een lectuur van

A LA RECHERCHE DU TEMPS PERDU

van Marcel Proust


(ik gebruik de Pléiade-editie van 1954, toen nog driedelig - zoals een maatpak)

04 oktober 2018

geen verloren tijd (127)


II:141-152


Saint-Loup heeft Marcel beloofd dat hij een ontmoeting met Mme de Guermantes gaat regelen, zodat Marcel, onder het mom van belangstelling voor de schilderijen van Elstir die in haar bezit zijn, in haar nabijheid kan komen. Maar dit voornemen stuit op twee belemmeringen.

Ten eerste is het, aldus Proust, gemakkelijk iemand iets te beloven. We menen daarbij rekening te kunnen houden met diens karakter en eigenaardigheden. Maar dat rekening houden zelf doen we met ons eigen karakter en eigenaardigheden, zodat het beeld altijd vertekend is. De werkelijke gang van zaken, waartoe onze belofte leidt, kunnen wij nooit helemaal overzien en voorspellen: nous nous heurtons à des résistances imprévues qui peuvent être invincibles (142:14-16). De meest onoverwinnelijke weerstand in dit soort situaties is wellicht deze die leidt tot de ontwikkeling bij une femme qui n’aime pas van le dégoût que lui inspire, insurmontable et fétide [walgverwekkend] l’homme qui l’aime (142:17-19). Want een andere verklaring is er toch niet te bedenken voor het feit dat Marcel in de weken dat Saint-Loup nog in Doncières is, te Parijs niet door Mme de Guermantes, die nochtans door Saint-Loup op de hoogte is gebracht van Marcels wens, wordt uitgenodigd: ze heeft gewoon geen zin om hem te zien.

Enkele meteorologische waarnemingen ritmeren deze bladzijden, die heen en weer in de tijd maar ook door de ruimte stuiteren – herinneringen en onuitgevoerde reisplannen nemen ons mee van Doncières naar Parijs, naar Combray, naar Venetië en Florence, en weer terug naar Parijs.

Een eerste meteorologische waarneming leert ons dat de winter ten einde loopt en dat, après quelques semaines de giboulées [slagregens] et de tempêtes (142:32-33), Marcel in zijn schoorsteen le roucoulement des pigeons hoort qui nichaient dans la muraille (142:36-37). Dit geroekoe neemt hem mee naar l’année où j’avais dû aller à Florence et à Venise (143:1) want toen hoorde hij in een gelijkaardige sfeer als waarin de duiven hem nu brengen een muziekje, dat hij nu weer, door de duiven te horen, met zijn inwendige oor hoort. We krijgen hier opnieuw een mémoire involontaire, die, doordat de reis naar Italië met de paasdagen was gepland, ervoor zorgt dat Florence en Pasen voortaan in Marcels gemoed aan elkaar zijn vastgeklonken: donner à la fois au jour de Pâques quelque chose de florentin, et à Florence quelque chose de pascal (143:21-22).   

Een bladzijde verder lezen we de tweede meteorologische waarneming: Le temps était devenu plus doux (143:29). Dat is voor de ouders van Marcel het signaal om hun kind aan te raden zijn wandelingen te hervatten. Hier vernemen we meer over de – naast de weerzin van Mme de Guermantes – tweede belemmering die een ontmoeting met Mme de Guermantes in de weg staat: de schuchterheid van Marcel. Die doet hem de andere kant opkijken wanneer hij haar op straat tegenkomt. Door deze onbeleefdheid gaat zij hem natuurlijk nog onverschilliger bejegenen en wordt ze nóg onbereikbaarder dan ze met haar dure japonnen en dure, bestudeerde gebaartjes, als een schilder die een precieus doek penseelt, al was. Op een dag schuilt er iets melancholisch in haar blik, quelque chose de malheureux et de solitaire (145:6-7). Dat stelt Marcel gerust, en hij beeldt zich even in dat hij haar zal kunnen troosten. Maar meteen schaamt hij zich omdat hij beseft dat hij haar kwelt enkel door het feit dat zij hem te zien krijgt.

De siësta die Marcel na zijn wandeling door zijn ouders opgelegd krijgt, brengt al evenmin verlichting want hij verzinkt in een soort halfslaap, waarin hij zich van zijn niet-kunnen-slapen bewust blijft en, om deze halfslaap inwendig te beschrijven, beelden uit een schemerachtig middeleeuws Venetië benut. De nuances tussen slaap, halfslaap en wakende toestand zijn zo subtiel, dat une grande et bien vaine [nutteloze] délicatesse de perception (145:39-40) van doen is om ze te onderscheiden.

Saint-Loup is dan uiteindelijk toch in Parijs, zij het pour quelques heures seulement (146:38). Marcel kan meteen merken dat er van de belofte van zijn vriend niet veel in huis zal komen want Saint-Loup adviseert hem om in plaats van Mme de Guermantes (nu opeens door hem gemeenzaam ‘Oriane’ genoemd) te willen ontmoeten, aan te sturen op een kennismaking met zijn nicht Poictiers. Hij zegt zelfs dat Oriane ne vaut pas la peine que tu t’occupes d’elle (146:43). De hertogin de Poictiers is volgens Saint-Loup intelligent, fijngevoelig en goed, en daarenboven autrement jolie qu’Oriane et plus jeune (147:8). Ze mag dan misschien geen dreyfusarde zijn, ze vindt het toch erg dat de verguisde joodse militair naar het Duivelseiland verbannen is.

Françoise is er niet wanneer Saint-Loup langskomt. Haar dochter is in die mate gewend aan het leven in Parijs dat ze niet meer terug wil naar Combray. Ze kijkt neerbuigend neer op het leven aldaar en neemt gretig de hoofdstedelijke modes en tics over.

Derde meteorologische, ritmerende mededeling: Le temps était redevenu froid (148:17). Dat belet Marcel niet om van Italië te blijven dromen.

Proust springt van de hak op de tak. Nu heeft hij het over vader, die een nieuwtje heeft: hij is uit goede bron (enkel aangeduid met de initialen ‘A.J.’ (149:1)) te weten gekomen dat M. de Norpois Mme de Villeparisis frequenteert. Hij raadt zijn zoon aan om eens langs te gaan bij Mme de Villeparisis. En M. de Norpois zou Marcel kunnen helpen bij zijn schrijfambities. ’t Is niet wat vader als bestemming voor zijn zoon voor ogen had, zegt hij nog, maar allez, il ne faut pas que nous t’empêchions de suivre ta vocation (149:23).

Van dat schrijven komt voorlopig niet veel in huis. Marcel slaagt er niet in om de gewoontes die hem het schrijven beletten – zoals daar zijn: te laat slapen, alcohol nuttigen, de gezondheid op welke manier dan ook verwaarlozen – opzij te zetten, en het immer terugkerende resultaat is dan ook altijd une page blanche (149:33).

M. de Norpois heeft vader ook verteld dat M. de Guermantes un homme remarquable (150:13-14) is. Dit werd al eens vermeld (un homme tout à fait distingué (149:7-8)) en de mededeling wordt gevolgd door een uiterst warrige paragraaf waar ik geen touw aan kan vastknopen: over de relaties van vader met M. de Guermantes en M. de Norpois, en over diplomatieke ambities, waarbij vader voor een bepaalde verkiezing de steun van deze of gene nodig heeft, of juist niet, enfin, soit. Vader heeft het ook nog over zijn ontmoeting op straat met Mme Sazerat. Hoewel deze Mme Sazerat altijd door hem vriendelijk werd bejegend, doet ze nu uitermate afstandelijk. Dat heeft alles te maken met het feit dat zij nopens de affaire-Dreyfus een ander standpunt huldigt dan vader, die overtuigd is van la culpabilité de Dreyfus (152:10). In dat opzicht verschilt hij ook met Marcel van mening. Moeder, partagée entre son amour pour mon père et l’espoir que je fusse intelligent (152:22-23) doet er in deze zaak, die het gezin dreigt te verscheuren (ook grootmoeder en grootvader hebben hun mening), wijselijk het zwijgen toe.

Geen opmerkingen:

geen verloren tijd


*