaux de nous-mêmes sur la mortification desquels des cellules nouvelles multiplieront (671:39-672:2). Dit pijnlijk vervellingsproces is nodig voor de vernieuwing die elk van ons onherroepelijk en steeds opnieuw moet doormaken.

Met grootmoeder spreekt Marcel een code af om ’s nachts als het nodig zou zijn of ’s ochtends bij het ontwaken drie keer op de muur te kloppen die hun beider bedden van elkaar scheidt. Nadat dit signaal is uitgewisseld, komt grootmoeder bij Marcel binnen en opent het gordijn; Marcel proeft het genoegen van exclusief samen met zijn grootmoeder naar de mist te kunnen kijken die het uitzicht over de zee onmogelijk maakt: hij ervaart dit als une marque d’affection reçue par moi seul (670:2-3).

Nadat Marcel is opgestaan, kijkt hij met verbazing naar het schouwspel van zonlicht, strand en golven dat zich voor hem ontrolt. Hij stelt vast dat een wisselende lichtinval een landschap evenzeer kan doen veranderen als dat vertrekpunt en bestemming na een lange reis van elkaar blijken te verschillen. Proust heeft het daarom over het paysage accidenté des heures (673:31), ‘het wisselvallige landschap van de tijd’: de verschillen in het landschap komen deze keer niet aan het licht door een verplaatsing in de ruimte te hebben gemaakt, maar door er tijd over te laten gaan. Het moet gezegd dat Proust deze verandering uitermate omstandig poogt te beschrijven; hij doet in elk geval meer dan zijn best om de wisselende schakeringen, eb en vloed en het ritme van de aanrollende golven, voortreffelijk te evoceren.

Grootmoeder en kleinzoon nuttigen in de eetzaal van het Grand-Hôtel hun eerste middagmaal. Het bestaat uit twee gebakken tongetjes, waarover uit een citroen quelques gouttes d’or (674:1) worden uitgeknepen. Grootmoeder vindt het jammer dat ze door glas zijn gescheiden van het schouwspel van strand en zee en licht en dat ze daardoor de zeebries moeten missen. Ze zet dus het raam open. De gevolgen zijn niet te overzien: in de eetzaal vliegen les menus, les journaux, voiles et casquettes de toutes les personnes qui étaient en train de déjeuner (675:10-11) de lucht in. Marcel krimpt onder de boze blikken en ‘schimpscheuten’ van de touristes méprisants, dépeignés et furieux (675:15-16), die grootmoeder niet eens ziet en hoort maar die zijn impression d’isolement et de tristesse (675:14) nog aanwakkeren. Hij is dan ook nog niet assez âgé en nog trop sensible pour avoir renoncé au désir de plaire aux êtres et de les posséder; hij heeft nog niet l’indifférence plus noble qu’aurait éprouvée un homme du monde (674:30-32).

19 juli 2014

geen verloren tijd (76)



I:658-665

Bij zijn aankomst in Balbec filosofeert de Verteller over plaatsnamen. Namen zoals Chartres en Beauvais staan metonymisch voor een kerk die iedereen kent. Als je je dan een voorstelling maakt van de stad die er achter schuilgaat, is het alsof die stad de kenmerken van die kerk overneemt: elegant of robuust, rank of plomp, wit of grijs of bruin… – en daardoor wordt die stad op zich une sorte de grande cathédrale (658:24-25).

Bij steden die niet kunnen bogen op één bepaald algemeen bekend bouwwerk, probeert de geest op een andere manier een voorstelling te vormen. Marcel heeft zich bij Balbec – waarvan de naam hem een Perzische bijklank lijkt te hebben – een voorstelling gevormd op basis van lectuur en afbeeldingen. Maar zijn voorstelling blijkt, nu hij het station van Balbec verlaat, niet overeen te stemmen met de werkelijkheid. Hij had verwacht dat de toren van de kerk, die hij bij het verlaten van het station voor zich ziet, als een vuurtoren bovenop de rotsen zou staan aan de voet waarvan woeste baren schuimend zouden uiteenspatten, maar hij wist niet dat er twee Balbecs zijn: het landinwaarts gelegen Balbec-le-Vieux, waar de trein aankomt, en, à plus de cinq lieues de distance (658:39), Balbec-plage.

In weerwil van deze vergissing heeft Marcel, met grote helderheid en nadrukkelijkheid, een realiteitsbesef: deze kerk, net zo goed als, aan weerszijden van het portaal, deze apostelbeelden, zijn de echte en enige echte voorbeelden van de beschrijvingen en afbeeldingen die hij elders en eerder heeft gezien en gelezen. Maintenant c’est l’église elle-même, c’est la statue elle-même, elles, les uniques: c’est bien plus. (659:28-30) De werkelijkheid van het échte houdt dus, in vergelijking met zijn vooraf geconsulteerde afspiegelingen, een surplus in. Het heeft er alle schijn van dat we hier een inkijk hebben in de psyche van een jongentje dat veel te lang tussen de boeken heeft geleefd, dat nooit of niet genoeg de ervaring heeft gehad dat er aan de dingen die hij op die manier leert kennen ook een werkelijkheid beantwoordt, en dat nu de schok ervaart van l’effet du réel. En van de weeromstuit begint hij meteen nadat hij is geschrokken van de realiteit van wat hij zich mille fois (659:40) heeft voorgesteld, dat effect te minimaliseren. Hij ziet de Maagd van Balbec, hoe zij is overgeleverd aan les regards du Café et du bureau d’omnibus, hoe zij het licht van de avondzon moet delen met le bureau du Comptoir d’Escompte (660:5-6) en straks het licht van de straatlantaarn, hoe zij dezelfde bakkerijlucht moet opsnuiven die het hele plein omvat, en hoe zij onder dezelfde roetlaag bedekt is die alle andere gebouwen heeft aangetast. Aan echte realiteit hangen onvermijdelijk ook nietigheid en vergankelijkheid vast. Hoe dan ook, de eerste aanblik van Balbec is wat teleurstellend en steekt in elk geval bleek af tegen de verwachtingen die Marcel had opgebouwd, mede onder invloed van de voortvarende Swann, die de schoonheid van de Normandische badplaats had vergeleken met die van Sienna.

Samen met zijn grootmoeder reist Marcel nu naar Balbec-plage. Françoise is vooruitgestuurd om de ontvangst in het hotel alvast voor te bereiden – maar zij is op een verkeerde trein terechtgekomen, die naar Nantes. Dat levert een kolderesk beeld op van die goedige dienstmeid die se réveillerait peut-être à Bordeaux (661:10-11). Gegeven het feit dat de verplaatsing per boemeltrein naar het cinq lieues (658:39) verderop gelegen Balbec-plage plus d’une heure (661:23) duurt, lig Bordeaux lichtjaren ver verwijderd!

Marcel durft, daarnaar gepolst door zijn grootmoeder, niet te zeggen dat de indruk die Balbec-le-vieux op hem heeft gemaakt in al zijn schamele echtheid, teleurstellend was – en hij begint zich al, wellicht om zichzelf op andere gedachten te brengen, een voorstelling te vormen van de hoteldirecteur in Balbec-plage en van de grootse manier waarop zij daar zullen worden ontvangen.

De opeenvolging van de vreemd klinkende namen van de plaatsen waar de boemel telkens stilhoudt – Incarville, Marcouville, Doville, Pont-à-Couleuvre, Arambouville, Saint-Mars-le-Vieux, Hermonville, Maineville (661:32-34) – steekt in Marcels verbeelding bleek af bij de hem veel bekendere namen van plaatsen in de buurt van Combray: die hebben allemaal het aura dat is samengesteld uit tal van indrukken die hem vertrouwd zijn; hier zijn de plaatsen nog als het ware naakt en nieuw en daardoor zijn ze ook heel gewoontjes. Deze indruk wordt bevestigd en versterkt door wat Marcel door het raam te zien krijgt in de vallende schemering. Die images étrangement usuelles et dédaigneusement familières (662:28-29), ‘vreemd alledaags en beschamend vertrouwd’, vormen een kortsluiting met Marcels hooggespannen verwachtingen en kwetsen hem op wrede wijze (cruellement!). Hoe fijnbesnaard kan men zijn!

En het ergste moet nog komen – combien ma souffrance s’aggrava (662:30-31)! Grootmoeder namelijk pingelt af bij de directeur van het hotel, die er duidelijk een is die belang hecht aan het uiterlijk vertoon op basis waarvan hij zijn clientèle in standen classificeert, en die bijgevolg neerkijkt op al wie meent te moeten afpingelen! (Dit uiterlijk vertoon wordt gesymboliseerd door de onechtheid van l’escalier monumental qui imitait le marbre (662:32-33).) De ontvangst verloopt in elk geval niet zo glories als Marcel zich had voorgesteld ter compensatie van zijn teleurstelling bij de eerste aanblik van Balbec-le-vieux. Hij is, hoe dan ook, danig onder de indruk van de gang van zaken in het Grand-Hôtel de Balbec en van de mensen die daar wonen of werken. In de blik van een van de minst aanzienlijke mensen die er rondlopen, een kamermeisje, leest hij l’horreur de mon néant (665:18), ‘de afschuw van mijn nietigheid’, en ten aanzien van de liftboy excuseert hij zich voor het feit dat hij zoveel ruimte in beslag neemt. De liftboy antwoordt niet eens, en Marcel zoekt naar de mogelijke redenen hiervoor: soit étonnement de mes paroles, attention à son travail, souci de l’étiquette, dureté de son ouïe (‘hardhorendheid’), respect du lieu, crainte du danger, paresse d’intelligence ou consigne du directeur (665:31-34).

geen verloren tijd


*