II:125-132
Marcel probeert via
Saint-Loup een bezoek aan Mme de Guermantes te scoren. Hij herinnert zich nog
zeer goed zijn bezoek aan Elstirs atelier in Balbec, en zou wat graag de
schilderijen zien die Mme de Guermantes van hem bezit. Dat zal dan zonder
Saint-Loup moeten gebeuren, want die heeft – door tussenkomst van zijn kapper, autrefois le garçon de l’ancien coiffeur de
Napoléon III (127:15-16) – van zijn overste, le capitaine de Borodino (127:11), de toestemming gekregen om er
een paar dagen op uit te trekken, een gunst waarvan hij gebruik wil maken om zijn
maîtresse te vergezellen op haar jaarlijkse uitstap naar Brugge.
Kampcommandant M. de
Borodino is bij zijn ondergeschikte opper- en onderofficieren van de kazerne
van Doncières niet bijzonder geliefd. Hij is, via huwelijken, gelieerd aan de
Napoleons I en III, waardoor hij als lid van de oude adel kan worden bestempeld.
Saint-Loup, samen met de kliek rond Guermantes een lid van de Empire-adel, is
in zijn professionele relatie met de kapitein een ondergeschikte militair, maar
lijkt in hem, Borodino, non pas un vrai
noble mais le petit-fils d’un fermier (129:17-18) te zien. Saint-Loup
cultiveert zijn aristocratische status met holle vormelijkheden. Borodino
daarentegen is werkelijk nog gehecht aan une
noblesse dont les titres gardaient encore leur signification (130:37-38).
Hij treedt op met waardigheid en spreekt sur
un ton empreint à la fois d’une bienveillance sincère et une hauteur voulue
(131:6-8) – nu behoorlijk anachronistische relicten van zijn voorvaderlijke keizerlijke
connecties. Hij wandelt statig door de straten van de garnizoensstad, onderhoudt
voortreffelijke connecties met vooraanstaande leden van de plaatselijke
burgerij, maar vergeet prompt dat ze bestaan wanneer hij, in zijn streven om
dichter bij de hoofdstad gekazerneerd te zijn – en bij de daar evoluerende
hogere kringen waartegen hij zich maar al te graag zou aanschurken – naar Beauvais
wordt overgeplaatst.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten