Marcel neemt zich voor om Gisèle op haar treinreis naar Parijs te
vergezellen, jusqu’à Caen ou jusqu’à
Évreux (890:1-2). Dan zou hij haar kunnen voorstellen om haar spoedig in
Parijs te ontmoeten. Maar, zo begint Marcel al meteen te twijfelen, wat zou Gisèle
denken als het tot haar zou doordringen dat hij net zo goed van Albertine of
van een van de andere meisjes werk had kunnen maken? Wat Albertine betreft,
over haar zou Marcel aan Gisèle très
véridiquement kunnen melden: Albertine
ne me plaisait plus (890:9-10). Maar hoe kan dat nu? Het noopt Marcel tot
een bespiegeling over het mechanisme van het verliefd-worden. Er ligt een –
onveranderlijk – scenario vast van een comédie
amoureuse (890:35), waarin dan een min of meer willekeurige passante (890:31) een rôle (890:40) kan opnemen, op voorwaarde
dat ze min of meer beantwoordt aan un
idéal physique de beauté (890:29-30). (Een paar bladzijden verderop zal deze
observatie worden bijgesteld.)
Van het plan om Gisèle te vergezellen, komt niets in huis. Marcel mist
de trein waarop ze zit en dus: exit Gisèle,
uit het oog uit het hart. Marcel richt weer al zijn aandacht op de meisjes,
doordrongen van het besef dat een zekere willekeur een eventuele uiteindelijke
‘keuze’ zal kenmerken. Hij realiseert zich dat de belangstelling die hij voor
de ene opbrengt, hem is ingegeven door een eerdere belangstelling voor een
andere. Zijn liefde ent zich van meisje op meisje, zoals dat ook bij rozen
voorvalt, waarbij de nieuwe variëteit slechts door de inbreng van een vorige
kan worden verkregen. Op die manier wordt de groep meisjes een chaîne de fleurs (891:14). We zitten
dicht bij een verklaring voor de titel van dit onderdeel van de Recherche.
Maar helaas, net als bij bloemen is ook bij meisjes de verwelking
ingebakken. [I]l suffisait, zegt
Proust enigszins malicieus, de voir à
côté de ces jeunes filles leur mère ou leur tante (891:30-31), om te weten
wat hun dans la coulisse (891:43)
wacht: un gros nez, une bouche
proéminente, un embonpoint qui étonnerait (891:41-43). Net zo zijn politieke
of maatschappelijke overtuigingen – comme
tel dreyfusisme, tel cléricalisme, tel héroisme national et féodal (892:1-2)
– meer het gevolg van une nature
antérieure à l’individu lui-même (892:3-4) dan van een persoonlijke keuze.
(Dit parallellisme tussen erotische en politieke voorkeurvorming lijkt er toch
maar wat bij de haren bijgesleurd.)
De onvermijdelijke verwelking is echter nog niet aan de orde. Alles moet
nu wijken voor de meisjes: en ce moment,
c’était la saison des fleurs (892:24-25) – en dat seizoen mag je niet laten
voorbijgaan. Marcel slaat elke andere uitnodiging af – ook als zij komt van Mme
de Villeparisis, Elstir of Saint-Loup. Hij wil enkel nog genieten van (de
voorafspiegeling van) de synesthetische genoegens die hem door de meisjes
worden geschonken.
Marcels volatiele voorkeur lijkt nu weer uit te gaan naar Andrée. Waar
Albertine een voorkeur heeft voor bakvisachtige streken in het casino (waar ze het
geduld van het personeel op de proef stelt), daar lijkt Andrée ook in voor een
ernstig gesprek. Zij legt daarbij een zin voor nuancering aan de dag die
getuigt van la plus délicieuse
intelligence des choses du coeur, al is het misschien wel zo dat deze
fijngevoeligheid était peut-être due en
partie à son état maladif (893:43-894:1).
De kinderlijke speelsheid van Albertine doet Marcel denken aan la Gilberte des premiers temps (894:26-27),
maar dat hoeft niet te verbazen, aldus Proust, die hier tamelijk assertief een
veralgemenende eerste persoon meervoud hanteert: une certaine ressemblance existe, tout en évoluant, entre les femmes
que nous aimons successivement, ressemblance qui tient à la fixité de notre
tempérament parce que c’est lui qui les choisit (894:27-30). Hier staat
eigenlijk niets anders dan: beauty is in the
eye of the beholder – mét evenwel een nuance: ons temperament is slechts min of meer standvastig want de gelijkenis
tussen de vrouwen die we succesievelijk kiezen evolueert! Het gevolg is: min of meer consistente keuzes in de
seriële erotische investeringen!
Doordat de partnerkeuzes een soort van weerspiegeling zijn van de eigen
sensitiviteit, lopen we het gevaar de ware persoonlijkheid van de uitverkoren
vrouwen niet te kennen. Wat wij van hen weten is namelijk datgene waardoor ze
op ons gelijken of complementair zijn aan ons: comment pourions-nous saisir [le caractère] d’un être qui se confond
avec notre vie, que bientôt nous ne séparons plus de nous-même (895:6-8).
We vernemen gelukkig nog iets meer over dat libidinale keuzemechanisme:
de kiezer elimineert alle vrouwen qui ne
nous seraient pas à la fois opposées et complémentaires, c’est-à-dire propres à
satisfaire nos sens et à faire souffrir notre coeur (894:31-33). Voorwaar
een interessante aantekening over de duale, ja zelfs paradoxale aard van de
proustiaanse liefde: geen rozen zonder doornen! – en dit is inderdaad toch al
iets genuanceerder dan alleen maar het vier bladzijden eerder genoemde idéal physique de beauté (890:29-30).
Geen opmerkingen:
Een reactie posten