II:28-36
Marcel
ontdekt dat het hôtel van de
Guermantes niet het kasteel is dat hij deze in zijn ogen roemrijke familie had
toegedicht, en dat Mme de Guermantes veel gewoner is dan de vrouw die hij in
Combray voor ogen had, zwaar met zijn verbeelding opgehoogd: hoogstaand,
aristocratisch, ongenaakbaar. Hier in haar Parijse huis is ze een vrouw als
vele anderen, een die de mode volgt en lovend over actrices spreekt: je l’avais vue dans la rue regarder avec
admiration une actrice bien habillée (29:23-24). Ze lijkt te leven dans l’oubli mythologique de sa grandeur
native (29:32-33). Die
onverwachte gewoonheid belet evenwel niet dat het geslacht toch een reputatie
heeft, dat blijkt uit de woorden van een vriend van zijn vader, die het, met
betrekking tot de Guermantes, heeft over la
première maison du faubourg Saint-Germain (28:28-29). Marcel beseft dat hij
pas zal kunnen verifiëren of de naam Guermantes werkelijk de grandeur in zich
houdt die hij er in zijn kindertijd aan heeft toegedicht, indien hij erin zal
slagen om door Mme de Guermantes ontvangen te worden. Maar dat doel blijft
vooralsnog een onmogelijke droom: la
présence du corps de Jésus-Christ dans l’hostie ne me semblait pas un mystère
plus obscur que ce premier salon du Faubourg (30:21-23).
M. de
Guermantes, de hertog, lijkt nogal krampachtig, tegen de democratiserende
tijdgeest in, een zekere stand te willen hooghouden. Hij laat zijn paarden
rondjes draven op de binnenplaats. Wanneer het paard de pui van Jupien beschadigt,
en Jupien schadevergoeding eist, wijst de hertog deze eis af met de vermelding
van tout le bien que Madame la Duchesse
fait dans la maison et dans la paroisse (32:6-7). De hertog is dan ook
geschandaliseerd wanneer hij Jupien baron de Norpois hoort aanspreken met « M. Norpois » – bientôt ce particulier [‘dit
heerschap’] vous appellera citoyen
Norpois! s’écria, en se tournant vers le baron, M. de Guermantes (33:9-11),
die zich overigens ook te beklagen heeft over het feit dat Jupien hem met
‘monsieur’ aanspreekt en niet met ‘monsieur le Duc’.
Ook in deze
passage is de frictie tussen de standen dus een hoofdthema. Dat blijkt ook uit
het relaas over de keren dat M. de Guermantes Marcels vader aanspreekt in
verband met un renseignement que se
rattachait à la profession de mon père (33:14-16). Wat vader dan precies
doet, wordt niet toegelicht – en eigenlijk doet het er niet toe: het gaat erom
dat de hertog uit opportunisme geen graten ziet om een paar trapjes op de
ladder af te dalen. Waar hij dan wel iets aan de kraag van vader schikt, avec la serviabilité héritée des anciens
valets de chambre du Roi (33:22-23). Prousts interpretatie van het gebaar, dat
een omkering van de verhoudingen inhoudt, is hier uiteraard ironisch en vol
venijn. Marcel herinnert zich ook eens te zijn opgemerkt door Mme de Guermantes:
zou zij zijn naam kennen, de naam van het kind van huurders? ’t Zou
statusverhogender zijn indien zij hem zou ontmoeten bij Mme de Villeparisis,
die hem onlangs via grootmoeder heeft laten verstaan, sachant que j’avais eu l’intention de faire de la littérature (33:37-38),
dat hij haar maar eens moest opzoeken in haar literaire salon – maar daar vindt
Marcels vader hem nog te jong en bovendien te ziekelijk voor.
Marcel vangt
gesprekken op tussen een knecht van Mme de Guermantes en Françoise, en verneemt
op die manier meer over de tijdsbesteding van de hertogin in salons, in de
opera en op buitenverblijven, waar de feeërieke namen van de residenten Marcel
doen dromen: Les noms de Parme, de
Guermantes-Bavière, de Guise (35:26-27). Françoise hecht belang aan het
gerucht dat er een huwelijk zou komen tussen de markies de Saint-Loup en Mlle
d’Ambresac. Haar houding ten opzichte van de aristocratie wordt – in het
algemeen – gekenmerkt door een dubbelheid: le
culte de la noblesse, mêlé et s’accomodant d’un certain esprit de révolte
contre elle (35:6-7).
Geen opmerkingen:
Een reactie posten