een lectuur van

A LA RECHERCHE DU TEMPS PERDU

van Marcel Proust


(ik gebruik de Pléiade-editie van 1954, toen nog driedelig - zoals een maatpak)

18 juni 2012

geen verloren tijd (47)

I,372-382

Een keer sommeert Odette Swann om bij haar thuis ‘faire catleya’ (372:35). In volle actie hoort hij plots gerucht, als heeft ze iemand in de kast verstopt. Dat maakt haar woedend, ze gooit een vaas stuk, Et il resta incertain si elle n’avait pas caché quelqu’un dont elle avait voulu faire souffrir la jalousie ou allumer les sens. (373:5-8) Een andere keer gaat Swann naar een bordeel, in de hoop van de meisjes meer over Odette te vernemen. De ‘madam’ is verbaasd dat hij met de meisjes niet méér doet dan een praatje maken.
Het gezelschap van de Verdurins maakt, met onder meer Odette, een jaar lang een cruise op de Middellandse Zee. Swann doorstaat de langdurige afwezigheid van Odette rustig: het is alsof hij zich van haar los kan maken als ze ver uit de buurt is. Maar de Cottards keren vroeger terug en Swann ontmoet Mme Cottard in het Luxembourg. Zo verneemt hij, nadat ze eerst een obligaat praatje heeft gemaakt over een schilder die nu ‘hot’ is (ze vindt dat een portret een ressemblance agréable moet vertonen met de geportretteerde, surtout quand il coûte 10.000 francs (375:31-33)), dat Odette op reis voortdurend over hem praatte – en zeker niet op een voor hem nadelige wijze.
Mme Cottard versterkt zodoende de gevoelens van vriendschap en genegenheid die bij Swann, door Odettes langdurige afwezigheid, stilaan de sentiments maladifs (‘ziekelijke gevoelens’; 377:9) die hij voor haar koesterde aan het vervangen waren. Zijn liefde verzwakt: le sentiment qu’il éprouvait pour (Odette), n’étant plus mêlé de douleur, n’était plus guère de l’amour (377:2-3). Hij had altijd gedacht verliefd op haar te zullen blijven, maar kijk: voici qu’à l’affaiblissement de son amour correspondait simultanément un affaiblissement du désir de rester amoureux (377:25-27). De liefde van Swann krimpt niet meer als hij de namen hoort van Odettes vermoedelijke minnaars, namen die hem een tijd geleden nog als dolksteken troffen. Wanneer hij later het bewijs voor het grijpen krijgt dat Forcheville inderdaad Odettes minnaar was, doet het hem niets meer. En als hij probeert zich zijn hevige verliefdheid, waarvan hij het geleidelijke verdwijnen betreurt, nog eens voor de geest te halen, lukt het niet meer: il est si difficile d’être double et de se donner le spectacle véridique d’un sentiment qu’on a cessé de posséder (378:4-6).
Swann betreurt dat hij het precieze moment dat zijn liefde voor Odette definitief is ondergegaan niet kan lokaliseren – zoals de eerste kus traceerbaar blijft. Hij kan het dus niet nabeleven. Swann ziet Odette niet weer, tenzij nog één keer in een droom. Het gezelschap wandelt op en neer in een heuvellandschap naast de zee. Odette verdwijnt, samen met Marcels grootvader en Napoleon III: het is duidelijk dat die twee iets hebben. Swann moet het met lede ogen aanzien. Hij troost een jongeman in het gezelschap die duidelijk verdriet heeft om Odettes verdwijnen. Swann, de droomduider, beseft dat hij in zijn droom de twee personen is: Swann, die nu met Mme Verdurin moet verderstappen langs de zee, én de verdrietige jongeman. Zoals een romanschrijver, voegt Proust eraan toe, ook in staat is om zichzelf over meerdere personages uit te smeren. Wij moeten deze tip zeker ter harte nemen. En zo is Napoleon III in de droom natuurlijk niet Napoleon III maar Forcheville.
Heeft Proust kennis genomen van de dromenleer van Freud? Het zou kunnen, de Traumdeutung dateert van 1899. Feit is dat hij op deze bladzijden goed zijn best doet om de droommechanismen te evoceren: verschuivingen, samengetrokken personages, associaties, het in elkaar overgaan van geluiden in de buitenwereld en droomfeiten – zo valt de bel van de huisknecht samen met een galmende noodklok in Swanns droom.
Swann wordt gewekt door zijn huisknecht. De kapper is daar: Swann moet zich opmaken om naar Combray te gaan. Hij heeft er afgesproken met Marcels grootvader. Mme de Cambremer (Mme Legrandin) zal er ook zijn. De schoonheid van haar aangezicht, gecombineerd met die van het landschap dat hij al zo lang niet meer heeft gezien, hebben hem doen besluiten Parijs een paar dagen te verlaten.
Swann denkt na over zijn eerste ontmoeting met Mme de Cambremer, het was op de soiree bij Mme de Saint-Euverte, en over het feit dat je bij zo’n eerste ontmoeting nooit kunt overzien of en eventueel waarom het een belangrijke ontmoeting zal blijken te zijn. Zo was het ook geweest met de ontmoeting met Odette in de schouwburg. Hij had ook evengoed niet op die soiree kunnen geweest zijn – zou hij dan misschien ergens anders een andere belangrijke eerste ontmoeting hebben gehad? We zullen het nooit weten. En de samenhang (une sorte d’enchaînement nécessaire (381:39)) die het brein, moe van denken, probeert te leggen, is maar een samenhang, een van de vele mogelijke. Het brein, zoekend naar zin, noemt noodzaak en voorbeschiktheid wat in feite niet meer dan toeval is.
Een laatste keer keert Swann, terwijl hij zijn kapper vraagt zijn haar zodanig te doen que sa brosse ne se dérangeât pas en wagon (in de trein niet uit model zou geraken; 381:41-42), in gedachten terug naar Odette. En hij vraagt zich af hoe het mogelijk is geweest dat hij lange jaren wég is geweest van deze vrouw, ja zelfs zijn leven voor haar had willen geven en in elk geval zijn hevigste liefde heeft gevoeld pour une femme qui ne me plaisait pas, qui n’était pas mon genre! (382:13-14)


Hier eindigt Un amour de Swann, het tweede deel van het eerste boek van A la recherche du temps perdu.

13 juni 2012

geen verloren tijd (46)

I,360-372



Swann ziet nu overal tekenen die zijn liefdesverdriet bevestigen. In de krant staat de titel van een toneelstuk, Les Filles de Marbre. Dat herinnert hem eraan dat Mme Verdurin ooit eens tegen Odette zei: ‘Prend garde, je saurai bien te dégeler, tu n’es pas de marbre.’ (360:30-31) Toen stoorde hij zich niet aan deze lesbisch getinte toespeling, maar nu hij door de anonieme brief een inkijk heeft gekregen op Odettes verborgen bestaan, wél. Hij slaat de krantenpagina om en belandt in het nieuws over de storm die in de Manche heeft gewoed. Een van de getroffen plaatsen is Beuzeval, en – onwillekeurige herinnering! – [a]ussitôt il fit un nouveau mouvement en arrière (360:42). Beuzeval doet hem denken aan Beuzeville, voluit Beuzeville-Bréauté, en die plaats brengt Swann dan weer bij zijn vriend M. de Breauté, van wie in de anonieme brief wordt gezegd qu’il avait été l’amant d’Odette (361:6).

Met een relatie met M. de Breauté kan Swann leven, maar dat hij Odette nu moet verdenken van een lesbische omgang met Mme Verdurin, dat ligt moeilijker. Allerlei aanvankelijk onschuldige uitspraken uit het verleden komen nu in een ander daglicht te staan. Swann zweept zichzelf op en kan uiteindelijk niet anders dan, met inachtneming van de grootst mogelijke fysieke reserve (Il s’assit loin d’elle. (361:41-42)), aan Odette zelf de vraag voor te leggen: Dis-moi si c’était vrai, avec elle ou avec une autre. (362:6-7)

In de beschrijving van Odettes antwoord toont Proust zich, zoals zo vaak, een ongeëvenaarde meester van de observatie. Door zaken uit verschillende registers in een vergelijking met elkaar in verband te brengen, maakt hij haarfijn duidelijk wat hij bedoelt. Dat sorteert een heel bijzonder effect: de verschillende registers suggereren afstand, de precisie een maximale nabijheid. En het contrast tussen die twee prent de vergelijking zeer efficiënt in. Hier laat Proust Odette het hoofd schudden en de lippen tuiten, zoals mensen zeggen niet te zullen gaan kijken als iemand hen vraagt: ‘Viendrez-vous voir passer la cavalcade […]?’ (362:11) Cavalcade (een ‘optocht van praalwagens’) en lesbische verhouding: dat ligt behoorlijk ver uit elkaar. Maar dan ajusteert Proust: de cavalcade ligt in de toekomst, maar datgene waarvan Odette door Swann wordt verdacht, is iets dat zich in het verleden heeft afgespeeld – en daardoor worden haar getuite lippen en haar hoofdschudden onzeker, om niet te zeggen ongeloofwaardig. Swann laat niet af en vraagt Odette te zweren op haar médaille de Notre-Dame de Laghet (362:28-29) waarop zij, zoals hij weet, nooit meineed zou plegen. Hij drijft daarmee Odette tot het uiterste en zij, meer om er van af te zijn, geeft toe dat het ooit, il y a tres longtemps, wel eens gebeurd is, peut-être deux ou trois fois (363:16-17).

Dat is voor Swann min of meer – hoe vreemd dat ons nu, vroeg in de 21ste eeuw, nu we toch iets toleranter zijn geworden – de doodsteek voor zijn relatie. Hij realiseert zich nog dat die woorden ‘deux ou trois fois’ (363:24) niet meer dan woorden zijn, maar ze kunnen desalniettemin hartverscheurend zijn, dat is: in staat het hart te verscheuren comme s’ils le touchaient véritablement (363:26-27); het zijn ziekmakende, vergiftigende woorden. Hier haalt Proust, om het beoogde effect nog te verhevigen en tegelijk de constructie van zijn roman nog hechter te maken, nog een truc uit zijn doos: hij laat Swann [i]nvolontairement (363:28) denken aan de tables tournantes (353:14-15), en dus impliciet aan de heftigheid van het contrast tussen de verheven gevoelens die hij had gehad bij de beluistering van de muziek en de platvloersheid van Mme de Monterienders opmerking, die hem in geen tijd, en niet zonder pijn, terug op de grond had gebracht.

En toch kan Swann Odette niet vervloeken omwille van de pijn die ze hem aandoet. Integendeel, het heeft er alle schijn van dat ze hem nog dierbaarder wordt, naarmate ze hem meer kwetst. Ziedaar de bizarre economie van de liefde! ‘Twee of drie keer’, dat is al meer dan genoeg! Nu moet Swann erover waken dat het geen vier of vijf  keer wordt! Pour cela il lui fallait veiller sur Odette. (364:5-6) Swann wordt heen en weer geslingerd tussen zijn jaloezie en deze door de pijn versterkte verliefdheid. Maar het is de jaloezie die het wint en die hem nog meer vragen doet stellen, vragen die hem naar sa perte (365:7; ‘zijn ondergang’) zullen voeren.

Swann begint namen te vragen: met wie heeft Odette die onnoemelijke schanddaden begaan? En wanneer? Was het nadat hij en Odette elkaar frequenteerden? En waar is het gebeurd? Swann voert aan dat de kwelling voor hem lichter te dragen wordt als hij zich een voorstelling kan vormen van de feiten.

Odette antwoordt, luchtig. Het was inderdaad toen zij al een relatie had met Swann. Zij vertelt het toch, om van zijn lastige vragen af te zijn – maar misschien ook uit kwaadaardigheid, ze weet ongetwijfeld zeer goed hoe diep ze Swann treft. Wat het geval is: een avond waarvan hij dacht dat ze prima was verlopen, blijkt in werkelijkheid bij zijn geliefde tot vuige genoegens te hebben geleid waar hij geen weet van had. Ce second coup porté à Swann était plus atroce encore que le premier. (366:11-12) Hij neemt zichzelf in bescherming en vraagt niet verder.

Maar dan begint Odette zelf details te onthullen. Ongevraagd en zich ook onbewust van het feit dat zij in haar ontucht bijzonder ver is komen te staan van wat wie niet ontuchtig is ‘normaal’ vindt. Want zo gaat het met wie zich aan de ontucht begeeft: hij, of zij, n’a pas de controle pour se rendre compte combien [ses vices], dont la croissance continue est insensible pour lui-même, l’entraînent peu à peu loin des façons de vivre normales (369:15-18). En Odette vertelt schier achteloos dingen die zij intussen als ‘normaal’ is beginnen te beschouwen, maar die bij Swann de grond onder de voeten wegslaan. Zijn ziel wordt erdoor ‘vergiftigd’. Dat hele verleden dat hij met Odette deelde in de waan dat haar relatie met hem volledig zuiver was, blijkt bezoedeld. En: Odette n’avait pas conscience du mal qu’elle faisait à Swann. (370:42-43) Maar het vermoeden dat nu rijst, dat achter elk klein excuus voor laattijdigheid – en er zijn er nogal wat geweest – mogelijk een intimiteit met een ander schuilt, doet geen afbreuk aan Swanns liefde. En hij blijft ingaan op haar plotse opwellingen van seksueel verlangen.

12 juni 2012

geen verloren tijd (45)

I, 353-360

De betovering is verbroken en Swann beseft – eindelijk! – que le sentiment qu’Odette avait eu pour lui ne renaîtrait jamais, que ses espérances de bonheur ne se réaliseraient plus (353:16-18). Als ze nog eens vriendelijk is, ziet hij het sceptisch aan : ’t is als vriendelijk zijn bij een vriend die op sterven ligt.

Swann beseft dat hij Odette zou kunnen missen, maar hij heeft voorlopig niet de moed zelf definitief afstand van haar te nemen. Hij zou voor zijn Vermeerstudie naar Den Haag moeten, maar hij komt daar niet toe: de nabijheid van Odette blijft voor hem onmisbaar. En Swann beseft dat zijn stand en status hem in de gelegenheid brengen deze toestand te bestendigen: hoe erg zou het niet zijn mocht hij arm en van lage komaf zijn? En hij overdenkt: ‘On ne connaît pas son bonheur. On n’est jamais aussi malheureux qu’on croit.’ (354:35-37) Maar dan beseft hij weer hoezeer Odette hem kluistert, hoeveel kansen er misschien verloren gaan doordat hij er onbeschikbaar voor is. En hij draait nu zijn besluit van daarnet om: on ne connaît pas son malheur (…) on n’est jamais aussi heureux qu’on croit (355:4-5).

Swann wil Odette eigenlijk liever kwijt. Hij vraagt zich af hoe het zou zijn als ze zou sterven. Maar dan realiseert hij zich dat hij, als hij dergelijke gedachten koestert, voor zijn leed geen medelijden verdient, en hij geeft die gedachten op.

Swann weet dat Odette elk jaar in augustus en september een tijd uitstedig is. Hij kan daar min of meer mee leven zolang er geen echt concrete voorstelling is van die afwezigheid. Maar zodra er een concrete invulling komt – bijvoorbeeld een reis naar Egypte samen met Forcheville – wordt dat vooruitzicht ondraaglijk. Dan is le Temps à venir (355:32; Proust gebruikt de hoofdletter opzichtig) niet langer een trage stroom waarin hij gelaten met zijn verdriet ronddobbert maar een ijsklomp, une masse énorme et infrangible qui pesait sur les parois intérieures de son être jusqu’à le faire éclater (355:41-42).

Op een dag ontvangt Swann een anonieme brief waarin Odettes scabreuze verleden uit de doeken wordt gedaan. Wie kan die brief hebben verstuurd? Afgaande op enkele details erin, die verraden dat de steller op de hoogte moet zijn van Swanns privéleven, komt de verdenking te liggen op M. de Charlus, M. des Laumes en M. d’Orsan. Hierop volgen een aantal overwegingen over de karakters en daden van deze mannen op basis waarvan de waarschijnlijkheid van de verdenking kan worden getoetst. Daarbij overdenkt Swann dat het juist is dat mensen op hun daden worden beoordeeld: Il n’y a que cela qui signifie quelque chose, et nullement ce que nous disons, ce que nous pensons. (358:1-3) Ook de bediende Rémy, mon grand-père (358:15-16), Bergotte, de schilder en de Verdurins moeten de toets van Swanns verdenking doorstaan. Hij moet concluderen dat au fond il n’y avait pas une seule des personnes qu’il connaissait qui ne pût être capable d’une infamie (358:34-36). Die gedachte doet hem duizelen en hij begint weer zijn monocle op te poetsen. Voortaan kan hij zijn vrienden niet langer de hand schudden zonder hen van het opstellen van de infame brief te moeten verdenken – ja, wellicht is het ‘normaal’ dat zij tot iets dergelijks in staat zijn, móeten zijn om zich in die kringen te handhaven: [l’infamie] est une nécessité de la vie à laquelle chacun se soumet (358:52-53).

De inhoud van de brief is in de ogen van Swann – die, comme beaucoup de gens avait l’esprit paresseux et manquait d’invention (359:7-9) dermate onwaarschijnlijk dat hij er zich verder geen zorgen over wil maken: het kan toch niet zijn dat Odette, aan wie Swann zulke mooie en onschuldige herinneringen bewaart (gaande van bloemen tot theekransjes), hoerenkasten zou bezoeken en zich aan orgieën met vrouwen zou overgeven! Toch kan Swann niet weerstaan aan de verleiding om visjes te werpen en details van de smaadbrief te laten doorschemeren in zijn conversaties met Odette: misschien zal zij hem onwillekeurig toch een bevestiging geven van haar verborgen leven. Hij heeft altijd aangestuurd op oprechtheid bij haar – niet uit morele overwegingen maar uit de behoefte te weten wat zij deed als zij niet bij hem was. [I]l aimait la sincérité, mais il l’aimait comme une proxénète (‘koppelaarster’) pouvant le tenir au courant de la vie de sa maîtresse. (360:2-4) Die voorliefde voor oprechtheid maakt van Swann geen beter mens. Integendeel: om Odette de waarheid te ontlokken, schuwt hij zelf het liegen niet.

04 juni 2012

geen verloren tijd (44)


I, 347-353

In een lange beschrijvende uitweiding over het ten gehore gebrachte muziekstuk dat Swann verhindert de plaat te poetsen, probeert Proust ons te overtuigen van de ‘realiteit’ van het zinnetje dat onze treurende Swann zo ontroerd, van de ‘Swann-zang’, zouden we kunnen stellen. Welk een leed moet er bij de componist, Vinteuil, niet achter hebben gezeten dat hij zoiets heeft kunnen maken? Dat hij in zijn muziek de vreugde én de smart van Swanns liefde voor Odette heeft kunnen veraanschouwelijken, en wel op een zo troostende manier dat meteen alle verdriet wordt gerelativeerd – ‘Qu’est-ce cela? tout cela n’est rien.’ (348:28) – doordat het lijkt te worden opgenomen in een kosmisch geheel dat al het aardse, waar uiteraard al die anderen die bij het concert aanwezig zijn, al dan niet gemonocled, overstijgt en waar zij geen besef van hebben? Hoe dat precies gebeurt, daar valt met de rede niet achter te komen. Muzikale motieven zijn als een soort ideeën, impénétrables à l’intelligence (349:18-19). Maar ze hebben wel een dermate sterk vermogen om in onze ziel – door toedoen van de componist – aansluiting te vinden bij de daar aanwezige emoties, dat ze beslist als evenwaardig kunnen beschouwd worden met les idées de l’intelligence (350:11). Eens gehoord en begrepen, blijven ze in ons aanwezig. We kunnen niet terugkeren naar de staat waarin we ze nog niet kenden. De verrijking die ze ons hebben bezorgd, raken we nooit meer kwijt. Ze zullen ons totderdood vergezellen. En, besluit Proust bevlogen, la mort avec elles a quelque chose de moins amer, de moins inglorieux, peut-être de moins probable (350:41-42). Muziek maakt onsterfelijk. En het gaat wel degelijk over instrumentale muziek: de woorden van een lied zouden maar afleiden van de essentie.

Swann voelt een verlangen om die componist, inconnu et sublime (348:31), te leren kennen: qu’avait pu être sa vie? au fond de quelles douleurs avait-il puisé cette force de dieu, cette puissance illimitée de créer? (348:32-34).

De ijle droomtoestand waarin Swann zich door toedoen van de muziek bevindt, wordt bruusk afgebroken door de comtesse de Monteriender, célèbre par ses naïvetés (353:5). Zij buigt zich, avant même que la sonate fût finie (353:6-7) naar hem toe om hem kond te doen van haar verrukking: zij vond de zojuist ondergane ervaring al even sterk als die keer bij de tables tournantes (353:14-15)! De betovering is verbroken, het muziekstuk ten einde!

02 juni 2012

geen verloren tijd (43)

I, 339-347

Swann duikt op in het blikveld van de prinses. Hij weet zich aan Mme de Cambremer en Mme de Saint-Euverte te ontworstelen en begint op speelse wijze een gesprekje met de princesse des Laumes. Hij mag haar wel, sa vue lui rappelait Guermantes, terre voisine de Combray, tout ce pays qu’il aimait tant et où il ne retournait plus pour ne pas s’éloigner d’Odette (340:19-21). Zij heeft bovendien meidoornbesjes in haar hoed verwerkt – de verwijzing naar de aubépines-passages in Combray is duidelijk. Swann en de prinses lachen eerst wat met de familienaam van Mme de Cambremer en hebben het onder meer over Guermantes en de rechten die de prinses daar kan doen gelden. Niet dat ze er wakker van ligt, maar ze weet wel dat de pastoor haar elk jaar cent francs (341:29) uit de zakken troggelt. De princesse is blij dat ze Swann ziet: Avouez que la vie est une chose affreuse. Il n’y a que quand je vous vois que je cesse de m’ennuyer. (342:2-4)

Proust voegt hier onmiddellijk enigszins malicieus aan toe: Et sans doute cela n’était pas vrai. (342:5) Wat zou het ook, niets in deze kringen is waar. Maar ’t is wel waar dat Swann en de prinses op les petites choses (342:6-7) een zelfde kijk hebben. Ze spreken er op dezelfde manier over, met dezelfde stembuigingen. Ze vinden elkaar in de maniertjes van la coterie Guermantes (342:14). Over les choses importantes (342:14-15) daarentegen hebben Swann en de prinses heel verschillende opinies, maar als ze nu zegt dat het leven vreselijk is, kan Swann zich daar wel in vinden aangezien hij voortdurend moet vechten tegen zijn verdriet om Odette. Swann en de prinses spreken af dat ze spoedig eens een avondje samen moeten doorbrengen in Guermantes.

Wanneer de prinses ’s avonds bij haar echtgenoot de soiree die ze net heeft meegemaakt evalueert, kan ze het niet laten te stellen dat het toch wel zonde is dat zo’n interessant persoon als Swann afziet voor une personne de ce genre et qui n’est même pas intéressante, car on la dit idiote (343:21-23).

Swann wimpelt een uitnodiging van de prinses weg: hij wacht eigenlijk op nieuws van Odette. En wanneer hij er dan toch eindelijk in slaagt om zich los te maken en aanstalten maakt om op huis af te gaan, vraagt de generaal de Froberville dat hij hem zou introduceren bij Mme de Cambremer. Zij is nieuw in deze kringen maar begroet de generaal toch al met de gesofisticeerde mengeling van berekening en spontaniteit die maakt dat geen enkel gebaar écht en waar kan zijn.

De generaal blijkt iemand te kennen in dezelfde rue La Pérouse waar Odette woont. Dat stemt Swann melancholiek. Het concert hervat en hij is veroordeeld nog langer te blijven en zich te ergeren aan la bêtise et les ridicules (344:38) van de aanwezigen, die blind blijven voor wat hem werkelijk interesseert of het hoogstens als un enfantillage of une folie (344:43) beschouwen – waardoor hij eenzaam achterblijft met het vervelende besef dat zijn liefde in hun ogen niets anders is dan un état subjectif qui n’existait que pour lui, dont rien d’extérieur ne lui affirmait la réalité (345:1-3). Zo gaat het met de liefde: zij bestaat slechts voor zover zij door de buitenwereld wordt bevestigd.

Het moge duidelijk zijn: Swann verkeert in een wankele gemoedsgesteldheid en is kwetsbaar. De muziek lijkt zijn emoties nog uit te vergroten. Zeker wanneer opeens, onverwacht!, het zinnetje van Vinteuil weerklinkt. Het gevolg laat zich raden: waar Swann er nog min of meer in was geslaagd met een zekere ratio terug te denken aan de vervlogen tijd van zijn onbekommerde liefde voor Odette in abstracte termen als le temps où j’étais heureux (345:29), overvalt hem nu een warreling van zeer concrete en daardoor des te pijnlijkere herinneringsbeelden van dingen en situaties waaraan die liefde zich gehecht heeft. Hij beseft dat het ongeluk, dat hij toen hij gelukkig was, al vreesde, intussen werkelijkheid is geworden: de tijd waarin hij dat geluk heeft beleefd, is voorgoed ontoegankelijk geworden. Het is un monde mystérieux geworden où on ne peut jamais revenir (347:5-6) – behalve natuurlijk, zoals wij als goede Proustlezers inmiddels weten, op een onrechtstreekse en weinig duurzame manier, via de mémoire involontaire. Deze komt hier niet via een geur tot haar ‘slachtoffer’ maar via de – quasi even etherische – muziek. De vergelijking tussen geur en klank wordt trouwens expliciet gemaakt: tandis qu’elle passait, légère, apaisante et murmurée comme un parfum (348:8-9; de vergelijking met un parfum wordt nog eens herhaald op 349:23)).

Terugdenkend aan de Swann die ooit door Odette werd bemind, kan de huidige Swann niet anders dan jaloers zijn. Hij begint zijn monocle op te poetsen – een meesterlijke zet van Proust want zo wordt Swann een gewoon misnoegd mannetje, een van de monocledragers die enkele bladzijden terug (326:11vv) zo meesterlijk-spottend werden neergezet.

01 juni 2012

geen verloren tijd (42)

I,328-339

Swann betreedt de muziekzaal van de marquise de Saint-Euverte. Hij komt er in de buurt te zitten van Mme de Cambremer en Mme de Franquetot, die luisteren naar een stuk voor piano van Liszt. Proust steekt flink de draak met deze madames. Mme de Franquetot volgt het pianospel van de virtuoos met angstige ogen, commi si les touches sur lesquelles il courait avec agilité avaient été une suite de trapèzes d’où il pouvait tomber d’une hauteur de quatre-vingts mètres (328:22-25) ; Mme de Cambremer volgt met (pseudo)kennersblik, zodanig meeschommelend op de maat avec sa tête transformée en balancier de métronome (328:30) dat zij voortdurend met haar oorbellen in haar schouderbandjes blijft haken. Ook de marquise de Gallardon zit daar, en die betreurt het feit dat haar verwantschap met de Guermantes, waar ze prat op gaat, niet van haar is af te lezen. Deze marquise de Gallardon heeft zoveel zelfbegoochelingen en uitvluchten moeten bedenken om voor zichzelf aanvaardbaar te maken dat ze nergens nog wordt uitgenodigd dat ze, zo betoogt Proust, op den duur krom is gaan groeien, comme ces arbres qui, nes dans une mauvaise position au bord d’un précipice (‘afgrond’), sont forcés de croître en arrière pour garder leur équilibre (329:36-38).

De prinses des Laumes heeft zich, tegen alle verwachtingen in, ook verwaardigd om eventjes aan te lopen op het feestje van Mme de Saint-Euvertes. Met een bescheidenheid die enkel de zeer hooggeplaatsten zich kunnen permitteren, heeft ze quasi incognito plaatsgenomen naast Mme de Cambremer en ze volgt min of meer de hoofdschommelingen – nu op de tonen van een prelude van Chopin – van deze muziekexperte. Die onopvallendheid, die ze nogal kameleonachtig opzoekt, is ook ingegeven door cet esprit d’imitation voisin de la timidité que développe, chez les gens les plus sûrs d’eux-mêmes, l’ambiance d’un milieu nouveau, fût-il inférieur (331:6-8). Daar, naast de lager gesitueerde Mme de Cambremer, wacht de prinses tot iemand haar met een schrille gil zal detecteren – en dat zal dan het moment zijn waarop ze de volle glorie van haar prestige zal kunnen genieten.

Mme de Gallardon, die zich heeft voorgenomen om, als ze ooit de princesse des Laumes tegen het lijf zou lopen, haar koel te bejegenen, wordt nu met haar aanwezigheid geconfronteerd. De begroeting verloopt uiterst hypocriet. Gallardon nodigt Laumes op een nogal dwingende manier uit om de volgende dag bij haar naar het klarinetkwintet van Mozart te komen luisteren. De prinses begint al na te denken over hoe ze deze uitnoding kan afschepen zonder al te onbeleefd te zijn. Mme de Gallardon maakt haar attent op de aanwezigheid van Swann. Ze vindt het toch vreemd: un Juif chez la soeur et la belle-soeur de deux archevêques (334:39-40). De princesse des Laumes, genaamd Oriane de Guermantes, zegt dat dat haar niet choqueert.

Zodra ze op de hoogte is gebracht van Swanns aanwezigheid, wil de prinses nog maar één ding: door hem te worden opgemerkt. Zelfs indien Chopin, die al lang dood is, in eigen persoon zijn preludes en polonaises was komen spelen, dan nog zou het haar interesse niet hebben kunnen opwekken. Dit ontgaat Mme de Gallardon uiteraard niet – wat zou haar wel ontgaan? – en zij vraagt zich giftig af: il y a des gens qui prétendent que ce M. Swann, c’est quelqu’un qu’on ne peut pas recevoir chez soi, est-ce vrai? (335:31-33) Maar ze krijgt lik op stuk: tu dois bien savoir que c’est vrai, répondit la princesse des Laumes, puisque tu l’as invité cinquante fois et qu’il n’est jamais venu (335:34-36). Exit Mme de Gallardon, de staart tussen de benen.

Het is nu de beurt aan de gastvrouw, Mme de Saint-Euverte, om de aanwezigheid van de hoge gaste op te merken. Door een manoeuvre van Mme de Cambremer, die een kaars die op de piano wankelt onder de hevige aanslagen van de Chopin-interpreet voor vallen wil behoeden, komt de prinses des Laumes echter naast generaal de Froberville te staan. Tussen hen ontspint zich een dialoog waarin de prinses, telg van een oude aristocratie, bijzonder nuffig de nieuwe, door Napoleon in de adelstand verheven, aristocratie hekelt en – pars pro toto-gewijs – in dezelfde moeite ook de voorliefde van die nieuwe aristocratie voor Empire-meubilair. De generaal verdedigt de helden, maar de prinses wuift dat argument weg: het heldendom lijkt haar niet het beste criterium voor sociale omgang. Ze vindt het al lastig om gewoon, onder gelijken, diners te organiseren, laat staan s’il fallait offrir le bras à Spartacus pour aller à table (339:37-8)!

geen verloren tijd


*