I:698-711
Dankzij het contact dat grootmoeder
en Marcel nu af en toe met markiezin de Villeparisis hebben, krijgen zij de
kans om kennis te maken met de prinses van Luxemburg. Deze langzame toenadering
verloopt voor Marcel niet pijnloos want de markiezin blijkt zijn naam te hebben
vergeten wanneer zij hem aan de prinses voorstelt. Deze behandelt Marcel en
zijn grootmoeder met niet kwaad bedoelde neerbuigendheid: ze koopt van een
handelaar een stukje brood en vraagt aan Marcel het aan zijn grootmoeder aan te
bieden. Maar het is brood van het soort qu’on
jette aux canards (700:3). Het sociale verschil is met andere woorden in
Marcels geest zo groot als de kloof tussen mens en dier. Bij een volgende
ontmoeting verbetert de situatie dan toch enigszins: dan is grootmoeder door de
manier waarop de prinses haar benadert al, (p)ar
un merveilleux progrès de l’évolution (…) un <<baby>> (700:24-25).
De dag na deze ontmoeting meldt de
markiezin dat Marcel en zijn grootmoeder zeer in de smaak van de prinses zijn
gevallen. Zij informeert bij Marcel ook naar zijn vader, die op kunstreis is in
Spanje en net, op die reis, zijn bagage is kwijtgeraakt. De markiezin blijkt
zeer goed geïnformeerd, beter in elk geval dan Marcel en zijn grootmoeder, want
zij weet dat de bagage van Marcels vader eigenlijk nooit verloren is geweest.
Marcel beeldt zich in dat de markiezin over un
morceau de verre prodigieusement grossissant (701:27) beschikt, een soort
van verrekijker die haar in staat stelt om van op grote afstand het doen en
laten van zijn vader in het verre Spanje te kunnen volgen.
De volgende twee, drie bladzijden
vangen we enkele flarden van gesprekken op tussen de hotelgasten en vooral hun
vrouwen, die nauwlettend het gaan en komen van de edeldames – prinses of
markiezin – in de gaten houden en in het minste uiterlijk vertoon of de
geringste uitlating sporen bevroeden van valselijk gedragen titels en vervallen
aristocratie. De bourgeoisie speurt met grote aandacht naar barsten in de
façade die door de adel wordt opgehouden ten einde haar eigen status te
verhogen, maar zonder daarbij uiteraard voldoende aandacht te besteden aan het
verhullen van haar niet bepaald hoogstaande of edelmoedige gedrag.
Marcel komt vaak in de kamer van
zijn grootmoeder en bestudeert daar de manier waarop het licht er op
verschillende momenten van de dag naar binnen valt. Ook observeert hij graag
vanuit zijn eigen kamer de zee. Hij stelt vast dat de zee elke dag anders is: je ne vis jamais deux fois la même (705:7).
Hij probeert zich een beeld van haar te vormen en vervolgens zijn effectieve
waarneming aan dat beeld te toetsen. Maar ofwel is hij te dichtbij en verstoren
détails contemporains (708:4) zoals baigneurs, (…) cabines, (…) yachts de
plaisance (707:43-708:1) dit beeld, ofwel bevindt hij zich te ver en lijkt
de zee hem pas vivante, mais figée (708:12).
Marcel mag met Mme de Villeparisis
mee voor een tochtje met haar rijtuig. Vlak voor het vertrek heeft hij
belangstelling voor een chasseur die
weinig omhanden heeft. Om hem te omschrijven, gebruikt de Verteller het woord
‘boomachtig’ (arborescent (707:1-2))
en hij zegt dat zijn huid ‘plantachtig’ is (son
épiderme de plante (706:11)). Deze vegetatief geïnspireerde appreciatie
krijgt een vervolg in de volgende alinea, waarin de vanuit het rijtuig in het
landschap waargenomen uitgebloeide appelbomen met veel liefde worden
beschreven. Ze doen de Verteller zelfs denken aan de meimaand van het volgende
jaar, wanneer hij in Parijs elke dag van de bloemenman een bloeiende
appelboomtak koopt die hij vervolgens de hele nacht bewondert. In zijn
beschrijving van de bloemen maakt Proust gewag van een essence crémeuse (707:23-24). Aangezien vloeistoffen niet meteen
voor de hand liggen om de beschrijving van bloemen te completeren, en zeker
niet een ‘romige substantie’, is het wellicht niet vergezocht om hier een
bedekte toespeling op het resultaat van masturbatoire handelingen te bespeuren.
Hetgeen in combinatie met de ‘boomachtige’ chasseur uiteraard geen
vrijblijvende hypothese is. Het is niet de eerste keer overigens dat in florale
beschrijvingen erotische connotaties worden binnengesmokkeld – denk aan de
meidoornhagen die in Combray een rol
spelen in de nog zeer jeugdige erotische of erotiserende voorstellingswereld
van Marcel.
Mme de Villeparisis is van huis uit
niet alleen een aristocrate maar ook een kunstliefhebster. Zij groeide op in
een renaissancekasteel waar de grote dichters, schilders en componisten
geregeld langskwamen en ook sporen nalieten. Zij is dan ook vertrouwd met de
Romaanse bouwkunst die in de omgeving van Balbec voorkomt, zoals in de streek
vanwaar zij afkomstig is. Maar zij laat zich op deze vertrouwdheid en op haar
kennis niet voorstaan. Zij blijkt zeer bescheiden. En net zo is zij, tot
verbazing van grootmoeder en Marcel, plus
<<libérale>> que même la plus grande partie de la bourgeoisie (709:25-26).
Zij is republikeins, neutraal in kerkelijke zaken, acht de persoonlijke
vrijheid hoog en debiteert overtuigingen die in haar mond controversieel
klinken (zoals: <<Oh! La noblesse
aujourd’hui, qu’est-ce que c’est!>> (709:34-35)) – maar misschien
doet zij dat alleen maar vanuit een zekere ironie, heel goed beseffend dat zij
controversieel overkomt en daarvan genietend. Toch verhoogt het haar
geloofwaardigheid in de ogen van grootmoeder en Marcel. Zij houden hun
reisgenote voor la mesure et le modèle de
la vérité en toutes choses (710:3-4). Desalniettemin ontgoochelt Mme de
Villeparisis Marcel enigszins als zij over de door hem bewonderde auteurs,
zoals Chateaubriand, Balzac of Hugo, zegt dat deze mannen in haar ogen niet op
waardering konden rekenen omdat zij te mateloos en te onbescheiden waren, en zij
schrijvers van de tweede garnituur een grotere waardering toebedeelt. Over
Stendhal weet zij te vertellen dat haar vader, die ooit de schrijver van Le Rouge et le noir bij Mérimée
ontmoette, haar vertelde dat Stendhal wel geestig was, maar d’une vulgarité affreuse (710:37). Hier
rijst een epistemologisch probleem: moet Marcel zijn kennis van deze
schrijvers, die gebaseerd is op de lectuur van hun boeken, laten verdringen
door de kennis van Mme de Villeparisis, die gebaseerd is op al dan niet
overgeleverde persoonlijke ervaringen, opgedaan tijdens de contacten die haar
familie met hen heeft opgedaan? Hoort de reputatie van een schrijver gevestigd
te zijn op zijn werk of op de manier waarop hij tijdens zijn opportunistische vleierijen
bij de adel zijn vork en mes vasthoudt? Mme de Villeparisis lijkt de tweede
mogelijkheid te verkiezen; in navolging van Sainte-Beuve, qui avait bien de l’esprit (711:6-7) zegt zij: il faut croire sur eux ceux qui les ont vus de près et ont pu juger
plus exactement de ce qu’ils valaient (711:7-8).
Langs de kant van de weg ontwaart
Marcel quelques bleuettes hésitants (711:13).
Deze korenbloemen sorteren een effet du
réel: zij maken het landschap, en de ervaring van het landschap, échter, comme la précieuse fleurette dont certains
maîtres anciens signaient leurs tableaux (711:11-13) – en ook deze
korenbloemen doen Marcel denken aan het landschap in de omgeving van Combray.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten