een lectuur van

A LA RECHERCHE DU TEMPS PERDU

van Marcel Proust


(ik gebruik de Pléiade-editie van 1954, toen nog driedelig - zoals een maatpak)

24 april 2018

geen verloren tijd (123)


II:109-119

In deze passage krijgen we een idee van wat majoor Duroc bedoelt met de véritable beauté esthétique (109:17-18) van de krijgsgeschiedenis. Zijn uitgangspunt is dat in de geschiedschrijving, en dus ook in de militaire geschiedschrijving, achter of onder het kleinste feit une idée steekt, qu’il faut dégager et qui souvent en recouvre d’autres, comme dans un palimpseste (109:24-25). Marcel vraagt de majoor om een voorbeeld.

Op dat moment neemt Saint-Loup het woord (en verdwijnt Duroc uit beeld): het is belangrijk om aard en getalsterkte van de belligerente korpsen te kennen, de geografische condities van het slagveld, de aard van de manoeuvres en strategieën – gaat het bijvoorbeeld om effectieve aanvallen of schijnbewegingen? Je moet de tradities van de onderscheiden legers kennen, en de geplogenheden van de diplomatieën die achter de oorlogshandelingen werkzaam zijn. Kortom, de beoordeling van een militaire gebeurtenis vergt heel wat voorkennis! Ook van de militaire geschiedenis zelf want het spreekt voor zich dat elke historische gebeurtenis in een nieuwe een herhaling of herinterpretatie kan vinden. Welke toekomstige veldheer wacht een nieuw Waterloo of Austerlitz?

Ces théories de Saint-Loup me rendaient heureux (112:39), stelt Marcel vast. In vergelijking met de roemruchte officieren die erin opduiken, verbleken de personages uit Balbec. En met jeugdige voortvarendheid denkt Marcel dat dit zijn nieuwe helden niet zal overkomen, dat hij een standvastigere interesse zou kunnen ontwikkelen: Je sens que je pourrais me passioner pour l’art militaire (113:22-23). Maar hij bekijkt de zaak toch meteen vanuit een eigen, specifieke invalshoek, waarbij de nadruk valt op de krijgskunst: het is Marcel te doen om de esthetiek van de oorlogsvoering. Dat je in een toekomstige veldslag een vorige zou kunnen kopiëren, wijst in die richting. Of neem het genie van bepaalde generaals, le génie du chef (113:29) of le flair (114:10) op basis waarvan – niet door de rede na te trekken – als het ware intuïtief decisieve beslissingen worden genomen of misleidende troepenbewegingen van de vijand worden gelezen. Marcel zou maar wat graag weten en quoi il consistait (117:24).

Natuurlijk is het zo dat de condities van de krijgskunst veranderen. De cavalerie bijvoorbeeld heeft in deze nieuwe tijden van artillerie nog maar un effet moral (116:11): je kunt er hoogstens nog mee intimideren, niet een doorbraak forceren. En gezien les terribles progrès de l’artillerie (116:40) heeft het er alle schijn van, aldus Saint-Loup, dat, s’il y a encore des guerres (!), de toekomstige oorlogen seront si courtes qu’avant qu’on ait pu songer à tirer parti de l’enseignement, la paix sera faite (116:41-43): er zal geen tijd meer zijn om lering te trekken uit de krijgshandelingen. Aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog klinken deze woorden erg voorbarig.

Deze gesprekken over krijgskunst vinden plaats in de allerbeste omstandigheden: tussen de heerlijke spijzen die in de officiersmess worden opgediend en in het gezelschap van Saint-Loups vriendelijke vrienden. Tussen Saint-Loup en Marcel ontstaat zelfs een zweem van jaloezie: wanneer Marcel soms wat extra aandacht besteedt aan wat een van Saint-Loups vrienden vertelt, geeft Saint-Loup uiting aan een – gespeelde? – jaloezie: Je suis jaloux, je suis furieux, me dit Saint-Loup, moitié en riant, moitié sérieusement (118:23-24).

Geen opmerkingen:

geen verloren tijd


*