een lectuur van

A LA RECHERCHE DU TEMPS PERDU

van Marcel Proust


(ik gebruik de Pléiade-editie van 1954, toen nog driedelig - zoals een maatpak)

16 februari 2018

geen verloren tijd (122)


II:99-109


In de eetzaal aangekomen, vraagt Marcel aan Saint-Loup of de foto op diens kamer wel degelijk een beeltenis is van Mme de Guermantes. Dat is het geval. Marcel vat de koe bij de horens en vraagt Saint-Loup of hij hem, Marcel, bij de gravin zou willen aanbevelen. Saint-Loup hecht daar kennelijk niet al te veel belang aan – quelle importance cela peut-il avoir (101:23-24) – en stemt toe. Marcel verstout zich en vraagt of Saint-Loup voor hem een afspraak wil regelen met de gravin – ce n’est rien (102:15). Dan gaat Marcel nog een stap verder: of hij die foto mag hebben. Dát is een brug te ver: Non, il faudrait que je lui demande la permission d’abord, me répondit-il (103:17-18) – en Marcel ziet hoe zijn vriend rood wordt. Dat stemt hem ongemakkelijk want hij beseft maar al te goed dat hij Saint-Loup instrumentaliseert: l’utilité dont on pouvait être pour moi à l’égard de l’unique chose qui me semblât importante, mon amour (102:26-28).

Het gezelschap in de eetzaal bestaat vooral uit aristocratische vrienden van Saint-Loup, maar ook uit enkele lieden van lagere komaf, bourgeois dus, waarmee het bewijs wordt geleverd dat de aristocraten n’étaient pas, en principe, hostiles aux bourgeois, fussent-ils républicains, pourvu qu’ils eussent les mains propres et allassent à la messe (100:2-3). Ze mogen bourgeois en republikeins zijn, als ze maar propere handen hebben en hun zondagsplicht vervullen.

In de conversatie met deze vrienden merkt Marcel dat Saint-Loup veel belang hecht aan hoe zij op zijn vriend reageren: het komt Marcel voor dat Saint-Loup meer sympathie voor hem heeft in aanwezigheid van zijn vrienden dan onder vier ogen. Hij neemt dit waar als een die zichzelf van buitenaf ziet, comme quelqu’un qui lit son nom dans le journal ou qui se voit dans une glace (104:4-5). Marcel ondervraagt dan ook zichzelf over de ware aard van zijn vriendschapsgevoelens voor Saint-Loup. Is het een van die sympathies entre hommes qui, lorsqu’elles n’ont pas d’attrait physique à leur base, sont les seules qui soient tout à fait mystérieuses (104:30-32)? Een dergelijke sympathie voelt Marcel ook ten aanzien van een van Saint-Loups vrienden, met wie hij een van de avonden die hij in die eetzaal doorbrengt een lang gesprek voert over de Dreyfus-affaire. De meeste vrienden van Saint-Loup zijn anti-dreyfusards. Saint-Loup zelf neemt het op voor Dreyfus. Allerlei motieven blijken daarbij te spelen: monarchisme, republikeinsgezindheid, militarisme, klerikalisme en natuurlijk antisemitisme – en het is niet altijd even gemakkelijk om in dat kluwen je weg te vinden. De standpunten wisselen namelijk nogal eens. (Om te begrijpen wat Proust hier allemaal schrijft zijn bij de lezer de wisselvalligheden van de hele affaire verondersteld gekend. Het lemma ‘Dreyfyus (affaire)’ in de Dictionnaire Marcel Proust van Annick Bouillaguet & Brian G. Rogers leert mij in elk geval dat het er Proust, die zelf dreyfusard was, vooral om te doen was de opportunistische en hypocriete inconsequentigheden van zijn personages weer te geven: hoe zij bereid waren om hun mening bij te stellen in functie van wat er aan het licht kwam en van de maatschappelijke baten die zij daarbij konden opstrijken.)

Marcel trekt uit deze discussies de conclusie dat, aangezien er veel minder denkbeelden zijn dan mensen, er groepen ontstaan waarin soms mensen van uiteenlopend pluimage verenigd zijn, bien étonnés de se retrouver ensemble: denkbeelden bepalen in sterkere mate de aanhorigheid dan het milieu waaruit men voortkomt.

Het gespreksonderwerp verlegt zich naar een zekere majoor Duroc, ook een dreyfusard, wat, aldus Saint-Loup, niet hoeft te verbazen aangezien deze Duroc un homme intelligent (109:5-6) is, radical-socialiste et franc-maçon (109:12) bovendien. Marcel, die het weinig comfortabel vindt dat Saint-Loup over de affaire zo van mening verschilt met zijn vrienden, weet te ontsnappen door van onderwerp te veranderen en te vragen of het klopt dat Duroc oog heeft voor de véritable beauté esthétique (109:17-18) van de krijgsgeschiedenis. Het lange gesprek waartoe deze vraag aanleiding geeft, wordt behandeld in aflevering 123 van dit lectuurverslag. Na zijn weergave van dat gesprek komt Proust nog eens terug op het omzeilde heikele onderwerp: on évitait de parler de Dreyfus de peur de froisser Saint-Loup (118:33-34). Diens dreyfusardisme is inderdaad heikel want als de militair die hij is riskeert hij antimilitarisme te worden aangewreven. Maar Saint-Loup herhaalt enkele dagen nadat Marcel een zekere polarisatie rond het onderwerp heeft vastgesteld dat de ideeën belangrijker zijn dan het milieu: Tous les hommes d’une même idée sont pareils (119:20) – en hij doet dat, enigszins tot Marcels ergernis, zonder te beseffen dat hij daarmee ongeveer letterlijk Marcels opinie overneemt en zonder hem de credits ervoor te gunnen.

Geen opmerkingen:

geen verloren tijd


*