een lectuur van

A LA RECHERCHE DU TEMPS PERDU

van Marcel Proust


(ik gebruik de Pléiade-editie van 1954, toen nog driedelig - zoals een maatpak)

09 januari 2017

geen verloren tijd (102)



I:859-865

De meisjes zijn weg, het momentum is voorbij. Marcel keert terug naar Elstir en hervat zijn wandeling met hem en het gesprek dat ze voerden. Ondertussen vraagt hij zich af hoe het komt dat Elstir hem niet in de gelegenheid heeft gesteld om kennis te maken met de meisjes: hij had vooraf de schilder toch voldoende te kennen gegeven dat hij belangstelling voor hen had?

Marcel en Elstir hebben het over het portret van de demi-travesti (848:23), dat Marcel had bekeken terwijl Elstir, vóór de wandeling, zijn bloemenstilleven afwerkte. Hoewel Elstir de geportretteerde vrouw ‘Miss Sacripant’ noemt, blijkt het om Odette de Crécy te gaan, Mme Swann. Maar dan wel de Odette van vóór de tijd dat Swann haar kende, toen zij nog een aura van duister allooi rond zich droeg – zie voor de achtergronden daarvan de afleveringen 45 en 46 van deze Proust-lectuur; in aflevering 31 lazen we overigens dat Swann Odettes uiterlijk en voorkomen aanvankelijk maar gewoontjes vond, maar dat hij toch verliefd op haar werd door haar gelijkenis – in zijn ogen! – met portretten gemaakt door bepaalde door hem hooggewaardeerde schilders.

Het is nu net eigen aan goede schilders, dat ze het oog hebben om achter de harmonieuze façade, waarachter personen, maar toch zeker ook vrouwen, zich schuilhouden, de ware persoonlijkheid te herkennen. Zij deconstrueren het imago: cette harmonie, le coup d’oeil du grand peintre la détruit en une seconde, et à sa place il fait un regroupement des traits de la femme, de manière à donner satisfaction à un certain idéal féminin et pictural qu’il porte en lui (861:28-32). Elstir is zo’n goede schilder. Hij maakt geen flatterende portretten, hij toont de vrouw die onder en achter elke zorgvuldig onderhouden vrouwenfaçade schuilgaat, een soort universele, kwetsbare, tijdloze vrouw – en door dat compromisloze komt hij op één lijn te staan met grote schilders als Manet en Whistler.

Marcel realiseert zich dat als dat portret het portret is van Odette, dat Elstir zich dan in die kringen moet hebben opgehouden. Was hij misschien le peintre ridicule et pervers adopté jadis par les Verdurins (863:25-26) n die door hen spottend M. Biche werd genoemd? Dat was Elstir inderdaad (zie aflevering 29), wat bij Marcel een déception extraordinaire (863:30-31) teweegbrengt. Maar Elstir ontkent deze bittere, want statusverlagende, waarheid niet, integendeel, hij knoopt er nog een heel sermoen aan vast: je kunt maar tot wijsheid komen als je ook uit de negatieve ervaringen lering trekt. Hij gedraagt zich hier als een waar leermeester, een vrai maître (863:39), en dat is misschien zijn enige gebrek als kunstenaar want, aldus Proust: un artiste pour être tout à fait dans la vérité de la vie spirituelle doit être seul, et ne pas prodiguer de son moi [‘niets van zichzelf wegschenken’], même à des disciples (863:41-44). Ik vermoed dat dit een vaak geciteerde passage is.

Nadat ze uit elkaar zijn gegaan, beseft Marcel dat hij nu een perspectief heeft: waar hij voorheen niet kon uitgaan van de mogelijkheid dat hij ooit de meisjes zou leren kennen, kan hij nu bogen op het feit dat Elstir – wiens gezelschap voor Marcel bovendien statusverhogend is! – als een tussenpersoon zal kunnen fungeren, aangezien de meisjes hem regelmatig frequenteren. Dit perspectief ervaart Marcel als uitermate aangenaam: het brengt hem in de fase van het niet-gerealiseerde maar evenmin uitzichtloze verlangen en hij weet: l’existence n’a guère d’interêt que dans les journées où la poussière des réalités est mêlée de sable magique, où quelque vulgaire incident devient un ressort romanesque (865:32-35). De laatste twee woorden werden door Thérèse Cornips vertaald als ‘avontuurlijke geladenheid’, maar dat dekt volgens mij de lading niet; in een adequatere vertaling zouden de connotaties van romantiek en verhaal moeten resoneren. Ik stel ‘de belofte van een romance’ voor. Dat neemt niet weg dat ook dit citaat belangwekkend is: het werpt een licht op de esthetiserende levenshouding van Marcel/de Verteller/Proust. Zonder die schitterende korrels ‘magisch zand’ is het leven niet veel méér dan een amalgaam van partikels banale werkelijkheid (‘stof’), dat nauwelijks onze aandacht waard is. Op die glanzende, magische zandkorrels daarentegen kunnen we de kracht van onze verbeelding loslaten – en dat lijkt de aangewezen manier om datgene waarvan we dachten dat we er alleen maar van konden dromen alsnog werkelijkheid te laten worden.

Geen opmerkingen:

geen verloren tijd


*