II:99-109
In de eetzaal aangekomen,
vraagt Marcel aan Saint-Loup of de foto op diens kamer wel degelijk een
beeltenis is van Mme de Guermantes. Dat is het geval. Marcel vat de koe bij de
horens en vraagt Saint-Loup of hij hem, Marcel, bij de gravin zou willen
aanbevelen. Saint-Loup hecht daar kennelijk niet al te veel belang aan – quelle importance cela peut-il avoir (101:23-24)
– en stemt toe. Marcel verstout zich en vraagt of Saint-Loup voor hem een
afspraak wil regelen met de gravin – ce
n’est rien (102:15). Dan gaat Marcel nog een stap verder: of hij die foto
mag hebben. Dát is een brug te ver: Non,
il faudrait que je lui demande la permission d’abord, me répondit-il (103:17-18)
– en Marcel ziet hoe zijn vriend rood wordt. Dat stemt hem ongemakkelijk want
hij beseft maar al te goed dat hij Saint-Loup instrumentaliseert: l’utilité dont on pouvait être pour moi à
l’égard de l’unique chose qui me semblât importante, mon amour (102:26-28).
Het gezelschap in de
eetzaal bestaat vooral uit aristocratische vrienden van Saint-Loup, maar ook uit
enkele lieden van lagere komaf, bourgeois dus, waarmee het bewijs wordt
geleverd dat de aristocraten n’étaient
pas, en principe, hostiles aux bourgeois, fussent-ils républicains, pourvu
qu’ils eussent les mains propres et allassent à la messe (100:2-3). Ze
mogen bourgeois en republikeins zijn, als ze maar propere handen hebben en hun
zondagsplicht vervullen.
In de conversatie met
deze vrienden merkt Marcel dat Saint-Loup veel belang hecht aan hoe zij op zijn
vriend reageren: het komt Marcel voor dat Saint-Loup meer sympathie voor hem
heeft in aanwezigheid van zijn vrienden dan onder vier ogen. Hij neemt dit waar
als een die zichzelf van buitenaf ziet, comme
quelqu’un qui lit son nom dans le journal ou qui se voit dans une glace (104:4-5).
Marcel ondervraagt dan ook zichzelf over de ware aard van zijn
vriendschapsgevoelens voor Saint-Loup. Is het een van die sympathies entre hommes qui, lorsqu’elles n’ont pas d’attrait physique
à leur base, sont les seules qui soient tout à fait mystérieuses (104:30-32)?
Een dergelijke sympathie voelt Marcel ook ten aanzien van een van Saint-Loups
vrienden, met wie hij een van de avonden die hij in die eetzaal doorbrengt een
lang gesprek voert over de Dreyfus-affaire. De meeste vrienden van Saint-Loup
zijn anti-dreyfusards. Saint-Loup zelf neemt het op voor Dreyfus. Allerlei
motieven blijken daarbij te spelen: monarchisme, republikeinsgezindheid,
militarisme, klerikalisme en natuurlijk antisemitisme – en het is niet altijd
even gemakkelijk om in dat kluwen je weg te vinden. De standpunten wisselen namelijk
nogal eens. (Om te begrijpen wat Proust hier allemaal schrijft zijn bij de
lezer de wisselvalligheden van de hele affaire verondersteld gekend. Het lemma
‘Dreyfyus (affaire)’ in de Dictionnaire
Marcel Proust van Annick Bouillaguet & Brian G. Rogers leert mij in elk
geval dat het er Proust, die zelf dreyfusard was, vooral om te doen was de
opportunistische en hypocriete inconsequentigheden van zijn personages weer te
geven: hoe zij bereid waren om hun mening bij te stellen in functie van wat er
aan het licht kwam en van de maatschappelijke baten die zij daarbij konden
opstrijken.)
Marcel trekt uit deze
discussies de conclusie dat, aangezien er veel minder denkbeelden zijn dan
mensen, er groepen ontstaan waarin soms mensen van uiteenlopend pluimage
verenigd zijn, bien étonnés de se
retrouver ensemble: denkbeelden bepalen in sterkere mate de aanhorigheid
dan het milieu waaruit men voortkomt.
Het gespreksonderwerp
verlegt zich naar een zekere majoor Duroc, ook een dreyfusard, wat, aldus
Saint-Loup, niet hoeft te verbazen aangezien deze Duroc un homme intelligent (109:5-6) is, radical-socialiste et franc-maçon (109:12) bovendien. Marcel, die
het weinig comfortabel vindt dat Saint-Loup over de affaire zo van mening
verschilt met zijn vrienden, weet te ontsnappen door van onderwerp te
veranderen en te vragen of het klopt dat Duroc oog heeft voor de véritable beauté esthétique (109:17-18) van de krijgsgeschiedenis. Het lange
gesprek waartoe deze vraag aanleiding geeft, wordt behandeld in aflevering 123
van dit lectuurverslag. Na zijn weergave van dat gesprek komt Proust nog eens
terug op het omzeilde heikele onderwerp: on
évitait de parler de Dreyfus de peur de froisser Saint-Loup (118:33-34).
Diens dreyfusardisme is inderdaad heikel want als de militair die hij is riskeert
hij antimilitarisme te worden aangewreven. Maar Saint-Loup herhaalt enkele
dagen nadat Marcel een zekere polarisatie rond het onderwerp heeft vastgesteld
dat de ideeën belangrijker zijn dan het milieu: Tous les hommes d’une même idée sont pareils (119:20) – en hij doet
dat, enigszins tot Marcels ergernis, zonder te beseffen dat hij daarmee
ongeveer letterlijk Marcels opinie overneemt en zonder hem de credits ervoor te
gunnen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten