I:865-874
Een spoedige kennismaking met de meisjes zit er niet in want het nakende
vertrek van Saint-Loup eist nu alle aandacht op. Als afscheidsgeschenk heeft grootmoeder
de originele brieven van Proudhon gekocht. Robert de Saint-Loup is er heel blij
mee. In het station van Balbec vraagt hij Marcel om zeker vaak langs te komen
in Doncières, waar hij nu zijn eenheid zal vervoegen. Aan Bloch, die ook bij
dit afscheid aanwezig is, laat hij fijntjes verstaan dat die uitnodiging voor
hem minder geldt. Maar Bloch lijkt dit niet zo begrepen te hebben, zeer tot
ergernis van Marcel.
Saint-Loup vreest dat hij Marcels grootmoeder niet voldoende bedankt
heeft voor het geschenk en schrijft daarom een brief. Deze missive wordt
integraal geciteerd. Hoewel de brief niet veel meer bevat dan een paar belegen beleefdheidsformules,
is Marcel er zodanig door gecharmeerd dat hij bij elke postbezorging uitkijkt
naar een volgende brief van zijn vriend.
Waar hij nu ook naar kijkt, is naar de voorwerpen in de eetzaal van het
hotel. Sinds hij bij Elstir is geweest, probeert Marcel de schoonheid te vinden
là où je ne m’étais jamais figuré qu’elle
fût, dans les choses les plus usuelles, dans la vie profonde des «natures
mortes» (869:40-42). Deze nieuwe belangstelling is zelfs zo hevig dat zij
Marcel ervan weerhoudt om voortdurend door het raam van de eetzaal te speuren
of de meisjes misschien toevallig passeren.
Deze uitweiding over Marcels belangstelling voor stillevenwaardige
objectconstellaties lijkt hier zonder al te veel samenhang met de rest van het
betoog te zijn aangebracht.
Een paar dagen na het vertrek van Saint-Loup gaat Marcel naar Elstir,
wetende dat Albertine Simonet daar ook zal zijn. Voor zijn vertrek woedt er in
zijn hoofd (hart?, onderbuik?) een felle strijd tussen zijn verstand, zijn
gevoel en zijn wil. Verstand (intelligence)
en gevoel (sensibilité) zijn in
tweestrijd en lijken te aarzelen of een ontmoeting met Albertine wel opportuun
is. Zo overweegt het verstand, nu de ontmoeting verzekerd lijkt, dat Albertine
misschien niet interessant genoeg is om le
charme et l’élégance (870:3),
waarover Marcel meent te beschikken, voor deze ontmoeting met haar in te
zetten: Mon intelligence jugeait ce
plaisir fort peu précieux, depuis qu’il était assuré. (870:10-12) Maar de
wil (la volonté) is standvastig en
dwingt als het ware Marcel om dan toch maar te gaan.
Bij Elstir aangekomen, herkent Marcel Albertine eerst niet. En wanneer
hij haar dan toch herkent, doet hij eerst nog de ronde van de andere
aanwezigen, en van het buffet, waar hij un
éclair au café (872:2) meegrist. Het
is niet dat hij niet hunkert naar de kennismaking met Albertine, maar op die
manier wordt de uitgestelde kennismaking slechts één ‘uit een reeks andere’,
een que j’avais entièrement oubliée avoir
été, quelques minutes auparavant, le but unique de ma venue (871:24-26). Zo
gaat het overigens altijd, aldus de Verteller: wat voor ons essentieel is en
bijdraagt tot een fundamenteel geluk, of ongeluk, gaat schuil onder een oppervlaktelaag
van geplogendheden en onbenulligheden, die de emotie die gepaard gaat met het
zich voordoen van le plus grand événement
de notre vie sentimentale (871:37-38) verstikt en verdoft: il faut continuer à causer, les idées s’ajoutent
les unes aux autres, développant une surface (871:31-32). De echte emotie
sijpelt pas later binnen – wat Proust naar een fotografiemetafoor doet grijpen:
Ce qu’on prend en présence de l’être aimé
n’est qu’un cliché négatif, on le développe plus tard, une fois chez soi, quand
on a retrouvé cette chambre noire intérieure dont l’entrée est «condamnée» tant
qu’on voit du monde. (872:12-16) ’t Is een onrechtstreekse manier om te
zeggen dat Marcel er op recepties met zijn gedachten niet echt bij is.
De lang verbeide ontmoeting kan niet anders dan teleurstellen – dat beseft
Marcel maar al te goed. Om te beginnen komt er met de ontmoeting een einde aan
het zoete verlangen. Maar niet alleen dat: de inwilliging is ook een
inlevering, want het beeld dat van het voorwerp van verlangen tijdens pénibles recherches (872:24-25) werd gevormd,
kan niet anders dan buitenproportioneel zijn: de tot koorts opgestookte fantasie
heeft dat beeld danig misvormd. De verliefde kan daar maar beter op voorbereid
zijn, wil hij door de onvermijdelijk teleurstellende ontmoeting niet al te zeer
uit het lood worden geslagen. Eigenlijk ondergaat het ideaalbeeld door de
werkelijke ontmoeting een metamorfose: chaque
partie d’imagination et de désir étant remplacée par une notion qui valait
infiniment moins (873:21-23). Maar daar staat dan weer une sorte d’équivalent, dans le domaine de la vie (873:24-25)
tegenover, waardoor de inwisseling – Proust gebruikt uitdrukkelijk een bancaire
metafoor als betrof het hier versjacherbare grootheden met meetbare waarden –
alsnog niet als een verlies moet worden bestempeld. Dat sorte d’équivalent – in casu de waarneming van een schoonheidsvlek en
daarna van Albertines fout gebruik van een woord – kan misschien nog het best
worden omschreven als wat Roland Barthes l’effet
du réel noemde. Het gaat om kleine mankementen die afbraak doen aan het
ideaal, maar die, omdat ze reëel zijn,
toch een meerwaarde vertegenwoordigen. ‘Klein gebrek, geen bezwaar.’
Integendeel zelfs.
Deze decalage tussen de voorstelling en de effectieve waarneming van de
ander zal er altijd zijn: de ander is geen vaststaand gegeven, zij verandert voortdurend – het beeld moet
voortdurend worden bijgesteld, het kennen van iemand (la connaissance exacte d’un être (874:19)) is nooit volledig. Het
beeld dat wij van iemand hebben, en dat in de opeenvolgende ontmoetingen wordt
geverifieerd en – altijd! – gerectifieerd, is altijd achterhaald. Deze structurele
ontoereikendheid leidt tot een voortdurend streven, maar geen nood, dat streven
is la seule qui soit saine pour les sens,
qui y entretienne l’appétit (874:30-31). Wie ervan uitgaat de ander volledig te kennen, kan niet
anders dan zich bij haar te vervelen. Zijn liefde zal ten dode opgeschreven
zijn.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten