een lectuur van

A LA RECHERCHE DU TEMPS PERDU

van Marcel Proust


(ik gebruik de Pléiade-editie van 1954, toen nog driedelig - zoals een maatpak)

31 december 2018

geen verloren tijd (131)


II:183-192

Mme de Villeparisis vermeit zich met lieden van aan lagerwal aangespoelde adel. Zij ontvangt in haar salon un public de troisième ordre, bourgeoisie, noblesse de province ou tarée [‘provinciale of tanende adel’] (184:5-6). ’t Is in elk geval heel wat minder soeps dan de kringen van Mme de Guermantes. Deze verlaagde status heeft Mme de Villeparisis te danken aan haar rijke palmares van avontuurtjes en alliances. Dat zij nu de deugdzaamheid predikt, kan niet verhinderen dat de schandaalsfeer rond haar fijnzinnig sprekende – nuançant si délicatement non seulement les expressions mais les intonations (184:35-36) – en welgemanierde persoontje nog niet geheel is opgetrokken. Het paradoxale is bovendien dat wie qualités assez peu exaltantes, comme la pondération [evenwichtigheid] et la mesure (185:10-11) predikt, als het ware ook hun tegendelen moet kennen, en die kennis kan enkel in de praktijk en dus in een discutabele levenswandel zijn verworven. Eventueel in het gezelschap – zoals Mme de Villeparisis in Balbec heeft gedaan – van kunstenaars, zonder daarom hun beweegredenen en verwezenlijkingen te begrijpen, welteverstaan.

Maar Mme de Villeparisis is geen gewone snob. Die ketst hoe dan ook altijd af op de buitenkant van wat binnenin getormenteerd is en eventueel verdorven. In het oog van de gewone snob kan de intelligentie en het inzicht van de kunstenaar niets anders dan prétention pure (185:25) zijn. Mme de Villeparisis echter heeft memoires geschreven. En om te schrijven op een manier die het ambacht dat nodig is om de boeketreeks aan te vullen overstijgt, merkt Proust op (en hij kan het weten), moet je toch minstens een benul hebben van datgene wat de snob ontgaat. Het echte schrijven vergt une dose de sérieux dont une personne purement frivole serait incapable (186:2-4). Het onttrekt zich zelfs aan de sociale druk, die altijd in acht moet worden genomen bij het bestijgen van de maatschappelijke ladder. De schrijver geeft al eens toe aan ‘een bepaalde nieuwsgierigheid’, aan le désir d’aller ici ou là pour son propre plaisier, et non en vue de l’accroissement, du maintien, ou pour le simple fonctionnement des relations mondaines (185:35-38). De schrijver is met andere woorden – tot op zekere hoogte – een nonconformist. En het is door dat nonconformisme, dat Mme de Villeparisis soms mensen onder haar status heeft doen frequenteren, dat ze haar aanzien is kwijtgeraakt. Hoewel, dat is natuurlijk ook relatief want statusverlies wordt niet door iedereen opgemerkt: veel gasten op de salons van Mme de Villeparisis zijn ook haar lezers en nemen klakkeloos de indruk over die de schrijfster, tevens regisseuse, van haar memoires hun wil opspelden.

Een van de gasten die Marcel aantreft bij Mme de Villeparisis is zijn oude vriend Bloch – en dit ondanks het feit dat het, in het licht van de op gang komende Dreyfusaffaire, stilaan statusverlagend is om zich met joden op te houden. Overigens trekt Mme de Villeparisis zich er niet te veel van aan en is Bloch, als weinig aanzienlijke jood, nog niet meteen bedreigd – ook al doet hij niet echt zijn best om zijn joodsheid te verbergen: Bloch, que personne ne connaissait, pouvait passer inaperçu, alors que de grands Juifs représentatifs de leur parti étaient déjà menacés (190:11-13). Proust juicht het overigens toe dat vreemde volkeren hun uiterlijke verschijning niet aanpassen aan de Parijse smaak: op die manier zorgen ze voor een bijna mysterieuze, spiritistische of ‘mediamieke’ aanwezig-stelling (un effort médiumnimique (191:24)) van de vreemdheid zoals we die kennen van antieke schilderingen of Griekse vazen. En dan is het des te verwonderlijker dat ze, zoals Bloch, banale dingen zeggen als « Qu’on fasse attention à mon chapeau haute forme. » (192:4-5)

Toch is Bloch op zijn qui-vive want wanneer M. de Charlus, ook aanwezig, informeert naar zijn voornaam, om, puur uit goedaardige belangstelling, par curiosité esthétique et amour de la couleur locale (191:2-3), te weten of die al even joods klinkt als zijn familienaam, bespeurt hij, Bloch dus, daar toch een blijk van antisemitisme in.

Geen opmerkingen:

geen verloren tijd


*