een lectuur van

A LA RECHERCHE DU TEMPS PERDU

van Marcel Proust


(ik gebruik de Pléiade-editie van 1954, toen nog driedelig - zoals een maatpak)

28 mei 2013

geen verloren tijd (67)


I:585-597

Marcel is danig in de war van zijn besluit om Gilberte niet meer te zien. Je kunt op verschillende manieren op dergelijk verdriet reageren. Een ervan is het voorwerp van de versmade liefde enigszins links te laten liggen, te doen alsof je het allemaal niet zo erg vindt en zelfstandigheid voor te wenden – om haar niet nog meer van je te verwijderen. Dat is wat Marcel doet, maar hij kan zich er toch niet van weerhouden Gilberte een brief te schrijven die tegelijk ‘gebelgd’ is maar toch openingen op verzoening bevat. Marcel is ten prooi aan een grote verwarring – hij weet dat zijn perspectief niet objectief is maar hij kan er geen ander innemen; hij is in zekere zin op verwarde wijze bewust van zijn verwarring, hetgeen de zaken er niet eenvoudiger op maakt. In zaken van verliefdheid geldt : le principe de causalité existerait à peine; de verliefde is un être qui ne serait pas capable d’établir un lien entre un phénomène et un autre; voor hem geldt: le spectacle du monde serait incertain comme un rêve (586:41-587:2). Uiteindelijk kan Marcel, de volgende dag al, niet anders dan alweer bij de Swanns langs te gaan en hij beseft dat hij zich al dat gepieker had kunnen besparen.

Wanneer hij zich aanmeldt, wordt Marcel echter koel ontvangen en hij neemt zich voor zich dit keer niet meer door zijn gemoedsbewegingen te laten vermurwen. Dat is gemakkelijker gezegd dan gedaan: hij blijft hopen – en c’était ce dernier sentiment qui, presque autant que la crainte (haar nooit meer te zullen terugzien), rendait ma souffrance intolérable (588:38-40). Het postsysteem, met meerdere bezorgingen per dag, werkt de gemoedsrust zeker niet in de hand want als er bij de ochtendpost geen brief van Gilberte is, dan misschien bij de middagpost – en bovendien kan een afzender een brief ook zó laten bezorgen: het gevolg is dat Marcel geen moment rust kent. Hij is voortdurend aan het redeneren: wellicht kan hij Gilberte nog het best van zijn liefde overtuigen door, mocht zij hem opnieuw uitnodigen, voor te wenden dat hij niet op haar uitnodiging kan ingaan. Hij hoeft bovendien niet alle schepen achter zich te verbranden want hij heeft nog altijd toegang tot huize Swann: van Mme Swann kan hij blijven vernemen hoe het met Gilberte gesteld is. Hij gaat uiteraard alleen wanneer hij zeker is dat Gilberte er niet zal zijn: hij zou haar maar eens de indruk geven dat hij speciaal voor haar gaat! Voortdurend stelt Marcel zich voor wat er in de brief die zij hem dan toch eens zou moeten schrijven zou staan. La constante vision de ce bonheur imaginaire m’aidait à supporter la destruction du bonheur réel. (591:6-8) Marcel blijft hopen zoals de moeder wier zoon op zee wellicht is omgekomen, die elke dag op het strand naar de einder gaat staren.

Deze bladzijden leveren een soort fenomenologie van de berekenende zelfbegoocheling. Dat het dwaas is, beseft Marcel zelf ook wel (zo dwaas is hij niet!): Nous sommes tous obligés, pour rendre la réalité supportable, d’entretenir en nous quelques petites folies. (591:37-39)

Dat Marcel nog altijd naar de Swanns kan gaan, ook al is het niet voor Gilberte, heeft hij te danken aan een uitnodiging van Mme Swann zelf: zij heeft te kennen gegeven dat ze graag zou hebben dat hij ook eens voor haar zou komen, maar dan niet op het uur dat ze ‘ontvangt’. Dus kan Marcel niet anders dan laat gaan, wanneer het al donker is. We krijgen een korte beschrijving van duister Parijs, un Paris plus sombre qu’aujourd’hui (592:17), een Parijs waar nog niet tot in alle hoeken en wijken de elektriciteit was doorgedrongen.

Opvallend aan Odettes interieur is de wintertuin: zij schijnt een grote voorliefde voor talrijke en omvangrijke planten te koesteren. Dat is naar de mode van de tijd, maar het heeft ook iets met haar vroegere bestaan als cocotte te maken. In dat bestaan had zij dat soort luxueuze interieurs nodig om haar mannen te ontvangen. Bloemen en planten maakten daar wezenlijk deel van uit.

Odette is erin geslaagd een salon op te zetten zoals Mme Verdurin er een had. Charles Swann, die destijds een van Mme Verdurins vedetten was, heeft ze afgesnoept van het kleine groepje rond Mme du Deffand.


Marcel geniet van de met de zonsondergang buiten corresponderende kleurenpracht van de bloemen binnen. Vooral de chrysanten boeien hem.

25 mei 2013

geen verloren tijd (66)


I:575-585

De overgang naar de volgende passage verloopt bruusk, maar het gaat dan ook om iets ingrijpends: Ce fut vers cette époque que Bloch bouleversa ma conception du monde (575:34-35). Hoe ziet dat wereldbeeld-tot-de-komst-van-Bloch eruit? Wel, het gaat over een gelijkschakeling tussen geluk en de toegang tot (vooral vrouwelijke) schoonheid: Marcel is ervan overtuigd que le bonheur, la possession de la beauté, ne sont pas choses inaccessibles et que nous avons fait oeuvre inutile en y renonçant à jamais (576:5-8). Bloch brengt dit wereldbeeld uit evenwicht door Marcel te introduceren in de wondere wereld van het maison de passe (575:43), het bordeel. Daar kun je je laten overtuigen door iets wat je níet zelf kunt bedenken, iets waartegenover expirent toutes les créations logiques de notre intelligence et que nous ne pouvons demander qu’à la réalité: un charme individuel (576:19-21). Dat is niet niets, het is niets minder dan le présent vraiment divin (576:17). (C.N. Lijsen vertaalt dit laatste als ‘een waarlijk hemels geschenk’, maar ik vraag me af of de betekenis van ‘huidig’ of ‘tegenwoordig’ – wat présent ook betekent – niet méér of minstens evenzeer aan de orde is: iets van het goddelijke dat nu al binnen bereik komt.) Door dit goddelijke (of ‘hemelse’) karakter komt het bordeel voor Marcel op gelijke hoogte te staan met ces autres bienfaiteurs (…) d’utilité analogue (576:22-23): les éditions de la peinture illustrées, les concerts symphoniques et les études sur les ‘Villes d’art’ (576:26-28). Seks, schilderkunst, muziek en reizen als evenwaardige voertuigen van de goddelijke genade!

Het bordeel waar Bloch Marcel heen leidt, is echter van een bedenkelijk allooi. De bazin probeert Marcel er telkens de joodse hoer Rachel aan te smeren, vooral omdat het een slimme zou zijn. Marcel weigert het aanbod, en wanneer hij dan toch eens besluit erop in te gaan, blijkt ze bezet (‘sous presse’ (577:35-36)). Toch is hij het bordeel gunstig gezind want hij schenkt de bazin een deel van de meubels die hij van tante Léonie heeft geërfd – zijn ouders hadden er geen plaats voor en hadden ze in een loods opgeslagen. Maar wanneer hij de meubels in het bordeel terugziet, treft het contrast tussen de zedenloosheid van hun huidige entourage met toutes les vertus qu’on respirait dans la chambre de ma tante à Combray (578:10-12) hem zo pijnlijk dat hij besluit niet meer naar dit oord van plezier terug te keren. Het geheugen haalt de herinneringen niet altijd in de juiste volgorde op, en zo gebeurt het dat Marcel zich pas later zal herinneren dat hij op uitgerekend de canapé die nu in het bordeel staat de eerste liefdesgeneugten heeft leren kennen, toen, bien des années auparavant, j’avais connu pour la première fois les plaisirs de l’amour avec une de mes petites cousines (578:23-25). Vreemd dat het meisje niet met name wordt genoemd en dat op dit incident, toch niet onbelangrijk, niet nader wordt ingegaan in een relaas dat zo genadeloos precies en uitvoerig op de liefdesgenese ingaat.

Een ander deel van de erfenis (andere meubels maar ook zilverwerk) verpatst Marcel om met het geld dure orchideeën voor Mme Swann te kunnen kopen, zoveel dat de begunstigde zich afvraagt hoe het komt dat Marcels vader deze gang van zaken niet beter in de gaten houdt. Marcel kon toen nog niet weten, aldus Proust, dat hij later meer belang zou hechten aan het tafelzilver en dat het genoegen dat het hem verschafte om de ouders van Gilberte met exuberante boeketten te behagen van nul en generlei waarde zou worden. En hij besluit daaruit: Ce n’est jamais qu’à cause d’un état d’esprit qui n’est pas destiné à durer qu’on prend des résolutions définitives. (578:42-579:1) Hij realiseerde zich toen nog niet dat de liefde, cette substance étrange qui résidait en Gilberte (…) kon verhuizen dans un autre être waar zij autres effets (579:1-6) zou sorteren.

Ondertussen, terwijl Marcel serviezen verpatst, vragen de ouders zich af wat hij in godsnaam uitvoert met de intelligentie die Bergotte in hem heeft gedetecteerd. Zolang Marcel geen toegang had tot huize Swann, zat hij zijn tijd te verdromen over Gilberte – en nu hij die toegang wel heeft, komt hij ook niet tot schrijven toe want hij moet thee gaan drinken en gaan wandelen in het park. En wanneer hij dan weer thuis komt, zit hij de conversaties te verzinnen waarmee hij de volgende keer de Swanns denkt te zullen kunnen epateren. Op die manier, en ook gewoon omdat hij lui is, stelt hij het voorgenomen werk telkens opnieuw uit.

Trouwens, gaat ook de schrijver Bergotte niet voortdurend op bezoek bij de Swanns? Door daar in zijn nabijheid te vertoeven, kan Marcel la vie la plus favorable au talent (580:38) leiden. Het is een waanidee, maar Mme Swann moedigt het toch aan, comme si les chefs-d’oeuvre se faisaient ‘par relations’ (581:18-19). En zo kan Marcel cette douce vie (581:25) leiden en vaststellen dat hij gelukkig is, et aucun menace ne s’élevait plus contre mon bonheur (581:40-41).

Het gevaar komt van waar hij het het minst verwacht: du côté de Gilberte et de moi-même (581:42-43). Nochtans behoort het tot de essentie van de liefde dat zij haar bedreiging altijd in zich houdt. Liefde is altijd een precair evenwicht, en ce qui rend si heureux, c’est la présence dans le coeur de quelque chose d’instable (…) En réalité, dans l’amour il y a une souffrance permanente, que la joie neutralise (582:7-10), maar dat lijden wordt, eens de vreugde verdwenen is, wat het vanaf het prille begin altijd potentieel is: atroce (582:13). Hier zien we een andere manier waarop de liefde altijd tragisch is dan deze die meer dan vijftig bladzijden eerder (529) werd aangekaart: toen heette het dat de liefde altijd hongert naar méér.

Marcel maakt een denkfout. Hij denkt dat zolang Gilbertes ouders, qui de plus en plus étaient persuadés de mon excellente influence sur elle (582:16-18) hem blijven uitnodigen, Gilberte hem echt aan haar zijde wil – maar dat is natuurlijk niet waar. De kleine irritaties die opduiken, ziet hij aanvankelijk niet.

Op een dag moet Gilberte, die naar de dansles wil, van haar moeder thuis blijven omdat Marcel er is. Haar schouderophalen zet de definitieve verwijdering in, zeker wanneer Odette in het Engels, dat Marcel niet verstaat, met Gilberte begint te praten. Aussitôt ce fut comme si un mur m’avait caché une partie de la vie de Gilberte, comme si un génie malfaisant avait emmené loin de moi mon amie. (583:2-5) Hij voelt zich ver van haar verwijderd, vraagt zich af wat er scheelt, voelt dat hij haar onverschillig laat en hij denkt dat zij denkt: ‘je sais que vous êtes fou de moi, mais cela ne me fait ni chaud ni froid, car je me fiche de vous’ (584:21-23). En hij neemt een moedig besluit: j’eus le courage de prendre subitement la résolution de ne plus la voir (584:43). Hij deelt haar echter zijn besluit niet mee, parce qu’elle ne m’aurait pas cru (585:1). 

24 mei 2013

geen verloren tijd (65)


I:564-575

Proust focust nu op Gilberte, die, tegen haar vader aangeleund, het gesprek volgt. Zij is fysiek een mix van twee uiterlijk erg verschillende mensen. Het leek erop of la nature semblait avoir eu, quand Gilberte avait été créée, à résoudre le problème de refaire peu à peu Mme Swann, en n’ayant à sa disposition comme matière que la peau de M. Swann (564:26-29). Ook het karakter is een onvolmaakte blend: het is alsof in Gilberte één van twee onafscheidelijke goede eigenschappen van de ene ouder zijn gekoppeld aan een slechte eigenschap van de andere ouder. Of stel het anders: in één en dezelfde Gilberte (fysieke verschijning) schuilen twee Gilbertes van andere makelij die om voorrang strijden en die onderling zo sterk van elkaar verschillen dat je bij de – schijnbaar willekeurige – overgang van  de ene naar de andere het gevoel kunt krijgen tegenover een totaal andere persoon te staan. Enkele bladzijden verder – in een wat verloren geplaatste alinea – vraagt Marcel/Proust zich dan ook af si le caractère de Gilberte n’était pas autre que ce que j’avais cru en of er onder allerlei positieve eigenschappen niet ook des désirs très passionnés (569:16-19) schuilgingen die zij uit eigenliefde verborgen hield en die slechts naar boven kwamen wanneer zij haar controle erover liet verslappen.

Gilberte lijkt van haar moeder vooral de negatieve, van haar vader vooral de positieve eigenschappen te hebben geërfd. En met hem lijkt ze ook het best overeen te komen – de toon waarop hij ‘Tu es une bonne fille’ (567:6-7) prevelt, lijkt te wijzen op een inquiétude que nous inspire pour l’avenir la tendresse trop passionnée d’un être destiné à nous survivre (567:7-9).

Charles Swann mengt zich nu weer – schijnbaar om de ongemakkelijkheid in verband met zijn wel zeer intieme omgang met Gilberte wat te ontvluchten – in het gesprek over Berma. Hij zegt dat Berma in een bepaalde repliek wel zeer trefzeker een juiste toon heeft getroffen. Marcel kan dat niet ontkennen, maar het bewijst volgens hem niet de grootheid van Berma omdat die juiste toon iets te objectiefs had, iets dat buiten Berma en haar kwaliteiten als actrice onafhankelijk bestond. Marcel krijgt complimenten van de Swanns, die iets mondainere gesprekken gewoon zijn, omwille van de kwaliteit van zijn conversatie: ‘Il me semble que nous parlons bien d’art, ajouta-t-il. – C’est très bien, j’aime beaucoup ça’, dit Mme Swann en me jetant un regard reconnaissant, par bonté et aussi parce qu’elle avait gardé ses anciennes aspirations vers une conversation plus intellectuelle. (567:35-40)

Bergotte start nu een gesprekje met Gilberte. Ondertussen evalueert Marcel het zijne. Hij stelt vast dat hij heel vrijuit met de door hem bewonderde schrijver heeft gesproken – maar dat heeft ongetwijfeld te maken met het feit dat hij eigenlijk al vele jaren met hem ‘in gesprek’ is, eenvoudig door zijn boeken te lezen: il m’intimidait moins qu’une personne avec qui j’aurais causé pour la première fois (568:4-5). Toch is hij niet overtuigd – en hij beseft dat dit wellicht ten onrechte is – wanneer Gilberte hem, na haar gesprekje met de schrijver, toefluistert dat haar grand ami Bergotte (…) a dit à maman qu’il vous avait trouvé extrêmement intelligent (569:10-11). Maar ja, la bienveillance des hauts esprits a pour corollaire l’incompréhension et l’hostilité des médiocres (568:43-569:1).

Eindelijk vertrekt het gezelschap voor de uitstap. Marcel zit in het rijtuig bij Bergotte, die naar zijn gezondheid informeert. Een zwakke gezondheid, helaas, maar toch ook weer niet zo helaas want je vois bien que vous devez avoir les plaisirs de l’intelligence et c’est probablement ce qui compte surtout pour vous (569:27-29). Wat een misvatting! Marcel zoekt helemaal niet de geneugten van de geest: je sentais combien ce que je désirais dans la vie était purement matériel (569:35-36). Het opsnuiven van een weeë geur in een Parijs urinoir, waardoor hij wordt teruggevoerd naar Combray, schat hij veel hoger in dan eender welk intellectueel genot. Bergotte lijkt Marcel niet te willen geloven. Maar Marcel voelt zich toch gesterkt. Waar de markies de Norpois hem zijn zelfvertrouwen had ontnomen, lijkt Bergotte te bevestigen dat hij zich nu net over mes doutes, mon dégoût de moi-même (570:16-17) geen zorgen hoeft te maken.

Bergotte raadt Marcel af zich nog langer door dokter Cottard te laten verzorgen. Bijzondere mensen hebben bijzondere dokters nodig! Marcel is niet overtuigd. Je doutais beaucoup que les gens intelligents eussent besoin d’une autre hygiène que les imbéciles (571:20-22). Bergotte gaat nu de roddeltoer op en zegt dat Swann aan medische begeleiding toe is omdat hij zo afziet van de fratsen van Odette. Marcel verbaast zich ten zeerste over dit geroddel, zeker van iemand die zich uitput in vriendelijkheden als hij tegenover de Swanns staat. Hij moet eens te meer vaststellen dat hij in een andere wereld is beland: Rien, moins que notre société de Combray, ne ressemblait au monde (571:41-42). Bergotte vraagt Marcel niet verder te vertellen wat hij nu heeft gehoord en Marcel zou, mocht hij het zinnetje waarvan hij zich later in dergelijke situaties zal bedienen al kennen, het nu zeker ook gebruiken: ‘Je ne répète jamais rien.’ C’est la phrase rituelle des gens du monde, par laquelle chaque fois le médisant est faussement rassuré. (572:4-6) Faussement: het geroddel zet zit natuurlijk eindeloos door.

Marcel ervaart het als een groot geschenk van M. Swann, dat hij hem onmiddellijk bij Bergotte heeft geïntroduceerd – iets waarvoor anderen jaren lang moeten intrigeren. Hij meent daarin een manoeuver van Swann te zien, omdat Marcels ouders ooit een uitnodiging van hem om bij Bergotte te gaan eten hadden afgeslagen. Dat heeft natuurlijk alles te maken met de weinig gunstige reputatie die Bergotte, omwille van zijn levenswandel, bij Marcels ouders geniet. Ze stonden al niet zo gunstig tegenover zijn bezoekjes aan de Swanns, en nu dit! Bovendien verraadt Marcel dat Bergotte niets moest hebben van de markies de Norpois. Het doet Marcels vader besluiten: je suis désolé de te voir tombé dans un milieu qui va achever de te détraquer (573:20-22; ‘het hoofd op hol brengen’). Marcel overweegt nu dat hij maar beter niet kan zeggen dat Bergotte zo hoog oploopt met zijn intelligentie, maar hij zegt het – ook al nam hij zich voor het niet te doen – toch. Het effect hiervan verbaast hem ten zeerste: zijn ouders glunderen van trots en zijn wel degelijk blij met Bergottes compliment. Van de weeromstuit hemelen ze nu Bergotte op, minimaliseren ze zijn existence peu honorable dont a parlé à mots couverts le père Norpois (574:29-30), ja, ze beginnen zelfs de markies, die ze net nog ophemelden, naar beneden te halen: il n’est pas toujours très bienveillant, surtout pour les gens qui ne sont pas de son bord (574:37-39).

Nog voor ze van het compliment van Bergotte had gehoord, had Marcels moeder aan Marcel gevraagd om ook eens Gilberte op de thee uit te nodigen. Maar dit plan gaat niet door: Marcel vreest dat Gilberte de chocolade, die zijn moeder naast de thee aanbiedt, als te burgerlijk zal ervaren, en bovendien is er een onoplosbaar probleem van protocollaire aard: Mme Swann informeert bij Marcel altijd naar zijn moeder, maar hij weet dat zijn moeder bij Gilberte nooit naar Mme Swann zal informeren. Dus gaat het plan om Gilberte op de thee uit te nodigen niet door.

Deze passage wordt op luchtige wijze afgesloten: Marcel vindt in zijn jas de envelop die hem bij het binnenkomen van het salon van de Swanns door de hofmeester was overhandigd (547), die hij toen ongeopend, met de air van een habitué, had weggestoken en die hij inmiddels vergeten had: in de envelop steekt une carte sur laquelle on m’indiquait la dame à qui je devais offrir le bras pour aller à table (575:31-33).

21 mei 2013

geen verloren tijd (64)


I:546-564

Op een dag wordt Marcel door Odette uitgenodigd voor een diner. Mme Swann deelt – zeer modieus – visitekaartjes uit waarop vóór de naam van Charles Swann geheel naar het anglofiel-snobistische gebruik van het jaar ‘Mr.’ staat in plaats van ‘M’. Marcel krijgt een enveloppe toegestopt. Hij weet niet wat erin zit maar steekt hem in zijn zak. Alsof hij zich niet wil verwaardigen om zich in het bijzijn van de bediende te vergewissen van de inhoud. Binnen wordt, tot Marcels grote verrassing, de naam Bergotte afgeroepen: de door Marcel aanbeden schrijver is aanwezig! Op basis van Bergottes boeken heeft Marcel zich een beeld de schrijver gevormd: hij stelt zich hem voor als een eerbiedwaardige oudere man met witte haren. Maar de man die aan hem wordt voorgesteld ziet er helemaal anders uit: hij heeft een nez rouge en forme de coquille de colimaçon (een ‘schroefvormig opgedraaide mopsneus’ in de vertaling van C.N. Lijsen) en een barbiche noire (een ‘zwart sikje’) (547:23-24). Op basis van Bergottes werk zou Marcel nooit bij die mopsneus zijn uitgekomen, maar omgekeerd vormt dit onverwachte uiterlijk voor Marcel ook een shock en van de weeromstuit kan hij ook geen waarde meer hechten aan het oeuvre van Bergotte; ze lijken hem nu niet méér dan quelque mediocre divertissement d’homme à barbiche (549:6). Want zo gaat het met namen: ze zijn des dessinateurs fantaisistes, nous donnant des gens et des pays des croquis si peu ressemblants que nous éprouvons souvent une sorte de stupeur quand nous avons devant nous, au lieu du monde imaginé, le monde visible (548:20-24). Maar, haast Proust zich hieraan toe te voegen, ook de zintuiglijke ervaring is niet te vertrouwen: ook le monde visible is niet le monde vrai, nos sens ne possédant pas beaucoup plus le don de la ressemblance que l’imagination (548:24-27), met als gevolg dat het zintuiglijke beeld al evenzeer verschilt van de werkelijkheid als het verzonnen beeld. Wat er ook van zij: Marcels teleurstelling bij het zien van zijn aanbeden schrijver Bergotte is gelijkaardig aan de ontgoocheling die hem beving toen hij eindelijk la Berma had zien spelen van wie hij zoveel had verwacht.
Aan tafel komt Marcel dicht genoeg bij Bergotte te zitten om hem te horen spreken. Net zoals het voorkomen van de schrijver blijkt ook zijn manier van spreken, en zelfs wat hij zegt, niet met zijn boeken te stroken. Het is in elk geval duidelijk: de stem (het gesproken woord) verhoudt zich niet op dezelfde manier tot de inhoud als de stijl (het geschreven woord). Maar het is niet zo eenvoudig. In een uitermate ingewikkelde passage, die ik ook na drie keer herlezen niet écht begrijp (zou het aan mij liggen?), lijkt Proust te suggereren dat deze indruk van niet samenvallen van de stem van de schrijver met wat hij schrijft slechts een misvatting is, een foute eerste indruk. Als de toehoorder de nodige corrigerende arbeid verricht, kan hij toch een parallel tussen stem en inhoud ontwaren. Desalniettemin blijft Bergottes schrijfstijl genuanceerder en meer accenten bevatten dan zijn spreektaal: il y avait plus d’intonations, plus d’accent, dans ses livres que dans ses propos (553:16-18). Waar Bergotte in zijn boeken entièrement naturel (553:22) is, vormt deze stijl een geheel eigen ritme, en dat is het aspect ce qu’il y avait de plus éphémère et pourtant de plus profond chez l’écrivain (553:26-27) – hier raken we aan de niet verder reduceerbare schrijversidentiteit.
Deze bijzonderheid van schrijven en spreken viel ook op te merken, en zelfs nog in verhevigde mate, bij Bergottes broers en zusters. Zij lijken allemaal niet buitengewoon te schitteren in de sociale omgang, maar zij beschikken over het talent om talent te doen renderen: le génie, même le grand talent, vient moins d’éléments intellectuels et d’affinement social supérieurs à ceux d’autrui, que de la faculté de les transformer, de les transposer (554:29-32). Proust maakt hierbij een enigszins lachwekkende vergelijking met autobestuurders en vliegeniers: je auto mag een Rolls Royce zijn (je mag uitblinken in sociale conversatie), je geraakt niet van de grond als de vliegenier die met een eenvoudige kist de wetten van de zwaartekracht weet te overwinnen (zijn talent weet om te zetten in creativiteit). ’t Is, laat ons zeggen, een zeer tijdsgebonden vergelijking – maar wel een die iets zegt over het anachronistisch naast elkaar bestaan van beau monde-relicten uit de 19de eeuw en de nieuwe eeuw van technologie en wetenschap waarmee Proust zeker ook moet vereenzelvigd worden, hoe 19de-eeuws zijn retoriek vaak ook overkomt.
Bergotte maakt met zijn manier van schrijven school: bepaalde jongeren – on en verra qui étaient dans ce cas (555:27) – imiteren hem, ook al zeggen ze dat ze n’avoir aucune parenté intellectuelle avec lui (555:20-21). Maar hetzelfde is ook Bergotte overkomen: ook hij is beïnvloed. Niet door een groot schrijver maar door een groot causeur, die nooit een belangrijk boek heeft geschreven. Het heeft niet alleen zijn stijl maar ook zijn literaire voorkeuren getekend. Hij houdt van literatuur – enkel Franse literatuur! – die ‘zacht’ is en harmonieus.
Bergotte heeft echter het hoge niveau van zijn eerste boeken niet kunnen handhaven. Maar een constante stijl heeft hij wel. Hij mag dan al worden verweten een artiste stérile, précieux, ciseleur de riens (557:6) te zijn, zijn vasthoudendheid was toch ook le secret de sa force (557:7).
Het is niet verwonderlijk dat Marcel in de Bergotte die hij te zien krijgt bij Mme Swann niet de Bergotte herkent die hij omwille van zijn boeken bewondert. Bergotte zelf zou zichzelf niet herkennen: hij dingt namelijk kruiperig naar de gunsten van maatschappelijk hogergeplaatsten (maar artistiek inferieuren) want hij ambieert het lidmaatschap van de Académie française. En zo gebeurt het dat on entendait alterner avec les propos du vrai Bergotte ceux du Bergotte égoïste, ambitieux et qui ne pensait qu’à parler de tels gens puissants, nobles ou riches, pour se faire valoir, lui qui dans ses livres, quand il était vraiment lui-même, avait si bien montré, pur comme celui d’une source, le charme des pauvres (558:1-6).
Toch kun je niet zeggen dat de kleine kantjes van Bergotte-de-streber de deugdzaamheid van Bergotte-de-schrijver tenietdoen. Dergelijke tegenstellingen hebben altijd bestaan; kunstenaars of filosofen kunnen in hun werk excellentie nastreven en toch maar een zeer betreurenswaardig leven leiden. Maar het is wel zo dat deze tegenstellingen nu meer opvallen dan vroeger: hoe verdorvener de samenleving, hoe strenger de morele eisen – en bovendien le public s’était mis au courant plus qu’il n’avait encore fait jusque-là de la vie privée des écrivains (559:1-2). Dat komt ons bekend voor – wij die leven in een tijd waarin de schrijvers zelf hun privéleven te grabbel gooien. Sommige toch.
Marcel vertelt Bergotte dat hij onlangs Berma heeft zien spelen. Volgens Bergotte inspireert zij zich voor haar gestes op antieke kunstwerken. Marcel realiseert zich dat het jammer is dat hij dit niet op voorhand wist: de la Berma dans cette scène, ce que je gardais c’était un souvenir qui n’était plus modifiable (561:5-6). Marcel en Bergotte gaan nu dieper in op de Phèdre, de prestaties van Berma en het werk van de regisseur. Ze verschillen van mening, maar Bergotte is attent en dringt de zijne niet op. Daardoor kan Proust opmerken: Une idée forte communique un peu de sa force au contradicteur. (562:11-12) Bergotte is in dat opzicht de tegenpool van de markies de Norpois, wiens ideeën op los zand zijn gebouwd en daardoor helemaal niets communiceren.
Mme Swann ziet haar kans schoon om, Bergotte naar de mond pratend, haar gal over Norpois uit te spuwen. Charles Swann probeert, om het nu maar eens zo te zeggen, de kerk in het midden te houden. Hij neemt ‘l’emploi’ d’homme de bon sens (562:41) op zich. Norpois’ ideeën mogen dan al waardeloos zijn, als minnaar heeft hij toch zijn strepen verdiend. Zo pendelde hij, toen hij in Rome verbleef, tweemaal per week naar Parijs om er zijn minnares te verblijden. ‘Nerveuze mannen’, besluit Swann, moeten daarom minaressen ‘au-dessous d’eux’ (563:13), ‘onder hun stand’, nemen want enkel die blijven bij hen. Dan lijkt Swann te beseffen dat Marcel misschien wel denkt dat hij, Swann, om die reden Odette heeft verkozen en hij stuurt hem een boze blik toe. Maar hij voltooit zijn gedachte en spreekt woorden qui devaient plus tard prendre dans mon souvenir la valeur d’un avertissement prophétique (563:33-34). De onderworpenheid van deze vrouwen ‘onder hun stand’ verhevigt bij die mannen de jaloezie en maakt dat zij hun maîtresse als een gevangene behandelen. Et cela finit généralement par des drames. (563:39)

19 mei 2013

geen verloren tijd (63)


I:536-546

Terwijl Gilberte zich klaarmaakt voor de wandeling, vinden haar ouders het plezierig om Marcel te vertellen over les rares vertus de leur fille (536:17). Zo goed is Gilberte, dat elle avait l’air bien plus raisonnable que ses parents (536:29-30). Wanneer Marcel vraagt wie van haar vriendjes Gilberte het liefste heeft, antwoordt Mme Swann dat hij le grand favori is, le grand crack, comme disent les Anglais (537:21-22).

Het is nooit goed! Nu Marcel zijn stoutste dromen verwerkelijkt ziet, realiseert hij (of de latere Marcel, Proust dus) zich dat een te volledige vervulling van het verlangen misschien toch niet ideaal is: doordat vervulling en verlangen volledig op elkaar passen, kun je niet meer het ene met het andere vergelijken en kun je dus niet meer genieten van de vervulling. Waar vóór de vervulling de vervulling een verre illusie leek, daar geldt nu, na de vervulling, hetzelfde voor het verleden, de tijd vóór de vervulling. Marcel realiseert zich dat Swann hetzelfde moet hebben meegemaakt: kan hij, nu hij als vanzelfsprekend in de vertrekken van dit herenhuis grote sier maakt, zich nog herinneren wat hij ervan in zijn verbeelding had gemaakt?

Toch kan het niet zijn, denkt Marcel, die vergelijkt met zijn eigen aanvoelen, dat voor Swann deze woning door de vervulling van zijn droom al zijn charme verloren heeft: Ce charme singulier dans lequel j’avais pendant si longtemps supposé que baignait la vie des Swann, je ne l’avais pas entièrement chassé de leur maison en y pénétrant (538:39-43). Meer nog: tout autour de moi, ce charme, dans mon souvenir, je le perçois encore (539:4-5). Zo geïmpregneerd zijn al die voorwerpen met die unieke Swann-kwaliteit – iets wat slechts mogelijk is doordat Marcel er zo langdurig en hevig naar heeft moeten verlangen vooraleer zijn verlangen vervuld te zien. En het gaat wel degelijk om álle voorwerpen: niet enkel het tableau de Rubens accroché au-dessus de la cheminée maar ook les bottines à lacets de M. Swann en de manteau à pèlerine (540:21-24) van Odette.

Nadat Odette eindelijk de juiste outfit gekozen heeft – een proces dat nogal wat voeten in de aarde heeft – vertrekken het echtpaar Swann, hun dochter Gilberte en Marcel naar het Bois de Boulogne. Daar gebeurt het wel eens dat M. Swann een van zijn oude bekenden tegenkomt. Dan groet hij haar op een voortreffelijke maar tegelijk ook terughoudende wijze, zodat Odette niet in verlegenheid wordt gebracht. Op een keer zien ze prinses Mathilde in het park, je weet wel, zegt Swann tot Marcel, l’amie de Flaubert, de Sainte-Beuve, de Dumas. Songez, c’est la nièce de Napoleon Ier! (542:5-7) Marcel laat haar door Swann vragen of zij misschien ook nog Musset heeft ontmoet. Dat blijkt het geval te zijn geweest, maar de dichter moet geen al te beste indruk bij de prinses hebben achtergelaten aangezien hij te laat en stomdronken op het diner was verschenen waarop hij door haar was uitgenodigd. De prinses schept nog op met haar weigering om zich te laten uitnodigen voor de komst van de tsaar naar de Invalides. Je n’ai pas besoin de cartes pour cela. J’ai mes clefs. (543:18-19) Ze bedoelt dat ze wanneer ze maar wil de grafkelder van haar oom kan bezoeken. Terwijl het gezelschap daar een beetje op hoog niveau staat te keuvelen, passeert Bloch. Marcel vraagt zich af of Odette hem kent, maar zij weigert zijn naam te gebruiken en noemt hem Moreul. Het staat wellicht niet goed om in aanwezigheid van prinses Mathilde te kennen te geven dat je bekend bent met iemand die een joodse naam draagt.

Soms bezoeken ze een tentoonstelling, die Marcel naar Venetië doen verlangen, of ze gaan naar een matinee of een tearoom. Daar spreekt Mme Swann Engels met Marcel om dingen te zeggen waarvan ze liever niet heeft dat het bedienend personeel ze hoort. Maar Marcel ziet aan de reacties van het personeel en de andere gasten dat hij de enige is die géén Engels kent en dus de réflexions que je devinais désobligeantes (544:38-39) niet verstaat.

Op een dag probeert M. Swann Gilberte te verbieden om met Marcel naar een matinee te gaan omdat het de sterfdag van haar grootvader is. Maar Gilberte trekt er zich niets van aan: Je trouve ça grotesque de s’occuper des autres dans les choses de sentiment. (545:35-36)

17 mei 2013

geen verloren tijd (62)


I:525-536

Marcel mag nu niet alleen aan de theevisites bij de Swanns deelnemen, hij mag ook mee op wandel of naar matineevoorstellingen. En hij wordt regelmatig uitgenodigd voor de lunch. Dan komt hij ruim op tijd aan, geniet van de tegenstelling tussen winterse kou buiten en het al voorgenieten van de behaaglijke warmte binnen, wordt door een eerste, en een tweede, en een derde dienaar opgevangen, wacht een tijdje en compagnie d’orchidées, de roses et de violettes (527:8-9) en wordt uiteindelijk door M. Swann opgevangen – Mme Swann is alweer te laat, nog niet terug van haar wandeling in de Bois of haar bezoek aan de naaister. Swann toont Marcel de nieuwste aanwinsten in zijn kunstcollectie, maar Marcel heeft zo’n honger dat: La Joconde se serait trouvée là qu’elle ne m’eût pas fait plus de plaisir qu’une robe de chambre de Mme Swann, ou ses flacons de sels. (528:4-6) Het wachten, de honger, de lakeien en de aankondigingen doen Marcel reikhalzend uitkijken naar de intrede van Mme Swann, maar haar aankomst – eindelijk! – ne tenait pas les promesses prodiguées dans l’attente à mon imagination (528:18-19).

Soms wordt er na het eten niet uitgegaan, en dan stellen de gesprekken Marcel steevast teleur. Of soms verdwijnt Gilberte in een voor Marcel tot dan toe verborgen gebleven gedeelte van het huis. Dan probeert hij, door aan M. Swann vragen te stellen, over dit verborgene meer aan de weet te komen. Swann slaagt erin bij Marcel une de ces affreuses distances intérieures weg te nemen au terme desquelles une femme que nous aimons nous apparaît si lointaine (529:12-14). Grappig, of bizar, hoe Proust hier het kind Marcel liefdeswijsheid opdringt die, denk ik toch, normaal gezien enkel een volwassene en al door het leven beproefde aan de dag kan leggen. Van de weeromstuit vat Marcel voor Swann een genegenheid op que je crus plus profonde que ma tendresse pour Gilberte (529:14-15). Toch is het Gilberte die hij liefheeft, en bijgevolg – alweer zo’n door het leven gelouterde wijsheid – kon hij haar niet zien sans ce trouble, sans ce désir de quelque chose de plus, qui ôte, auprès de l’être qu’on aime, la sensation d’aimer (529:19-21): het gevoel lief te hebben wordt vertroebeld, in zekere zin uitgewist, door het verlangen naar méér. En precies dát is de liefde, die dus altijd tragisch is.

Vooraleer uit te gaan, speelt Mme Swann piano. Zij doet dat met cette même mélancolie qui était dans ses yeux et n’était pas dans son coeur (529:28-29). Zij doet dat dus op de manier zoals in deze kringen de meeste zaken worden aangepakt: hypocriet. Op een dag speelt zij de sonate van Vinteuil waarin het stukje voorkomt dat Swann zo mooi vindt (zie aflevering 30).

Hier volgt een hele beschouwing over muziekbeluistering. De eerste keer kun je iets niet echt horen omdat dan de herinnering zijn werk nog niet kan doen. Je hoort een muziekstuk pas echt als je het herkent. Probablement ce qui fait défaut, la première fois, ce n’est pas la comprehension, mais la mémoire. (529:41-42) Het is vreemd hoe het geheugen, bij het beluisteren van muziek, altijd eerst les parties les moins précieuses (530:23) onthoudt. Pas wanneer de gemakkelijke stukken, die we meteen mooi vinden omdat ze het best aansluiten bij wat we al kennen, in zekere zin baan hebben geruimd, kunnen we doordringen tot de moeilijkere delen. Naarmate wij daarvoor meer tijd nodig hebben, zullen we ze ook langer graag horen: nous l’aimerons plus longtemps que les autres, parce que nous aurons mis plus longtemps à l’aimer (531:14-16). Het lijkt wel alsof de investering die we erin doen moet renderen. 

Doordat de muziekstukken zich maar moeizaam aan ons openbaren, lijkt de kennis ervan omhuld door een zekere melancholie. En voorzover de sonate zich slechts stukje bij beetje openbaart, kan Proust stellen: elle ressemblait à la vie (530:43). Maar hij haast zich eraan toe te voegen dat sonates niet zo teleurstellend (décevants) zijn als het leven: ces grands chefs-d’oeuvre ne commencent pas par nous donner ce qu’ils ont de meilleur (531:1-2).

Er bestaat een parallel tussen de moeizaamheid waarmee een muziekstuk zich laat ontmantelen (eerst de gemakkelijke frasen, later pas de moeilijke en voorheen onopgemerkte) en de tijd die het nodig heeft om tot een vollediger – en in grote mate toekomstig – publiek door te dringen. Sommige delen, zeker van een ‘geniaal’ werk, blijven voor het actuele publiek ontoegankelijk omdat ze bij niets bekends aansluiten. Ze lijken bestemd voor een toekomstig publiek. Maar dit is een misleidende redenering. Ce qui est cause qu’une oeuvre de génie est difficilement admirée tout de suite, c’est que celui qui l’a écrite est extraordinaire, que peu de gens lui ressemblent. (531:28-31) Dit lijkt wel een autobiografische opmerking, maar de logica erachter is moeilijk te vatten. Want meteen geeft Proust een voorbeeld van ‘zijn tijd vooruit zijn’: de late kwartetten van Beethoven – maar hij heeft het niet over Beethoven maar over het werk, dat vijftig jaar nodig had om zijn nakomelingschap (postérité) te vormen.

Grote werken vormen hun tijd en – vooral – de tijd die komt. Het vergt van de kunstenaar een juist inschattingsvermogen om te weten in welke mate hij zijn tijd vooruit kan zijn – in welke mate hij in de toekomst, doordat, mede door hem, de tijd zal veranderd zijn, in retrospectief zal kunnen worden waargenomen als onderdeel van een brede beweging terwijl hij daar nu nog, door de ‘vreemdheid’ van zijn werk, buiten valt. Wat er ook van zij (deze weergave van – het moet gezegd – de nogal gammel door Proust verwoorde redenering schiet wellicht tekort), in de beoordeling van het kunstwerk moet le facteur du temps (532:31; ‘de factor tijd’) meegerekend worden.

Marcel mag dan wel de sonate niet begrijpen, hij hoort Mme Swann toch spelen en wat hij hoort lijkt hem, door de synesthesie met andere zintuiglijke indrukken – comme le parfum de son escalier, comme ses manteaux, comme ses chrysanthèmes (532:43-533:1) –, deel uit te maken van un tout individuel et mystérieux, dans un monde infiniment supérieur à celui où la raison peut analyser le talent (533:1-3). Meteen heeft Proust zijn hele muziektheorie, die hij in de vorige alinea omstandig heeft ontwikkeld, onder het tapijt van de liefde geschoven en weggerelativeerd!

Swann vertelt wat hij nu in de sonate hoort, en meerbepaald in het motiefje dat hem destijds zo op sleeptouw nam: het spel van het zonlicht in het gebladerte in het Bois de Boulogne. De muziek verwijst voor hem in elk geval niet naar abstracte begrippen zoals la ‘Volonté en soi’ et la ‘Synthèse de l’infini’ (534:17-18). Marcel beseft dat dit een particuliere interpretatie is: la musique étant trop peu exclusive pour écarter absolument ce qu’on suggère d’y trouver (533:26-27). Het is zelfs een beetje gevaarlijk een dergelijke interpretatie op te dringen want je dreigt erdoor niets anders meer te kunnen ‘horen’. Zo is het helemaal niet zeker dat bijvoorbeeld Odette ook aan het Bois de Boulogne zou denken bij het beluisteren van de sonate.

Odette stelt voor om straks dan maar eens naar het Bois de Boulogne te wandelen. Door een associatie, die pas wat verderop wordt geëxpliciteerd en die te maken heeft met een zwarte man die in de Jardin d’Acclimatation werkt, die Mme Blatin een kameel zou hebben genoemd nadat zij hem voor négro (536:1) had versleten, begint ze nu over Mme Blatin: Marcel denkt ten onrechte dat zij een vriendin des huizes is. Swann treedt haar bij: de enige kwaliteit van Mme Blatin is dat ze op le portrait de Savonarole de Fra Bartolomeo (535:9-10) gelijkt. Swann heeft inderdaad de onweerstaanbare neiging om gelijkenissen van personen met voorbeelden uit de schilderkunst te vinden. En dat is een verdedigbare neiging want ce que nous appelons l’expression individuelle est (…) quelque chose de général, et a pu se rencontrer à différentes époques (535:12-16).

14 mei 2013

geen verloren tijd (61)


I:513-525

Zoals Marcel nu Swann hoort praten, zo praatte hij, voor zijn val, niet. De mensen die hij nu belangrijk genoeg acht om waarderend te vermelden, zouden vroeger nooit zijn aandacht hebben getrokken. Het is dan ook nutteloos, commentarieert Proust, d’observer les moeurs, puisqu’on peut les déduire des lois psychologiques (513:14-15). Omgangsvormen? ’t Zit allemaal tussen de oren.

De coterie van de Guermantes was tenminste nog zo verheven dat je er kon worden geselecteerd op esprit en op of iemand al dan niet interessant was. Iemand als Madame Bontemps zou er nooit een kans hebben gekregen. Enkel bloedaristocratie kreeg er vrije toegang, ook al waren de exponenten ervan saai en dom. In dat geval werd er, met de naïveté des gens du monde (514:18) gezocht naar een reden om hun gezelschap toch agréable (514:19) te vinden. Nu slooft Swann zich uit om zelfs een Madame Bontemps aangename eigenschappen toe te dichten – en daarmee toont hij hoe hij zich, als een kameleon, weet aan te passen aan de nieuwe omstandigheden.

Op het thuisfront volgen de ouders van Marcel met veel belangstelling de opeenvolging van nieuwe namen bij de Swanns. Marcels moeder vergelijkt de veroveringen van Mme Swann met overwinningen op buitenlandse slagvelden tijdens koloniale oorlogen. Zij weet ook heel goed waarom Mme Cottard is toegelaten tot de coterie van de Swanns. Mme Cottard wordt niet omwille van haar kwaliteiten door de Swanns gewaardeerd maar wel omwille van haar mogelijke hoedanigheid als boodschapster: une grande partie des plaisirs qu’une femme trouve à pénétrer dans un milieu différent de celui où elle vivait autrefois lui manquerait si elle ne pouvait informer ses anciennes relations de celles, relativement plus brilliantes, par lesquelles elle les a remplacées (516:2-7) – en van Mme Cottard wordt gehoopt dat zij de achtergelaten groep op de hoogte zal brengen van hoe ‘ver’ Mme Swann het inmiddels heeft geschopt. Zo wordt Mme Cottard gebruikt als een insect dat komt snoepen van de nieuwe omgeving – waarop men kan hopen dat zij naar haar oude omgeving terugkeert om daar de ‘kiem van afgunst en bewondering’ te verspreiden zoals een bij dat doet met stuifmeel.

Mme Swann boekt enkel resultaten in le ‘monde officiel’. Les femmes élégantes n’allaient pas chez elle. (516:40-41) Proust vertaalt dit onderscheid in politieke termen: in mijn prille jeugd, zegt hij, kon je je niet voorstellen dat republikeinen naar een salon zouden gaan; dat was een voorrecht voor la société conservatrice (516:43-517:1). Maar de maatschappij verandert, wat de conservatieven er ook van mogen denken, en nu zijn de rollen omgekeerd. En samen met deze omwentelingen worden alle smaakpatronen en voorkeuren omgewenteld. La seule chose qui ne change pas est qu’il semble qu’il y ait ‘quelque chose de changé en France’ (517:40-41). De enige constante is de veranderlijkheid.

Sinds de tijd dat Marcel de Swanns frequenteerde, had de Dreyfus-affaire de verhoudingen gewijzigd: een joodse dame werd geweerd, et des nationalistes obscurs montèrent prendre sa place (517:20). Maar daarvoor kon het gebeuren dat de jood sir Rufus Israels en zijn vrouw lady Israels, die een tante van Swann is, daar nog welkom waren. Swann, quoiqu’il dût vraisemblablement être son héritier (518:5-6), meed lady Israels. Zij was echter de enige van zijn familie die wist welke plaats hij in de beau monde innam voor hij zich met Odette encanailleerde. Lady Israel doet er alles aan Odette de toegang tot de hogere kringen te ontzeggen. Slechts één van haar vriendinnen, de Comtesse de Marsantes, respecteert deze banvloek niet. Op een keer gebeurt het dat deze gravin, lady Israel én Odette zich op hetzelfde feest bevinden. De comtesse doet alsof ze Odette niet kent. Odette heeft de pech dat ze zich op het slechte moment aandient, op een ogenblik dat de ‘kaleidoscoop’ van de maatschappelijke verhoudingen zodanig staat dat er voor dames van meer betwistbaar allooi geen plaats is in de hoogste kringen. Swann van zijn kant lijkt zich niet om de onbeholpenheid en het middelmatige verstand van Odette te bekommeren. Hij is verblind door zijn verliefdheid waarin – voorwaar – des restes de volupté (519:38) aanwezig moeten zijn, anders kun je toch cet asservissement de l’élite à la banalité (519:43-520:1) niet verklaren? Swann zit, mede hierdoor, maar ook doordat hij te conservatief aan de vroegere elite vasthoudt, op de wip. Hij schept er, wat zijn sociale netwerking betreft, een eclectisch plezier in om des bouquets sociaux samen te stellen, en groupant des éléments hétérogènes (521:17-18). Hij gedraagt zich enigszins lichtzinnig als een nonconformistische eclecticus. Dit doorbreken van de society-geplogendheden valt niet bij alle deelnemers in goede smaak: het verstoort de pikorde en zij worden gedwongen ten overstaan van de enen goedkeurend te bespreken wat zij ten overstaan van anderen moeten afkeuren.

Swann keert van deze society-events pas tegen het avondeten terug. Het interesseert hem niet meer, zoals toen hij (282) door de envelop heen een brief van haar aan Forcheville had proberen te lezen, met wie Odette ondertussen had liggen rollebollen. In die tijd had hij zich voorgenomen om, zodra zijn verliefdheid zou zijn uitgewerkt, par simple amour de la vérité et comme un point d’histoire (523:35-36), te zullen achterhalen of Odette die keer werkelijk overspelig was geweest met Forcheville. Maar nu het zo ver is, kan het hem niet meer schelen. Of exacter: de handel en wandel van Odette kan hem niets meer schelen, maar de jaloezie is wel blijven haken aan de plek en het tijdstip waar en waarop hij die jaloezie heeft gevoeld. Het tijdstip waarop Swann dacht dat seule la mort de celle qu’il aimait (524:28-29) een einde zou kunnen maken aan die jaloezie. (Swann vergist zich, aldus Proust in een terzijde: verderop in het boek zal blijken dat de dood ne diminue en rien les souffrances de la jalousie (524:30-31).) En ten slotte verdwijnt ook dat – maar de  pogingen om de waarheid te achterhalen blijven nog een tijdje duren; de macht der gewoonte, als het ware.

Net zoals Swann zich had voorgenomen om, zodra zijn verliefdheid op Odette zou zijn uitgewerkt, te achterhalen of hij destijds terecht jaloers was geweest op haar, zo heeft hij zich ook voorgenomen om zich op haar te wreken met een verliefdheid op een andere vrouw. Maar ook hier draait het anders uit: avec l’amour avait disparu le désir de montrer qu’il n’avait plus d’amour (525:30-31). En Swann doet er alles aan om zijn nieuwe liefde verborgen te houden voor Odette.

13 mei 2013

geen verloren tijd (60)


I:503-513

Marcel heeft zich dus eindelijk een toegang kunnen forceren tot het privédomein van Gilberte. Wanneer haar ouders hem in het immense trapportaal kruisen – op zijn weg naar Gilberte, nadat hij door een lakei is binnengelaten – groeten ze hem en ze spreken daarbij de t niet uit (Commen allez-vous (504:12)). Dit doet natuurlijk denken aan de al even eigenzinnige en nuffige manier waarop Gilberte haar t’s schrijft. In dat trapportaal valt de immense houten trap op. Volgens Marcel moet het een antieke trap zijn, en zo vertelt hij het ook aan zijn ouders want hij wil hen hetzelfde ontzag inboezemen dat ook hem bevangt. (Al vermoedt hij dat de trap in werkelijkheid helemaal niet zo oud is – hetgeen wordt bevestigd door wat zijn vader zegt: het appartement van de Swanns is van vrij recente datum, en dus die trap ook. Marcels vader haalt trouwens de hele Swann-entourage enigszins naar beneden door te stellen dat hij ooit had overwogen om ook zijn intrek te nemen in zo’n huis, maar dat hij het niet had gedaan, ne les trouvant pas commodes et l’entrée pas assez claire (506:2-3). Marcel verwerpt deze gedachte, die een te grote smet werpt op het prestige des Swann (506:5).)

Marcel mag nu bij Gilberte op theevisite komen, en hij wordt daar telkens voor uitgenodigd door middel van een steeds wisselend kaartje. Na verloop van tijd komt dan hetzelfde kaarttype terug, Gilberte volgt duidelijk een bepaald patroon waarbij zij elk van haar invités een zo groot mogelijke variatie lijkt te willen aanbieden. Net zo is de theeceremonie tot in de puntjes vastgelegd, terwijl Gilberte ook daarin een eigen toets lijkt te kunnen aanbrengen door iedere keer te doen alsof haar gasten een eigen inbreng kunnen hebben: wat zouden jullie ervan zeggen als we ons eens aan de thee begaven? Prousts vergelijking met Kant is geestig: cet ensemble inchangeable et réglé semblait, comme l’univers nécessaire de Kant, suspendu à un acte suprême de liberté (506:18-20).

Binnen wacht steevast een immense chocoladetaart. Samen met de talloze koppen thee die Marcel erbij krijgt opgediend, staat deze garant voor spijsverteringsproblemen en slapeloze nachten. Zodat zijn moeder altijd moet zeggen: ‘C’est ennuyeux, cet enfant ne peut aller chez les Swann sans rentrer malade.’ (507:8-9)

Wanneer hij samen met Gilberte door de vensters, die ooit voor hem vijandig blikkerende, gesloten spiegels waren in de wand van een oninneembare vesting, naar buiten kijkt, naar de gasten die aankomen voor Mme Swann, raakt zij met haar vlechten zijn wangen aan. Marcel is in de zevende hemel.

Soms valt Mme Swann binnen, en dan spreekt ze op dat ‘behaagziek dwingende’ toontje dat ze van Mme Verdurin heeft overgenomen. Zij informeert naar Marcels ‘nurse’, waarmee zij Françoise bedoelt. Marcel heeft zich altijd voor Françoise geschaamd, maar nu blijkt het net Françoise te zijn die de Swanns voor hem heeft ingenomen. Aussitôt je changeai entièrement d’avis sur Françoise. (508:34-35)

De toegang – onverhoopt verkregen – tot Gilbertes domein opent alweer een andere toegang tot een nog hogere, ‘bovennatuurlijke’ ruimte: Le royaume dans lequel j’étais accueilli était contenu lui-même dans un plus mystérieux encore où Swann et sa femme menaient leur vie surnaturelle (509:5-8). Soms, wanneer Gilberte zelf niet thuis is, wordt hij tot bij Swann of Mme Swann geroepen. Terwijl hij er adviezen met betrekking tot Gilbertes opvoeding aanhoort, wordt hij als het ware bedwelmd door de met kunstwerken volgestouwde interieurs. Hij kan er niet van genieten, zo overdonderd is hij. Hoewel, de voorwerpen stralen er toch een sentiment particulier, triste et voluptueux (510:18) uit. Dit samengaan van weelde en tristesse lijkt cruciaal – maar op welke manier?

Mme Swann praat hoogstbekakt. Zij bezigt te pas en te onpas de uitdrukkingen van aanzienlijke zowel als van onaanzienlijke personen. De eerste soort uit statusverhogend conformisme, de tweede uit een vorm van ironisch dedain.

Wanneer M. Swann thuiskomt, beklaagt hij zijn vrouw omdat ze zoveel visite moet ontvangen. Kijk, nu is ook nog Madame Bontemps bij haar, la femme du chef de cabinet du ministre des Travaux publics (511:33-34). De relaties van Madame Bontemps raken op een ingewikkelde manier aan Albertine, die een paar klassen lager zat dan Gilberte, en van wie Gilberte zegt dat ze vast en zeker ooit très ‘fast’ zal worden, mais en attendant elle a une drôle de touche (512:36-37). Dit is de eerste vermelding van Albertine, die in de Recherche nog zeer vaak ter sprake zal worden gebracht.

11 mei 2013

geen verloren tijd (59)


I:495-503

Marcel wordt ziek. Hij lijdt aan regelmatig terugkerende aanvallen van benauwdheid. Hij probeert de ziekte te onderdrukken omdat hij vreest dat hij, ziek verklaard, niet de toelating zal krijgen om op de Champs-Elysées met Gilberte te gaan spelen. Hij slaagt in zijn opzet, mag naar buiten, maar keert doodziek terug. Zijn grootmoeder lijkt zich nog het meest zorgen te maken over hem. Marcel probeert zijn ziekte in die mate onder controle te houden dat hij bij zijn grootmoeder net genoeg medelijden opwekt, zonder haar evenwel al te zeer te verontrusten. Proust laat bij zijn personages ook de fysiologische krachten en dysfuncties mee optrekken in het gemaskerd bal van de sociale betrekkingen en symbolische uitwisselingen!

Maar op een dag is Marcel echt ernstig ziek, ernstig genoeg om er dokter Cottard bij te roepen. Nadat Proust een korte uiteenzetting heeft gegeven over hoe moeilijk het wel voor een dokter moet zijn om een juiste diagnose te geven – gelijke symptomen kunnen het gevolg zijn van verschillende ziektes, terwijl de heilzame behandeling voor de ene noodlottige gevolgen kan hebben voor het verloop van de andere – laat hij Cottard een melkdieet en purgeermiddelen voorschrijven, zeer ten detrimente van Marcels moeder, die ervan overtuigd is dat haar zoon moet aansterken. Eerst laat zij het voorschrift niet opvolgen, maar na drie dagen, als is gebleken dat de toestand van Marcel nog verslechtert, van lieverlede wel – met gunstig gevolg. (N)ous comprîmes que cet imbécile était un grand clinicien (499:13). Marcel, evenwel, wordt het verboden om nog naar de Champs-Elysées te trekken. De lucht zou er niet gezond zijn, maar Marcel gelooft die smoes niet: je pensais bien qu’on profitait du prétexte pour que je ne pusse plus voir Mlle Swann (499:16-17).

Op zijn ziekbed krijgt Marcel op een dag een brief van Gilberte. Het handschrift vertoont een bijzonder kenmerk: bijna alle woorden lijken onderstreept doordat de schrijfster het streepje van haar t’s los ervan boven de woorden plaatst. Marcel kan niet geloven dat de brief echt is en hij vraagt zich af of hij zich niet in een werkelijkheid bevindt, parallel met de gewone werkelijkheid, maar échter. De brief zelf is kort en bevat een uitnodiging om op de thee te komen. Het geluksgevoel dat Marcel als gevolg van deze brief ervaart, situeert zich eerst en vooral op het vlak van zijn zenuwen; pas daarna dringt het echt tot hem door. Hij leest de brief keer op keer overnieuw en overlaadt hem met kussen. Alors, je connus mon bonheur (500:41): pas dan dringt het geluk volledig tot zijn bewustzijn door.

Marcel overweegt de mogelijkheid dat achter deze epistolaire doorbraak een manoeuvre van zijn moeder zit, maar hij weert deze overpeinzing af: in zaken van liefde is het beter de zaken niet rationeel te willen verklaren; zaken van liefde – of het nu om catastrofes gaat dan wel om certaines solutions heureuses (502:3-4) – semblent régis par des lois plutôt magiques que rationnelles (501:13-14). Nuja, gelukkige oplossingen: die zijn zelden mogelijk in een kwestie waar toute satisfaction qu’on lui donne ne fait généralement que déplacer la douleur (502:8-9). In het beste geval is het resultaat niet meer dan een tijdelijke illusion d’être guéri (502:10-11).

Toch gaat Marcel op zoek naar een rationele verklaring voor de brief. Hij vindt deze in een recent voorval waarvan hij dacht dat hij zich daardoor voorgoed bij de Swanns onmogelijk had gemaakt. Een van de keren dat Cottard net met hem klaar was (zijn ouders hadden hem weer toegelaten na zijn min of meer geslaagd melkkuur), was Bloch langsgekomen. Bloch vertelde dat hij van een van Mme Swanns vriendinnen had vernomen dat Mme Swann goed kon opschieten met Marcel. Maar dat, overweegt Marcel, kan hij alleen maar vertellen omdat hij denkt dat het voor hem statusverhogend is, niet omdat het waar is. Cottard dan weer, die ook Mme Swanns huisarts is, meent dat het voor hem statusverhogend zou zijn om bij haar over Marcel te spreken.

En zo komt het dat Marcel toegang krijgt tot het huis van de Swanns.

08 mei 2013

geen verloren tijd (58)


I:486-495

Op 1 januari legt Marcel samen met zijn moeder nieuwjaarsbezoeken af. De volgorde van de bezoeken wordt ingegeven door de geografische ligging van de verschillende adressen die moeten worden aangedaan. Maar al op het eerste adres is Marcels moeder verontrust omdat daar tegelijkertijd een ver familielid zich aandient en die zal natuurlijk verongelijkt zijn omdat hem niet als eerste de eer van een bezoek is bewezen. (Waarbij natuurlijk de vraag rijst: als Marcel en zijn moeder eerst naar daar waren gegaan, dan zou dag familielid niet thuis zijn geweest want hij bevindt zich hier. Of gaat dat met aankondigingen, berichten vooraf? Wellicht wel.) Na de bezoeken geeft Marcel aan een gemeenschappelijke leverancierster een brief voor Gilberte af waarin hij voorstelt om met het nieuwe jaar de vriendschap nieuw leven in te blazen. Op de terugweg koopt Françoise enkele portretkaarten voor haarzelf (van Pius IX en Raspail), en Marcel komt er een van Berma. De foto toont haar onvolmaakte en kwetsbare schoonheid.

Il soufflait un vent humide et doux. (487:21-22) Door dit banale meteorologische gegeven dringt het door tot Marcel dat het kalenderfeit van het nieuwe jaar niet zal zorgen voor een plotse omwenteling in de gevoelens van Gilberte: alles zal bij het oude blijven. Marcel voelt zich moedeloos en oud. In bed bekijkt hij de foto van Berma en hij beeldt zich in dat de actrice zich op dit eigenste ogenblik het geflikflooi van jonge mannelijke bewonderaars laat welgevallen. Hij kan niet beletten dat Berma op dat ogenblik des joies surhumaines et vagues (488:39-40) krijgt en geeft. Hij wordt er zo triest van dat hij beseft: A ce moment-là, un mot de Gilberte n’eût peut-être pas été ce qu’il m’eût fallu. Wat hem triest doet inzien: Nos désirs vont s’interférant et, dans la confusion de l’existence, il est rare qu’un bonheur vienne justement se poser sur le désir qu il’avait réclamé. (489:2-6). Behoefte taalt niet enkel om bevrediging maar ook op tijdige bevrediging – en dat maakt het natuurlijk nog eens extra moeilijk.

Marcel blijft bij mooi weer naar de Champs-Elysées trekken. Hij staat stil bij de gebouwen, hun schoonheid en hun ouderdom. Maar Gilberte krijgt hij niet te zien. Et pourtant j’aurais eu besoin de la voir, car je ne me rappelais même pas sa figure. (489:31-32) En dat terwijl hij zich heel goed les visages inutiles et frappants (490:10-11) voor de geest kan halen. Hoe zou dat komen? Wellicht doordat de zintuigen bij een ontmoeting met een geliefd persoon zo uit zijn op een bevestiging of een inwilliging van het verlangen, dat de geest te bezet is om het visuele beeld op te slaan. Het is zeker niet zo dat het zich niet kunnen herinneren hoe Gilberte eruitziet betekent dat hij haar niet meer graag zou zien, overweegt Marcel.

Ten slotte komt Gilberte toch opnieuw spelen op de Champs-Elysées. De amourette neemt een nieuwe complexe wending: Gilberte verklapt Marcel dat haar ouders hem helemaal niet graag hebben. Zij zouden, bijgevolg, zijn avances ten aanzien van haar met lede ogen aanzien. Marcel leidt hieruit af dat Swann zijn, Marcels, gevoelens voor hem verkeerd inschat en hij schrijft Gilbertes vader een brief van zestien bladzijden om hem duidelijk te maken dat hij hem wel degelijk erg hoog inschat. De volgende dag rapporteert Gilberte hoe de brief bij haar vader is aangekomen: ‘Tout cela ne signifie rien, cela ne fait que prouver combien j’ai raison.’ (491:27-28) Marcel beseft dat Swann wellicht zijn (Marcels) edelmoedigheid niet erkent omdat hij (Swann) er een derivaat in ziet van Marcels gevoelens voor Gilberte. Dat besef maakt hem wanhopig.

Françoise onderbreekt deze nare bespiegelingen. Zij moet naar de wc en zij draagt Marcel op haar op te wachten bij de ingang van het paviljoentje waarin deze voorziening publiek wordt aangeboden. Vreemd genoeg vormen de vochtige muren van het paviljoentje een tegenwicht voor de beslommeringen met betrekking tot Gilberte en haar vader buiten in het park. Marcel ervaart in het paviljoentje met openbare wc-inrichting un plaisir non pas de la même espèce que les autres; het gaat om un plaisir consistant (…) riche d’une vérité durable, inexpliquée et certaine (492:19-24). Dit genot doet Marcel niet verlangen naar het genieten van deze indruk, maar naar: descendre dans la réalité qu’elle ne m’avait pas dévoilée (492:29-30). De essentie van deze in de urinoir geopenbaarde indruk is dus iets achterliggends, iets alsnog verborgens. Het is iets wat Marcel aan zijn wandelingen naar de kant van Guermantes doet denken, toen hij ook naar aanleiding van een ouwelijke geur het verlangen kreeg om daarin dieper door te dringen.

De wc-madam, volgens Françoise een verlopen markiezin, verstoort Marcels overpeinzingen door hem een cabine aan te bieden – wat Marcel weigert; hij overweegt nog dat als de markiezin du goût pour les jeunes garçons (493:8-9) zou hebben, dat zij toch niet al te veel succes heeft want iemand anders dan de vieux garde forestier du jardin (493:15) heeft hij hier nog niet gebruik zien maken van de sanitaire voorzieningen.

In deze hele scène met het openbaar toilet resoneren connotaties met: onderwereld, pederastie, verboden seks op openbare plekken, enzovoort. De verlopen markiezin/wc-madam lijkt een onderwereldse figuur, zij heeft iets van een kwalijke heks, een pontvaarster op de Styx.

Marcel keert terug naar Gilberte, die zijn brief aan haar vader terug heeft meegebracht. Maar zij geeft hem niet meteen aan Marcel terug, hij moet er voor vechten – en in een soft-erotische omstrengeling vechten beide kinderen om de brief. (De omstrengeling is in die mate niet onschuldig dat Marcel inwendig bekent dat Swann misschien wel gelijk heeft als hij denkt dat hij, Marcel, geen eerbare partij is voor zijn dochter.) Tijdens deze omstrengeling doet zich iets voor wat we moeilijk anders dan een ejaculatio praecox kunnen noemen: je répandis, comme quelques gouttes de sueur arrachées par l’effort, mon plaisir (494:8-9) en, alsof dit nog niet duidelijk genoeg is, wat verderop: Peut-être avait-elle obscurément senti que mon jeu avait un autre objet que celui que j’avais avoué, mais n’avait-elle pas su remarquer que le l’avais atteint. (494:15-17)

Terug thuis ontdekt Marcel wat het was dat hem in het openbaar toilet aan Guermantes deed denken: in het paviljoentje hing dezelfde muffe geur als in het kleine kamertje van zijn oom Adolphe in Combray, laquelle exhalait en effet le même parfum d’humidité (494:29-30). Aan die herinnering is een gevoel van groot en evident geluk verbonden. En dan doorzie je hoe Proust dit effect heeft gemaximaliseerd door de muffe geur en de bijbehorende herinnering te laten opduiken op een moment en op een plaats die door hevig contrasteren met wat er op dat ogenblik aan de orde is (Gilberte verleiden in het park van de Champs-Elysées).

07 mei 2013

geen verloren tijd (57)


I:480-486

Vader leest de avondkrant. Daarin staat een artikel over de Phèdre-voorstelling. De prestatie van Berma wordt beoordeeld in lyrische bewoordingen: la plus pure et la plus haute manifestation d’art à laquelle de notre temps il ait été donné d’assister (480:40-42). Marcel, die niet helemaal overtuigd was van de voorstelling, roept uit Quelle grande artiste! (481:4-5), maar voelt zich meteen een beetje onoprecht. Hij probeert meteen die onoprechtheid weg te redeneren: is het niet zo dat men in een esthetisch oordeel altijd beïnvloed wordt door iets, iets groters of subliemers, waarover het in dat oordeel niet gaat? Zo kan een schrijver, oordelend over een minderwaardige eigen zin, in die zin iets van het sublieme van een thema van Beethoven naar de eigen zin overhevelen en deze alsnog goed vinden. Of zo kunnen reizigers na een reis vol ongemakken terugkeren met een stapel mooie herinneringen – alleen maar omdat anderen dat van hen verwachten. Vele oordelen zijn onoprecht, meent Marcel. Maar ze worden altijd ingekleurd door ideeën die errond cirkelen, die in zekere zin andere belangen dienen: dans la vie commun que mènent les idées au sein de notre esprit, il est une seule de celles qui nous rendent le plus heureux qui n’ait été d’abord, en véritable parasite, demander à une idée étrangère et voisine le meilleur de la force qui lui manquait (481:31-35). Geen gemakkelijke gedachte om te verwoorden, maar wel een waarin veel waarheid steekt: elk oordeel laat zich voeden door oneigenlijke ideeën, die stammen uit een veld waarover het in dat oordeel niet gaat en die op dat oordeel parasiteren. Geen enkel denkbeeld is onvermengd, ook al wordt het meestal als dusdanig voorgesteld.

De overgang naar de volgende passus verloopt wat bruusk. Opeens heeft vader het over het feit dat Marcel met zijn literaire preoccupaties een carrière als diplomaat lijkt te zullen mislopen – tot groot verdriet van zijn moeder, overigens. Hij is nu geen kind meer, aldus vader, en dus groot genoeg om zelf te beslissen wat hem in dit leven gelukkig zal maken. En hij voegt er nog aan toe: il est peu probable qu’il change (482:2). Je zou denken dat Marcel blij is met deze uitspraken, maar het omgekeerde is waar: ze kwetsen hem op tweeërlei wijze. Ten eerste is blijkbaar, als het niet waarschijnlijk is dat hij nog zal veranderen, het leven al begonnen – alors que chaque jour je me considérais comme sur le seuil de ma vie encore intacte et qui ne débuterait que le lendemain matin (482:21-23). En ten tweede – een conclusie die eigenlijk een variant is op de eerste – beseft Marcel dat hij onderworpen is aan de wetten van de tijd en bijgevolg ook aan de weemoed die hem overvalt wanneer hij ziet wat de tijd doet met de personages van de romans die hij graag leest: je n’étais pas situé en dehors du Temps, mais soumis à ses lois, tout comme ces personnages de roman qui, à cause de cela, me jetaient dans une telle tristesse quand je lisait leur vie (482:27-30).

Marcels ouders kaarten na over het bezoek van de markies de Norpois. Ze vinden vooral de manier grappig waarop Norpois zei dat de meeste bezoekers van Mme Swann van het mannelijk geslacht zijn. Aan Françoise worden de complimenten van de markies overgebracht. Haar behandeling van de gelei waarin zij de boeuf serveerde, als betrof het marmerblokken uit Carrara die zij op de wijze van Leonardo da Vinci had uitgehouwen, was bijzonder goed in de smaak gevallen. Zij is zeer verguld met de lof. Zij vindt zelf ook wel, in alle keukenprinsesbescheidenheid, dat haar kookkunsten die van de beste restaurants overtreffen. Zij het dat zij voor het Café Anglais nog een uitzondering wil maken.

06 mei 2013

geen verloren tijd (56)


I:473-480

Marcel vraagt nu of ook Bergotte aanwezig was op het diner bij Mme Swann. De schrijver was er inderdaad, bevestigt Norpois, die overigens Marcels enthousiasme ten aanzien van Bergottes werk niet deelt: het is slap, structuurloos en politiek irrelevant. Bergotte verliest zich, aldus Norpois, in discussions oiseuses et byzantines sur des mérites de pure forme (473:27-28), en dat terwijl er un double flot de Barbares het land bedreigt, ceux du dehors et ceux du dedans (473:29-30) – wellicht worden hier de Duitsers en de proletariërs bedoeld. Er zijn in deze tijden des tâches plus urgentes que d’agencer des mots d’une façon harmonieuse (473:32-34). Het lijkt wel of Proust hier, uiteraard ironisch, tegen zichzelf fulmineert.

Natuurlijk verraadt, aldus opnieuw Norpois, het prozagedicht dat Marcel hem liet lezen de slechte invloed van de mineure dichter. Marcels gedicht is niet meer dan een jeugdzonde. Het bezondigt zich aan hetzelfde esthetiserende formalisme dat ook Bergottes werk kenmerkt, zonder zich om de inhoud te bekommeren. Een ding moet je Bergotte wel nageven, en dat is dat hij het flaubertiaanse dictaat navolgt: qu’on ne doit connaître les écrivains que par leurs livres (474:24-25). Bergotte is een warhoofd, een zich van wartaal bedienende, gekunstelde niemendal.

Marcel is behoorlijk ontmoedigd door deze vernietigende kritiek. De markies heeft hem in één klap teruggedrongen van een vermeende genialiteit ‘tot binnen de nauwe grenzen van de middelmatigheid’. Zich tot de vader richtend, vertelt hij vervolgens nog een smeuïge anekdote: hij heeft ooit, toen hij ambassadeur was in Wenen, Bergotte niet toegelaten tot een receptie omdat de schrijver in het gezelschap was van een vrouw die niet de zijne was. Ik wil wel breeddenkend zijn, aldus nog de diplomaat, maar er is un degré d’ignomie (onfatsoenlijkheid) dont je saurais m’accommoder (475:35-36), te meer omdat Bergotte in zijn boeken voortdurend de moraalridder uithangt – waardoor men hem dus helemaal niet in zijn boeken kan leren kennen, waarmee meteen ook het Flaubert-citaat op ironische – om niet te zeggen cynische – wijze de nek is omgedraaid.

Marcel vraagt de markies nog vlug of Gilberte ook op het diner was. Dat blijkt zo te zijn geweest, maar ze was er snel verdwenen. Naar bed of naar een vriendin – dat weet de markies niet. (Merk de allusie op lesbische liefde!) Marcel geeft toe dat hij Gilberte aardig vindt. Norpois stelt – si je peux dire cela sans blesser en vous un sentiment trop vif (476:28-29) – Mme Swann toch te verkiezen. Waarop Marcel, nogal karakterloos, toegeeft ook haar te bewonderen. Norpois belooft Marcel moeder en dochter Swann op de hoogte te zullen brengen van deze bewondering. Marcel is op slag in de zevende hemel: bij zijn liefdesobject te zullen worden aangeprezen door een zo belangrijk man, dat kan niet anders dan zijn kansen op een ontmoeting aanzienlijk te verhogen! En hij weerstaat ternauwernood aan de neiging om de handen van de markies te kussen. Hij kan zichzelf daarvan nog net weerhouden – en hij gaat ervan uit dat niemand zijn aanvechting heeft opgemerkt.

Hier volgt een uitweiding over hoe moeilijk het is om de impact van de eigen handelingen en woorden op anderen precies in te schatten. Sommige schijnbaar onbelangrijke woorden en gebaren, waarvan wij denken dat ze zeer vluchtig zijn, kunnen bij die anderen lange tijd blijven haken. Vele jaren later zal Marcel tot zijn schande moeten ervaren dat de markies het zich nog precies herinnert dat de nog jonge Marcel hem ooit bijna de handen heeft willen kussen. Dit voorval opent Marcel de ogen voor de proportions inattendues de distraction et de présence d’esprit, de mémoire et d’oubli dont est fait l’esprit humain (478:21-23): de arbitrariteit van het geheugen – en deze passage is het noteren waard omdat we nog eens raken aan de corebusiness van de Recherche: de werking van het geheugen en de mate waarin hierdoor het verleden ontoegankelijk wordt (of juist toegankelijk blijft, zij het vervormd).

In zijn onderdanigheid haast Marcel zich nog te zeggen aan de markies dat hij Mme Swann niet persoonlijk kent, dat hij nog nooit aan haar is voorgesteld – en meteen beseft hij dat dat nu net ongeveer het enige is dat hij niet had moeten zeggen tot de markies: hij ziet diens blik verstrakken, wat hem doet vermoeden dat Norpois het zich al beklaagt dat hij heeft beloofd de Swanns in te lichten over Marcels bewondering voor hen. De status van Mme Swann is zo laag dat het hem wel moet tegenstaan de groeten over te brengen van een persoon die haar nog zo oneindig hoog boven zich lijkt in te schatten. Et je compris que cette commission, il ne la ferait jamais (479:32-33), beseft Marcel.

Exit de markies de Norpois.

geen verloren tijd


*