een lectuur van

A LA RECHERCHE DU TEMPS PERDU

van Marcel Proust


(ik gebruik de Pléiade-editie van 1954, toen nog driedelig - zoals een maatpak)

11 februari 2017

geen verloren tijd (105)



I:881-889

Nadat Marcel en Albertine uit elkaar zijn gegaan, niet zonder elkaar te beloven de sortir une fois ensemble (881:28-29), blijft Marcel achter met het gevoel van vreemdheid dat hij bij zijn nieuwe vriendin heeft ervaren. Deze observatie sluit uiteraard aan bij de hierboven – naar aanleiding van Albertines schoonheidsvlek (878) – al gemaakte vaststelling van ‘de fundamentele vreemdheid die altijd, ook bij de innigste verliefdheid, tussen twee mensen zal bestaan’. Ja, die vreemdheid is wel heel fundamenteel want Proust vergelijkt de poging tot kennismaking met Albertine met une mise en contact avec l’inconnu sinon avec l’impossible, comme un exercise aussi malaisé que dresser un cheval, aussi passionnat qu’élever des abeilles ou que cultiver des rosiers (882:1-5). Je kunt met evenveel succes een paard dresseren, bijen kweken of rozen telen als dat je een mens kunt proberen te leren kennen. De rozen komen wat verderop trouwens nog eens terug, wanneer Albertines wangen Marcel aan rozen doen denken: J’étais passioné pour elles [bedoeld zijn: de wangen] comme on l’est parfois pour une espèce de fleurs (888:33-34).

Marcel vormt zich uiteraard een voorstelling van wat hij zal doen en zeggen bij het weerzien. Aangezien Albertine lijkt te beschikken over moeurs faciles (882:25; ‘los van zeden’), gaan zijn voorafspiegelingen uiteraard een bepaalde richting uit. Maar wanneer hij dan opnieuw voor haar staat, begint hij te twijfelen: misschien getuigt haar vrijpostigheid gewoon van een gaîté un peu bête d’une jeune fille sémillante [‘levenslustig’] mais ayant un fond d’honnêteté (882:25-27). Om maar te zeggen: Marcel krijgt er kop noch staart aan: j’étais hésitant comme un élève devant les difficultés d’une version grecque (882:28-30) – waarbij het de lezer natuurlijk vrij staat om in die allesbehalve onvermijdbare verwijzing naar Griekse vertalingen een homo-erotische knipoog te ontwaren.

Marcel en Albertine krijgen tijdens hun tweede wandeling het gezelschap van Andrée, een van Albertines vriendinnen. Albertine stelt met veel gebabbel een gezelschap van vijf passerende heren aan Marcel voor: de tandarts van Balbec, de burgemeester, de dansleraar, de conseiller général en de orkestdirigent, die nog maar net een uitvoering van de Cavalleria Rusticana heeft geleid, een als licht aangeschreven opera van Pietro Mascagni die, zo leert Wikipedia, in 1890 in première ging en dus in de dagen waarover Proust hier schrijft nog vers in het geheugen zal hebben gelegen. Ook Octave, de fatterige golfspeler, duikt even op – lang genoeg in elk geval om zijn misprijzen uit te spreken voor M. Verdurin. Marcel hoedt er zich wel voor Octave tegen te spreken. Even later gaan Andrée, die geen woord gesproken heeft, en Octave huns weegs. Maar nog zijn Marcel en Albertine niet alleen, want kijk, daar hebben we de twee dochters d’Ambresac. Aangezien de Ambresacs geconnecteerd zijn met onder meer Mme de Villeparisis, die Marcel via zijn milieu kent, hoopt Marcel dat deze ontmoeting voor hem statusverhogend kan uitpakken. Albertine, hoewel zelf eenvoudig en erg jong in haar voorkeuren en smaak, spreekt echter met maar weinig waardering over de zusjes Ambresac. In haar ogen zijn het, hoe goedgekleed ze er ook mogen bijlopen, ‘gansjes’. Een van beide zusjes is, weet Albertine, de verloofde van Saint-Loup – wat Marcel verdriet want de markies heeft dit voor hem verborgen gehouden, en bovendien doet hij, Saint-Loup dus, quelque chose d’aussi mal que se marier sans avoir rompu avec sa maîtresse (886:11-13).

In vergelijking met Mme Elstir hebben de zusjes Ambresac géén smaak, vindt Albertine. Mme Elstir legt, aldus Albertine, een even verfijnde smaak aan de dag als haar echtgenoot, de kunstschilder. Albertines pleidooi voor Elstir en diens schilderijen overtuigt Marcel van het feit dat zijn vriendin dan toch niet zo dom is als hij aanvankelijk dacht, wat hem doet besluiten: elle était très intelligente et dans les choses qu’elle disait, la bêtise [bijvoorbeeld son enthousiasme pour Cavalleria Rusticana (885:30-31)] n’était pas sienne, mais celle de son milieu et de son âge (885:32-34).

Andrée laat Marcel met haar yeux extraordinairement clairs (882:34) ook niet onverschillig. Volgens Albertine is Andrée de intelligentste van de meisjesbende. Bovendien blijkt Andrée ook wel belangstelling te hebben voor Marcel, maar wanneer hij haar uitnodigt voor een apartje, verzint ze een uitvlucht om daar niet op in te moeten gaan. Dat maakt haar in zijn ogen definitief onbetrouwbaar: ce que les gens ont fait, ils le recommencent indéfiniment (886:30-31). Je zult het zien: iemand die één keer een uitvlucht heeft gezocht, zal dat altijd doen.

Via Albertine komt Marcel op een volgende wandeling in contact met Gisèle. Haar schuchterheid wijt Marcel aan haar aarzeling om hem haar liefde te bekennen. Marcel is daar niet ongevoelig voor want het stoort hem dat Albertine er alles aan doet om hem niet alleen met Gisèle te laten. Overigens lijkt Albertine hem daarmee een gunst te willen bewijzen want over Gisèle weet ze: Elle n’est pas flirt du tout (888:39-40)! Bovendien moet Gisèle terug naar Parijs om herexamens te doen en – weet Albertine – ze zal het alleen maar redden avec un bon coup de piston (889:30-31), met een stevige ‘kruiwagen’.

Niets is wat het lijkt, niemand is wat hij, of zij, op het eerste gezicht lijkt te zijn. Net als over Albertine zelf, moet Marcel ook ten aanzien van Andrée (niet brutaal maar intelligent) en Gisèle (niet schuchter maar geïnteresseerd) zijn eerste indruk bijstellen. Een echo hiervan – en van, meer in het algemeen, het niet eenduidig zijn van de waarheid – krijgen we nu ook in een mogelijk onderwerp dat Gisèle voor haar herexamenscriptie in Parijs wacht: « D’Alceste ou de Philinte, qui préféreriez-vous avoir comme ami? » (889:7-9) Over het juiste antwoord zullen de examenbeoordelaars het vast niet eens zijn. Tout dépend de l’examinateur. (889:22) En Proust legt Albertine een protopostmoderne uitspraak in de mond: Comment voulez-vous que les malheureuses élèves s’y reconaissent, quand les professeurs ne sont pas d’accord entre eux? (889:26-29).

Geen opmerkingen:

geen verloren tijd


*