een lectuur van

A LA RECHERCHE DU TEMPS PERDU

van Marcel Proust


(ik gebruik de Pléiade-editie van 1954, toen nog driedelig - zoals een maatpak)

24 november 2014

geen verloren tijd (87)



I:747-756

De uitnodiging van Bloch aan Marcel en Robert om bij hem en zijn vader te komen eten is niet van opportunisme gespeend want hij hoopt natuurlijk dat hij via de markies Robert de Saint-Loup-en-Bray een introductie zal krijgen tot de hogere aristocratie. Blochs vader, die anders maar geringschattend neerkijkt op zijn zoon, omdat die zich vergooid en vergaapt aan l’admiration de Leconte de Lisle, Heredia et autres “bohèmes” (748:9-10), is in de wolken omdat zijn zoon zo’n grote vis heeft weten te strikken. Hij vindt het al jammer dat hij zijn stereoscoop niet heeft meegebracht, een nieuwigheid waarmee hij zijn hoge gast zou kunnen vermaken, maar, zegt hij, il ne faut pas lui donner tout à la fois, comme cela il lui restera quelque chose à désirer (748:29-31).

Het bezoek moet worden uitgesteld omdat Robert niet weg kan: zijn oom Palamède wordt in Balbec verwacht. Marcel proeft met plezier deze oude en voorname voornaam: j’éprouvai le plaisir réservé à ceux qui, ne pouvant faire d’argent constituer un médaillier, une pinacothèque (die niet over het geld beschikken om een munten- of schilderijenverzameling aan te leggen), recherchent les vieux noms (749:11-14). Oom Palamède heeft een niet al te gunstige reputatie. Hij zou moeilijk benaderbaar en verwaand zijn. Toen hij jong was en met twee – mooie – vrienden samenwoonde (het kliekje werd “les trois Grâces” (750:5) genoemd, had hij de gewoonte om elke dag vrouwen naar huis mee te brengen. Het gerucht doet de ronde dat, toen in dat huis eens een man zijn opwachting maakte en niet de vrouwen maar oom Palamède begonnen te versieren, deze man manu militari en ontkleed op straat werd gegooid: zonder pardon, ook al vroor het toen tien graden. Palamède was hoe dan ook een trendsetter. Als hij eens een jasje uit een bepaalde stof droeg, of opeens vond dat de strijkkwartetten van Beethoven je van het waren, reken maar dat de weken daarop iedereen in zo’n jasje naar Beethoven zat te luisteren. Hij moet heel wat vrouwen hebben gehad, maar hij zag graag de vrouw met wie hij getrouwd was, aldus Robert, die zijn jonge vriend geruststelt: Palamède heeft ook goeie kanten. Zo zou hij bepaalde hommes du peuple (750:21-22), volkse mensen dus, geheel belangeloos een duwtje in de rug hebben gegeven om ze wat hogerop te brengen – met de neerbuigendheid, voegt Proust eraan toe, die alleen aristocraten die niets te kort hebben zich kunnen permitteren.

Op dat punt aangekomen, wanneer dus Marcel door Robert op de hoogte is gebracht van het feit dat Palamède er zit aan te komen, krijgen we een stilistische wending. Opeens slaat Proust een samenzweerderig toontje aan, zijn verhaal, dat tot dan toe van een wel heel beschouwende en herkauwende aard is geweest, krijgt voorwaar iets thrillerachtigs: j’eus la sensation d’être regardé par quelqu’un qui n’était pas loin de moi (751:32-33). Proust grijpt naar een register dat je eerder in een polar zou verwachten: Il lança sur moi une suprême oeillade à la fois hardie, prudente, rapide et profonde, comme un dernier coup que l’on tire au moment de prendre la fuite (751:43-752:2). Dit individu is suspect: zwarte snor, vreemde, ja zelfs verdachte gedragingen. Een zenuwachtig type, dat heel indringend naar Marcel kijkt. En die, wanneer hij zich betrapt voelt, veinst niet te hebben gekeken.

Palamède! Mme de Villeparisis stelt hem aan Marcel voor: le baron de Charlus (753:43). (Ze had hem eerst verkeerdelijk als le baron de Guermantes (743:42) voorgesteld.) Een belangrijk personage van de Recherche doet hier zijn intrede. Charlus is le frère du possesseur actuel du château (754:49) van Guermantes. Door deze toevoeging stijgt natuurlijk ook Mme de Villeparisis aanzienlijk in Marcels achting! Ooit was zij in zijn ogen plus loin éloignée alors du côté de Guermantes que si elle avait été enfermée dans le côté de Méséglise (754:33-35).

Robert legt aan Marcel uit hoe Baron de Charlus aan zijn naam gekomen is. Hij had zich de titel van prins kunnen aanmeten, maar avec une apparente simplicité où il y a beaucoup d’orgueil (755:26-27), heeft hij zich voorgenomen om zich enkel prins te laten noemen wanneer hij incognito wenst te reizen.

Marcel herkent in de priemende blik celui que j’avais vu fixé sur moi à Tansonville au moment où Mme Swann avait appelé Gilberte (756:1-2). Marcel vraagt aan Robert of Mme Swann een van de minnaressen van Charlus is geweest. Robert ontkent dit ten stelligste, maar dit strookt niet met wat Marcel denkt dat daarover in Combray de heersende opinie is.

Geen opmerkingen:

geen verloren tijd


*