een lectuur van

A LA RECHERCHE DU TEMPS PERDU

van Marcel Proust


(ik gebruik de Pléiade-editie van 1954, toen nog driedelig - zoals een maatpak)

13 januari 2017

geen verloren tijd (103)



I:865-874

Een spoedige kennismaking met de meisjes zit er niet in want het nakende vertrek van Saint-Loup eist nu alle aandacht op. Als afscheidsgeschenk heeft grootmoeder de originele brieven van Proudhon gekocht. Robert de Saint-Loup is er heel blij mee. In het station van Balbec vraagt hij Marcel om zeker vaak langs te komen in Doncières, waar hij nu zijn eenheid zal vervoegen. Aan Bloch, die ook bij dit afscheid aanwezig is, laat hij fijntjes verstaan dat die uitnodiging voor hem minder geldt. Maar Bloch lijkt dit niet zo begrepen te hebben, zeer tot ergernis van Marcel.

Saint-Loup vreest dat hij Marcels grootmoeder niet voldoende bedankt heeft voor het geschenk en schrijft daarom een brief. Deze missive wordt integraal geciteerd. Hoewel de brief niet veel meer bevat dan een paar belegen beleefdheidsformules, is Marcel er zodanig door gecharmeerd dat hij bij elke postbezorging uitkijkt naar een volgende brief van zijn vriend.

Waar hij nu ook naar kijkt, is naar de voorwerpen in de eetzaal van het hotel. Sinds hij bij Elstir is geweest, probeert Marcel de schoonheid te vinden là où je ne m’étais jamais figuré qu’elle fût, dans les choses les plus usuelles, dans la vie profonde des «natures mortes» (869:40-42). Deze nieuwe belangstelling is zelfs zo hevig dat zij Marcel ervan weerhoudt om voortdurend door het raam van de eetzaal te speuren of de meisjes misschien toevallig passeren.

Deze uitweiding over Marcels belangstelling voor stillevenwaardige objectconstellaties lijkt hier zonder al te veel samenhang met de rest van het betoog te zijn aangebracht.

Een paar dagen na het vertrek van Saint-Loup gaat Marcel naar Elstir, wetende dat Albertine Simonet daar ook zal zijn. Voor zijn vertrek woedt er in zijn hoofd (hart?, onderbuik?) een felle strijd tussen zijn verstand, zijn gevoel en zijn wil. Verstand (intelligence) en gevoel (sensibilité) zijn in tweestrijd en lijken te aarzelen of een ontmoeting met Albertine wel opportuun is. Zo overweegt het verstand, nu de ontmoeting verzekerd lijkt, dat Albertine misschien niet interessant genoeg is om le charme et l’élégance (870:3), waarover Marcel meent te beschikken, voor deze ontmoeting met haar in te zetten: Mon intelligence jugeait ce plaisir fort peu précieux, depuis qu’il était assuré. (870:10-12) Maar de wil (la volonté) is standvastig en dwingt als het ware Marcel om dan toch maar te gaan.

Bij Elstir aangekomen, herkent Marcel Albertine eerst niet. En wanneer hij haar dan toch herkent, doet hij eerst nog de ronde van de andere aanwezigen, en van het buffet, waar hij un éclair au café (872:2) meegrist. Het is niet dat hij niet hunkert naar de kennismaking met Albertine, maar op die manier wordt de uitgestelde kennismaking slechts één ‘uit een reeks andere’, een que j’avais entièrement oubliée avoir été, quelques minutes auparavant, le but unique de ma venue (871:24-26). Zo gaat het overigens altijd, aldus de Verteller: wat voor ons essentieel is en bijdraagt tot een fundamenteel geluk, of ongeluk, gaat schuil onder een oppervlaktelaag van geplogendheden en onbenulligheden, die de emotie die gepaard gaat met het zich voordoen van le plus grand événement de notre vie sentimentale (871:37-38) verstikt en verdoft: il faut continuer à causer, les idées s’ajoutent les unes aux autres, développant une surface (871:31-32). De echte emotie sijpelt pas later binnen – wat Proust naar een fotografiemetafoor doet grijpen: Ce qu’on prend en présence de l’être aimé n’est qu’un cliché négatif, on le développe plus tard, une fois chez soi, quand on a retrouvé cette chambre noire intérieure dont l’entrée est «condamnée» tant qu’on voit du monde. (872:12-16) ’t Is een onrechtstreekse manier om te zeggen dat Marcel er op recepties met zijn gedachten niet echt bij is.

De lang verbeide ontmoeting kan niet anders dan teleurstellen – dat beseft Marcel maar al te goed. Om te beginnen komt er met de ontmoeting een einde aan het zoete verlangen. Maar niet alleen dat: de inwilliging is ook een inlevering, want het beeld dat van het voorwerp van verlangen tijdens pénibles recherches (872:24-25) werd gevormd, kan niet anders dan buitenproportioneel zijn: de tot koorts opgestookte fantasie heeft dat beeld danig misvormd. De verliefde kan daar maar beter op voorbereid zijn, wil hij door de onvermijdelijk teleurstellende ontmoeting niet al te zeer uit het lood worden geslagen. Eigenlijk ondergaat het ideaalbeeld door de werkelijke ontmoeting een metamorfose: chaque partie d’imagination et de désir étant remplacée par une notion qui valait infiniment moins (873:21-23). Maar daar staat dan weer une sorte d’équivalent, dans le domaine de la vie (873:24-25) tegenover, waardoor de inwisseling – Proust gebruikt uitdrukkelijk een bancaire metafoor als betrof het hier versjacherbare grootheden met meetbare waarden – alsnog niet als een verlies moet worden bestempeld. Dat sorte d’équivalent – in casu de waarneming van een schoonheidsvlek en daarna van Albertines fout gebruik van een woord – kan misschien nog het best worden omschreven als wat Roland Barthes l’effet du réel noemde. Het gaat om kleine mankementen die afbraak doen aan het ideaal, maar die, omdat ze reëel zijn, toch een meerwaarde vertegenwoordigen. ‘Klein gebrek, geen bezwaar.’ Integendeel zelfs.

Deze decalage tussen de voorstelling en de effectieve waarneming van de ander zal er altijd zijn: de ander is geen vaststaand gegeven, zij verandert voortdurend – het beeld moet voortdurend worden bijgesteld, het kennen van iemand (la connaissance exacte d’un être (874:19)) is nooit volledig. Het beeld dat wij van iemand hebben, en dat in de opeenvolgende ontmoetingen wordt geverifieerd en – altijd! – gerectifieerd, is altijd achterhaald. Deze structurele ontoereikendheid leidt tot een voortdurend streven, maar geen nood, dat streven is la seule qui soit saine pour les sens, qui y entretienne l’appétit (874:30-31). Wie ervan uitgaat de ander volledig te kennen, kan niet anders dan zich bij haar te vervelen. Zijn liefde zal ten dode opgeschreven zijn.

Geen opmerkingen:

geen verloren tijd


*