een lectuur van

A LA RECHERCHE DU TEMPS PERDU

van Marcel Proust


(ik gebruik de Pléiade-editie van 1954, toen nog driedelig - zoals een maatpak)

15 juli 2014

geen verloren tijd (75)



I:651-658

Marcel mag, op doktersadvies, een slok alcohol (un peu trop de bière ou de cognac (651:5)) tot zich nemen om de reis in alle kalmte te kunnen doorstaan. Hij neemt braaf plaats tegenover zijn grootmoeder. Hij verwondert zich over de intens blauwe kleur van het coupéraamgordijn, en al evenzeer over de blinkende knopen van de conducteur. En dan, uiteindelijk, verdiept hij zich in het boek van Mme de Sévigné, dat zijn grootmoeder hem ter lezing heeft aangeboden. Hij ontwaart in de brieven van de edele brievenschrijfster kwaliteiten die hij straks in Balbec ook bij de schilder Elstir zal aantreffen. Maar dat kan Marcel natuurlijk op dat moment in de trein nog niet weten – de Verteller doorbreekt hier de chronologie en loopt in zekere zin op de feiten vooruit. De brieven van Sévigné vertonen, aldus Proust/Marcel/de Verteller (de instantie is onduidelijk, alsook het tijdstip waarop de opmerking wordt gemaakt, in elk geval un peu plus tard (654:4)), een côté Dostoïevski (654:6). Hoe dan ook, het is een belangrijke kwaliteit die Mme de Sévigné en Elstir gemeen hebben want Proust gewaagt, met betrekking tot de invloed die hij van Elstir zou ondergaan, van une influence (…) profonde sur ma vision des choses (653:34-35).

Grootmoeder stapt ergens halverwege uit omdat zij aan een vriendin een bezoek wil brengen, Marcel reist alleen verder. (Van Françoise is even geen sprake.) Marcel vindt het niet erg alleen te moeten reizen want er is voldoende om zich mee bezig te houden: de indrukken van de reis zijn overweldigend.

De nacht valt en Marcel weet niet of hij, wanneer hij een moment van waken beleeft, heeft geslapen of niet. Droom en werkelijkheid lopen opnieuw in elkaar over: een vertrouwd proustiaans manoeuvre. Marcel ziet door het raam hoe een roze einder de zonsopgang aankondigt. In een klein stationnetje, waar de trein kort stopt, komt een meisje de reizigers koffie met melk aanbieden. Haar aanblik beroert Marcel hevig: Je ressentis devant elle ce désir de vivre qui renaît en nous chaque fois que nous prenons de nouveau conscience de la beauté et du bonheur. (655:35-37) Waarna hij zijn ervaring – hij kan het niet laten – meteen weer wég analyseert. (Proust omschrijft deze geestelijke arbeid, hoe kan het ook anders, in positievere termen; hij heeft het over l’effort qu’il faut pour approfondir en soi-même, d’une façon générale et désinteressée, une impression agréable (658:7-9).)

De bespiegeling waartoe de aanblik van het meisje aanleiding geeft, is deze: wij verzuimen om in een bevallig persoon een individuele instantiatie van de schoonheid te herkennen, gewoon als wij zijn om die individuele instantiaties te bundelen in een abstractie, in een idee van schoonheid. Terwijl nu net de essentie van de ervaring van schoonheid in dat individuele, en dus tijdelijke en efemere, gelegen is. En dat individuele is altijd, omdat het individueel is, iets nieuws, iets wat per definitie aan die abstracties ontsnapt. De ervaring van schoonheid zou je, met andere woorden, kunnen omschrijven als de frictie die ontstaat wanneer de abstractie (de idee) en de concrete instantiatie van de idee tegen elkaar aanbotsen. De waarnemer heeft altijd wat tijd nodig om zijn fout (te zeer hechten aan het abstracte) in te zien, en dan is het alweer te laat, waardoor hij altijd niet alleen vergenoegd (omwille van de ervaren schoonheid) maar ook gefrustreerd achterblijft. Wat wel overblijft, is le désir moral de ne pas laisser cet état d’excitation périr entièrement (657:24-25). Marcel geniet in die zin van het onrealiseerbare verlangen om altijd bij het koffie-met-melkmeisje te blijven. Hij geniet van het feit dat haar aanblik zich met alle andere ervaringen vermengt: de wereld ziet er voortaan ánders uit. De intense ervaring die gepaard gaat met de aanblik van het meisje in de ochtendzon donnait une autre tonalité à ce que je voyais, il m’introduisait comme acteur dans un univers inconnu et infiniment plus intéressant (657:30-32). Ook hier is, net als bij Mme de Sévigné en Elstir, sprake van une influence (…) profonde sur ma vision des choses (653:34-35).

Hier speelt ten andere ook het wegvallen van de gewoonte een belangrijke rol: dat wegvallen vergroot de vatbaarheid voor dergelijke onverwachte schoonheidservaringen.

Geen opmerkingen:

geen verloren tijd


*