I:728-738
Mme de Villeparisis kondigt de komst
aan van haar jonge neef, een man die, hoe intelligent en goedhartig hij ook
moge zijn (omschrijvingen die Marcel al doen dromen van een grote vriendschap),
volgens haar dans les griffes d’une
mauvaise femme (728:25-26) is gevallen. Dit feit doet Marcel al wanhopen
want hij weet dat een dergelijke uitzichtloze liefde fatalement uitmondt in l’aliénation
mentale, le crime et le suicide (728:28-29) en dat dus de vriendschap, ook
al is deze nog niet eens uit het stadium van de wens getreden, niet meer dan
slechts van korte duur zal kunnen zijn. Kort na deze aankondiging krijgt Marcel
voor het eerst ce jeune marquis de
Saint-Loup-en-Bray (729:8-9) te zien, en inderdaad: de indruk die deze fat
op het kind maakt is verpletterend. Groot is dan ook zijn teleurstelling
wanneer blijkt dat de markies hem geen blik waardig acht. Neen, de manier
waarop de markies aan Marcel als aan een lantaarnpaal voorbijloopt, getuigt van
une nature orgeuilleuse et méchante (731:16-17).
De volgende alinea besluit Proust
met de boude stelling: l’adolescence est
le seul temps où l’on ait appris quelque chose (730:37-38): alleen tijdens
de adolescentie leert een mens iets. Een paar zinnen eerder stelde hij dat het
een ‘belachelijke’ leeftijd is, maar hij nuanceert: âge nullement ingrat, très fécond (730:27-28), niet dor maar
integendeel zeer vruchtbaar is die periode van het leven. Eigen aan de
adolescentie is dat men louter op het gevoel afgaat en niet op het verstand,
zodat les moindres attributs des êtres
semblent faire partie indivisible de leur personnalité (730:29-30). Later
zien we de dingen d’une façon plus
pratique, en pleine conformité avec le reste de la société (730:36-37) in
plaats van ‘op spontane wijze’, zoals tijdens de adolescentie. En het is
natuurlijk precies door die non-conformistische spontaneïteit dat we veel
bijleren.
Ondanks de moeizame kennismaking ontstaat er tussen de
markies en Marcel toch iets als een vriendschap, en wel een die is gebaseerd op
hun gedeelde belangstelling pour ces
manifestations modernistes de la littérature et de l’art qui semblaient si
ridicules à sa tante (732:37-39); erger nog, de markies is tuk op ce qu’elle appelait les déclamations
socialistes, rempli du plus profond mépris pour sa caste (732:40-41) en hij
doet niets liever dan uren aan een stuk Proudhon en Nietzsche lezen. Marcel
moet vaststellen dat hij zich in Robert de Saint-Loup vergist heeft; hij leert
hem kennen als iemand bien différent de
celui que je soupçonnais (732:34). Maar Robert is hem iets te
abstract-theoretisch. Hij had liever gehad dat Robert hem inwijdde in het leven
van zijn vader, de graaf van Marsantes voor wie Marcel een grote bewondering
heeft, dan in Proudhon en Nietzsche – en dit ondanks het feit dat de graaf in
zijn zoon zijn meerdere erkent, zoals ook de zoon in Marcel iemand herkent die
in intellectueel opzicht superieur is: moi
à qui il s’imaginait tellement inférieur (734:12-13). Maar Robert heeft
slechts geringschatting over voor zijn vader, in wie hij niets meer dan een petit bourgeois fanatique (734:2-3)
ziet. Er is overigens een essentieel verschil tussen het geestesleven van
Robert en dat van Marcel: de markies ziet enkel de grote rationele concepten,
niet de enchantements d’imagination que
me donnaient certaines (choses) qu’il jugeait frivoles (734:11-12).
Met zijn naturel (734:18)
weet Robert al dadelijk Marcels grootmoeder in te palmen. Vooral zijn
niet-hypocriete onvermogen om zijn emoties verborgen te houden, charmeert haar.
Met name in zijn manier om zijn bewondering voor Marcel niet onder stoelen of
banken te steken of om hem ongemakken te besparen of deze ongedaan te maken.
Robert is heel blij met de vriendschap die hem aan Marcel
bindt. Marcel echter ervaart hierbij une
sorte de tristesse (735:42) want hij weet dat dit geluk niet het geluk zal
kunnen evenaren qu’il m’était au
contraire possible de ressentir quand j’étais sans compagnon (736:2-4). ’t
Is ook nooit goed: dan verkrijgt Marcel eindelijk de vriendschap waarnaar hij
zo smachtte, en dan blijkt hij eigenlijk liever alleen te zijn, ongetwijfeld om
zich bezig te houden met die kleine dingetjes die zijn verbeelding aan het werk
zetten maar die Robert, te zeer gefocust als hij is op theoretische
abstracties, niet eens opmerkt. Het geluk dat Marcel ervaart wanneer hij alleen
is (en dat hij niet in het gezelschap van een ander kan ervaren, ook al is die
ander zijn beste vriend), heeft te maken met (le) plaisir d’avoir extrait de moi-même et amené à la lumière quelque
chose qui y était caché dans le pénombre (736:17-19). Als enige
tegenargument, om dus toch het contact met Robert niet uit de weg te gaan, kan
Marcel enkel bedenken qu’on n’est pas
intelligent que pour soi-même, que les plus grands ont désiré d’être appréciés
(736:23-25). Toch zijn er momenten waarin Marcel erin slaagt om de behoefte
alleen te zijn en het daaraan tegengestelde verlangen naar erkenning met elkaar
te verzoenen, en dat is wanneer hij in Robert un être plus général que lui-même, le “noble” (736:41-42) ziet. De
edelman die, tussen haakjes, Robert de Saint-Loup zelf absoluut niet wenst te
zijn, maar die hem wel in staat stelt om, in de contramine met zijn
soortgenoten, socialistische ideeën aan te hangen en tegelijk door de
zogenaamde lager gesitueerden te worden aanbeden. Dan kan Marcel zijn vriend
als het ware objectiveren: Il n’était
plus qu’un objet que ma rêverie cherchait à approfondir. (737:3-4) Marcel
benadert Robert dan meer met zijn verstand dan met zijn gevoel.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten