een lectuur van

A LA RECHERCHE DU TEMPS PERDU

van Marcel Proust


(ik gebruik de Pléiade-editie van 1954, toen nog driedelig - zoals een maatpak)

17 februari 2017

geen verloren tijd (106)

I:889-895


Marcel neemt zich voor om Gisèle op haar treinreis naar Parijs te vergezellen, jusqu’à Caen ou jusqu’à Évreux (890:1-2). Dan zou hij haar kunnen voorstellen om haar spoedig in Parijs te ontmoeten. Maar, zo begint Marcel al meteen te twijfelen, wat zou Gisèle denken als het tot haar zou doordringen dat hij net zo goed van Albertine of van een van de andere meisjes werk had kunnen maken? Wat Albertine betreft, over haar zou Marcel aan Gisèle très véridiquement kunnen melden: Albertine ne me plaisait plus (890:9-10). Maar hoe kan dat nu? Het noopt Marcel tot een bespiegeling over het mechanisme van het verliefd-worden. Er ligt een – onveranderlijk – scenario vast van een comédie amoureuse (890:35), waarin dan een min of meer willekeurige passante (890:31) een rôle (890:40) kan opnemen, op voorwaarde dat ze min of meer beantwoordt aan un idéal physique de beauté (890:29-30). (Een paar bladzijden verderop zal deze observatie worden bijgesteld.)

Van het plan om Gisèle te vergezellen, komt niets in huis. Marcel mist de trein waarop ze zit en dus: exit Gisèle, uit het oog uit het hart. Marcel richt weer al zijn aandacht op de meisjes, doordrongen van het besef dat een zekere willekeur een eventuele uiteindelijke ‘keuze’ zal kenmerken. Hij realiseert zich dat de belangstelling die hij voor de ene opbrengt, hem is ingegeven door een eerdere belangstelling voor een andere. Zijn liefde ent zich van meisje op meisje, zoals dat ook bij rozen voorvalt, waarbij de nieuwe variëteit slechts door de inbreng van een vorige kan worden verkregen. Op die manier wordt de groep meisjes een chaîne de fleurs (891:14). We zitten dicht bij een verklaring voor de titel van dit onderdeel van de Recherche.

Maar helaas, net als bij bloemen is ook bij meisjes de verwelking ingebakken. [I]l suffisait, zegt Proust enigszins malicieus, de voir à côté de ces jeunes filles leur mère ou leur tante (891:30-31), om te weten wat hun dans la coulisse (891:43) wacht: un gros nez, une bouche proéminente, un embonpoint qui étonnerait (891:41-43). Net zo zijn politieke of maatschappelijke overtuigingen – comme tel dreyfusisme, tel cléricalisme, tel héroisme national et féodal (892:1-2) – meer het gevolg van une nature antérieure à l’individu lui-même (892:3-4) dan van een persoonlijke keuze. (Dit parallellisme tussen erotische en politieke voorkeurvorming lijkt er toch maar wat bij de haren bijgesleurd.)

De onvermijdelijke verwelking is echter nog niet aan de orde. Alles moet nu wijken voor de meisjes: en ce moment, c’était la saison des fleurs (892:24-25) – en dat seizoen mag je niet laten voorbijgaan. Marcel slaat elke andere uitnodiging af – ook als zij komt van Mme de Villeparisis, Elstir of Saint-Loup. Hij wil enkel nog genieten van (de voorafspiegeling van) de synesthetische genoegens die hem door de meisjes worden geschonken.

Marcels volatiele voorkeur lijkt nu weer uit te gaan naar Andrée. Waar Albertine een voorkeur heeft voor bakvisachtige streken in het casino (waar ze het geduld van het personeel op de proef stelt), daar lijkt Andrée ook in voor een ernstig gesprek. Zij legt daarbij een zin voor nuancering aan de dag die getuigt van la plus délicieuse intelligence des choses du coeur, al is het misschien wel zo dat deze fijngevoeligheid était peut-être due en partie à son état maladif (893:43-894:1).

De kinderlijke speelsheid van Albertine doet Marcel denken aan la Gilberte des premiers temps (894:26-27), maar dat hoeft niet te verbazen, aldus Proust, die hier tamelijk assertief een veralgemenende eerste persoon meervoud hanteert: une certaine ressemblance existe, tout en évoluant, entre les femmes que nous aimons successivement, ressemblance qui tient à la fixité de notre tempérament parce que c’est lui qui les choisit (894:27-30). Hier staat eigenlijk niets anders dan: beauty is in the eye of the beholder – mét evenwel een nuance: ons temperament is slechts min of meer standvastig want de gelijkenis tussen de vrouwen die we succesievelijk kiezen evolueert! Het gevolg is: min of meer consistente keuzes in de seriële erotische investeringen!

Doordat de partnerkeuzes een soort van weerspiegeling zijn van de eigen sensitiviteit, lopen we het gevaar de ware persoonlijkheid van de uitverkoren vrouwen niet te kennen. Wat wij van hen weten is namelijk datgene waardoor ze op ons gelijken of complementair zijn aan ons: comment pourions-nous saisir [le caractère] d’un être qui se confond avec notre vie, que bientôt nous ne séparons plus de nous-même (895:6-8).

We vernemen gelukkig nog iets meer over dat libidinale keuzemechanisme: de kiezer elimineert alle vrouwen qui ne nous seraient pas à la fois opposées et complémentaires, c’est-à-dire propres à satisfaire nos sens et à faire souffrir notre coeur (894:31-33). Voorwaar een interessante aantekening over de duale, ja zelfs paradoxale aard van de proustiaanse liefde: geen rozen zonder doornen! – en dit is inderdaad toch al iets genuanceerder dan alleen maar het vier bladzijden eerder genoemde idéal physique de beauté (890:29-30).

Geen opmerkingen:

geen verloren tijd


*