een lectuur van

A LA RECHERCHE DU TEMPS PERDU

van Marcel Proust


(ik gebruik de Pléiade-editie van 1954, toen nog driedelig - zoals een maatpak)

04 mei 2018

geen verloren tijd (124)


II:119-125
 
Marcel slaagt er niet elke avond in om in het restaurant samen met Saint-Loup en diens vrienden in bespiegelingen over de krijgskunst zijn heimwee naar Mme de Guermantes te vergeten. Anderzijds kent dat zwelgen in verdriet ook wel een genotvolle kant: il semble qu’on vaille d’avantage (119:40-41), het lijkt wel of je méér waard bent als je zo’n verdriet torst. Proust staat nu even stil bij de aard van een dergelijk waardevol verdriet. Marcel ontwaart in de sterren of in de wind geheime boodschappen van Mme de Guermantes. Er lijkt dus een band met haar te bestaan, via het universum. Het genot dat met het verdriet gepaard gaat, lijkt met dat bredere verband iets te maken te hebben: ce qui mêlait quelque plaisir à ma peine, c’est que je la savais une petite partie de l’universel amour (120:16-18). Dat verband is niet oorzakelijk. Het is als met dat soort diffuse, onbestemde (fantoom)pijn waar geen arts de vinger op weet te leggen. Overigens is er niet alleen een verband met de natuurelementen, met het universum (de ruimte), maar ook met vroegere ervaringen (de tijd): in het genotvolle verdriet om Mme de Guermantes herbeleeft Marcel zijn zoetzure ervaringen met Gilberte, met zijn lectuur van enkele bladzijden Bergotte, maar ook met die keren toen à Combray, maman ne restait pas dans ma chambre (120:20-21).

Na dertien dagen zonder nieuws kan Marcel het niet meer laten om aan Robert te vragen of er nog altijd geen nouvelles de Paris (121:7) zijn. Robert antwoordt dat er slecht nieuws is – en het lucht Marcel op dat het maar een brouille (121:25) betreft tussen zijn vriend en diens maîtresse. Marcel stelt vast dat ook Robert lijdt onder het gebrek aan nieuws. Wat hem doet besluiten dat de stilte bewaren en de wachtende in het ongewisse laten een machtig wapen is. Rien n’invite tant à s’approcher d’un être que ce qui en sépare, et quelle plus infranchissable barrière que le silence? (122:9-11)

Saint-Loups grootste vrees is natuurlijk dat zijn vriendin hem niet alleen de bons heeft gegeven, maar vooral dat zij hem zou hebben ingeruild voor een ander; hij droomt zelfs dat een kennis van de opperwachtmeester, un lieutenant très riche et très vicieux (123:36-37), haar les cris intermittents et réguliers weet te ontlokken qu’avait l’habitude de pousser sa maîtresse aux instants de volupté (123:38-41). In zijn relazen aan Marcel hemelt Saint-Loup zijn maîtresse danig op, waarbij hij wellicht wordt geholpen door het gemis, dat haar kwaliteiten groter doet lijken. Hij noemt haar un être sublime (125:4). Tu ne peux pas t’imaginer les délicatesses de poésie qu’il y a chez elle (125:4-6). Ze gaat zelfs elk jaar de eerste dagen van november in Brugge doorbrengen!

Geen wonder dat het Saint-Loup de grootste moeite kost om haar niet op te bellen.

Telefoneren? Jawel! Deze technische vinding en de filosofische gedachten die eraan verbonden zijn, vinden hun weg naar de Recherche – we zullen er in een volgende aflevering op terugkomen. Het is in elk geval geen evidente onderneming want madame woont niet meer in Parijs maar in de buurt van Versailles, waar de telefonie nog niet helemaal is doorgedrongen, aangezien ze het aan de stok heeft gekregen met haar huisbaas, die de kreten de ses chiens, de son singe, de ses serins (kanaries) et de son perroquet (123:24-25) niet langer kon verdragen.

Uiteindelijk krijgt Saint-Loup dan toch het verlossende nieuws: ze zal hem niet verlaten. Van de weeromstuit lijkt Marcels vriend niet zo blij met de verzoening. Hij had zich al enigszins in het verlies geschikt en vreest de nadelen van de verzoening – een ervan is dat de situatie zich misschien alweer binnen een paar maanden zou herhalen.

Geen opmerkingen:

geen verloren tijd


*