een lectuur van

A LA RECHERCHE DU TEMPS PERDU

van Marcel Proust


(ik gebruik de Pléiade-editie van 1954, toen nog driedelig - zoals een maatpak)

14 april 2017

geen verloren tijd (114)



II:19-28

In de periode na de verhuizing naar het hôtel de Guermantes valt Françoise, als gevolg van haar heimwee naar Combray, ten prooi aan wat zij zelf ennui noemt. Dat is een erg beladen term in de late negentiende en vroege twintigste eeuw, we denken meteen aan decadentisme, fin-de-siècle, symbolisme en dergelijke. We mogen veronderstellen dat de dienstbode niet op de hoogte is van deze highbrow connotaties, dat zij het woord gewoon ergens heeft opgeraapt. Het is dan ook niet zonder ironie dat Proust zich haast om eraan toe te voegen dat zij het gebruikt in de betekenis die Corneille eraan heeft gehecht, in tempore non suspecto zou je kunnen zeggen, of zoals het woord ook opduikt in brieven van soldaten qui finissent par se suicider parce qu’ils s’ « ennuient » trop après leur fiancée, leur village (19:36-38). Vertaalster Cornips kiest voor ‘kniezerigheid’ om het woord ennui te vertalen. Ik vraag mij af of dat een goede keuze is.

Het is Jupien die Françoise van haar ennui geneest. Jupien was vestenmaker in dienst van Mme de Guermantes, maar sinds zijn nichtje, die bij hem inwoont, zich bekwaamd heeft in de kleermakerskunst, keek hij uit naar een betrekking en vond une place d’employé dans un ministère (20:5). Van Jupien leert Françoise dat de ouders van Marcel, haar werkgevers dus, wel rijk genoeg zijn om een equipage te kopen, maar er toch geen hebben om de heel eenvoudige reden dat ze er geen wilden. Er bestaat met andere woorden een verschil tussen rijkdom en degelijkheid: je hebt rijkdom zonder meer, la richesse sans la virtu (21:34-35), en rijkdom mét degelijkheid, die zich bijvoorbeeld manifesteert door zich niet te verliezen in dingen die je niet nodig hebt. Degelijkheid zonder rijkdom is ook mogelijk, maar in dat soort degelijkheid is Françoise niet geïnteresseerd.

Op het eerste gezicht staat deze Jupien Marcel niet zo aan: er is iets met zijn ogen dat niet accordeert met de rest van zijn gelaat. Maar bij nader inzien blijkt de vestenmaker-kantoorklerk te beschikken over une intelligence rare et l’une des plus naturellement littéraires qu’il m’ait été donné de connaître (21:9-11). Ja, dat haalt onze jonge vriend helemaal over de streep: Il avait de la bonté, de la pitié, les sentiments les plus délicats, les plus généreux. (21:17-18) We zullen deze beschaafde ondergeschikte, deze geschoolde arbeider zeg maar, later in onvermoede contexten aantreffen – dat leert mij mijn Dictionnaire Marcel Proust (publié sous la direction d’Annick Bouillaguet et Brian G. Rogers).

Van huisknecht Victor verneemt Françoise dat er in de rue de la Chaise nog andere telgen van het uitgebreide geslacht Guermantes wonen. Françoise vraagt zich af of dat dan de bewoners zijn van het kasteel nabij Combray. Ze vergat het er met hun maître d’hôtel Antoine over te hebben. Hoe dan ook: ze begrijpt niet waarom de Guermantes als domicilie Parijs boven Combray verkiezen. Françoise memoreert zelfs – om duidelijk te maken hoe na Combray haar aan het hart ligt – de door haar verguisde Eulalie (van wie in de afleveringen 9, 14 en 16 sprake was, en die intussen is overleden): Françoise avait complètement oublié qu’elle l’avait peu aimée durant sa vie (26:5-6). En ze denkt ook met weemoed terug aan madame Octave, die in haar ogen een heilige is, iemand die er altijd alles aan deed om ervoor te zorgen dat niemand iets te kort kwam en dat er tijd was voor de goede dingen des levens. In tegenstelling tot nu, vindt Françoise, want nu is er voor niets nog tijd: Tout se fait à la sauvette. (26:42-43) En voor het minste geringste wordt het huispersoneel opgetrommeld – daarom ergert Françoise zich zo aan de gewoonte van Marcels vader om geroosterd brood te eten. « Tant que le monde sera monde, voyez-vous, disait-elle, il y aura des maîtres pour nous faire trotter et des domestiques pour faire leurs caprices. » (27:23-26)

We zijn op deze bladzijden getuige van een bediendengesprek in de beste upstairs-downstairs-traditie, en er komt maar een eind aan wanneer Marcels moeder met het schelletje haar personeel tot de actie terugroept. Huisknecht, maître d’hôtel en dienstbode staan met een zucht op en begeven zich elk naar waar ze moeten zijn om hun taken terug op te nemen.

*

Bij het lezen van deze bladzijden heb ik me toch meermaals afgevraagd of Proust ze wel goed en helemaal heeft afgewerkt. Zijn exposé kent een bijzonder grillig verloop, het hangt allemaal in die mate met haken en ogen aan elkaar dat ik, mocht ik deze passage ergens hebben gelezen, gelijk waar, zonder te weten van wie ze was en zonder te weten dat ze in een ruimer verband moet gezien worden, ik haar verveeld en vol onbegrip aan de kant zou hebben gelegd. Even doorbijten dus.

Geen opmerkingen:

geen verloren tijd


*