II:141-152
Saint-Loup heeft
Marcel beloofd dat hij een ontmoeting met Mme de Guermantes gaat regelen, zodat
Marcel, onder het mom van belangstelling voor de schilderijen van Elstir die in
haar bezit zijn, in haar nabijheid kan komen. Maar dit voornemen stuit op twee belemmeringen.
Ten eerste is het,
aldus Proust, gemakkelijk iemand iets te beloven. We menen daarbij rekening te
kunnen houden met diens karakter en eigenaardigheden. Maar dat rekening houden
zelf doen we met ons eigen karakter en eigenaardigheden, zodat het beeld altijd
vertekend is. De werkelijke gang van zaken, waartoe onze belofte leidt, kunnen
wij nooit helemaal overzien en voorspellen: nous
nous heurtons à des résistances imprévues qui peuvent être invincibles
(142:14-16). De meest onoverwinnelijke weerstand in dit soort situaties is
wellicht deze die leidt tot de ontwikkeling bij une femme qui n’aime pas van le
dégoût que lui inspire, insurmontable et fétide [walgverwekkend] l’homme qui l’aime (142:17-19). Want een
andere verklaring is er toch niet te bedenken voor het feit dat Marcel in de
weken dat Saint-Loup nog in Doncières is, te Parijs niet door Mme de
Guermantes, die nochtans door Saint-Loup op de hoogte is gebracht van Marcels
wens, wordt uitgenodigd: ze heeft gewoon geen zin om
hem te zien.
Enkele meteorologische
waarnemingen ritmeren deze bladzijden, die heen en weer in de tijd maar ook door
de ruimte stuiteren – herinneringen en onuitgevoerde reisplannen nemen ons mee
van Doncières naar Parijs, naar Combray, naar Venetië en Florence, en weer
terug naar Parijs.
Een eerste meteorologische
waarneming leert ons dat de winter ten einde loopt en dat, après quelques semaines de giboulées [slagregens] et de tempêtes (142:32-33), Marcel in
zijn schoorsteen le roucoulement des
pigeons hoort qui nichaient dans la
muraille (142:36-37). Dit geroekoe neemt hem mee naar l’année où j’avais dû aller à Florence et à Venise (143:1) want
toen hoorde hij in een gelijkaardige sfeer als waarin de duiven hem nu brengen
een muziekje, dat hij nu weer, door de duiven te horen, met zijn inwendige oor
hoort. We krijgen hier opnieuw een mémoire
involontaire, die, doordat de reis naar Italië met de paasdagen was gepland,
ervoor zorgt dat Florence en Pasen voortaan in Marcels gemoed aan elkaar zijn
vastgeklonken: donner à la fois au jour
de Pâques quelque chose de florentin, et à Florence quelque chose de pascal (143:21-22).
Een bladzijde verder
lezen we de tweede meteorologische waarneming: Le temps était devenu plus doux (143:29). Dat is voor de ouders van
Marcel het signaal om hun kind aan te raden zijn wandelingen te hervatten. Hier
vernemen we meer over de – naast de weerzin van Mme de Guermantes – tweede belemmering
die een ontmoeting met Mme de Guermantes in de weg staat: de schuchterheid van
Marcel. Die doet hem de andere kant opkijken wanneer hij haar op straat
tegenkomt. Door deze onbeleefdheid gaat zij hem natuurlijk nog onverschilliger
bejegenen en wordt ze nóg onbereikbaarder dan ze met haar dure japonnen en
dure, bestudeerde gebaartjes, als een schilder die een precieus doek penseelt, al
was. Op een dag schuilt er iets melancholisch in haar blik, quelque chose de malheureux et de solitaire
(145:6-7). Dat stelt Marcel gerust, en hij beeldt zich even in dat hij haar zal
kunnen troosten. Maar meteen schaamt hij zich omdat hij beseft dat hij haar kwelt enkel
door het feit dat zij hem te zien krijgt.
De siësta die Marcel na
zijn wandeling door zijn ouders opgelegd krijgt, brengt al evenmin verlichting
want hij verzinkt in een soort halfslaap, waarin hij zich van zijn niet-kunnen-slapen
bewust blijft en, om deze halfslaap inwendig te beschrijven, beelden uit een
schemerachtig middeleeuws Venetië benut. De nuances tussen slaap, halfslaap en
wakende toestand zijn zo subtiel, dat une
grande et bien vaine [nutteloze] délicatesse
de perception (145:39-40) van doen is om ze te onderscheiden.
Saint-Loup is dan
uiteindelijk toch in Parijs, zij het pour
quelques heures seulement (146:38). Marcel kan meteen merken dat er van de
belofte van zijn vriend niet veel in huis zal komen want Saint-Loup adviseert
hem om in plaats van Mme de Guermantes (nu opeens door hem gemeenzaam ‘Oriane’
genoemd) te willen ontmoeten, aan te sturen op een kennismaking met zijn nicht
Poictiers. Hij zegt zelfs dat Oriane ne
vaut pas la peine que tu t’occupes d’elle (146:43). De hertogin de
Poictiers is volgens Saint-Loup intelligent, fijngevoelig en goed, en
daarenboven autrement jolie qu’Oriane et
plus jeune (147:8). Ze mag dan misschien geen dreyfusarde zijn, ze vindt het toch erg dat de verguisde joodse
militair naar het Duivelseiland verbannen is.
Françoise is er niet
wanneer Saint-Loup langskomt. Haar dochter is in die mate gewend aan het leven
in Parijs dat ze niet meer terug wil naar Combray. Ze kijkt neerbuigend neer op
het leven aldaar en neemt gretig de hoofdstedelijke modes en tics over.
Derde meteorologische,
ritmerende mededeling: Le temps était
redevenu froid (148:17). Dat belet Marcel niet om van Italië te blijven dromen.
Proust springt van de
hak op de tak. Nu heeft hij het over vader, die een nieuwtje heeft: hij is uit
goede bron (enkel aangeduid met de initialen ‘A.J.’ (149:1)) te weten gekomen dat M. de Norpois Mme de
Villeparisis frequenteert. Hij raadt zijn zoon aan om eens langs te gaan bij
Mme de Villeparisis. En M. de Norpois zou Marcel kunnen helpen bij zijn
schrijfambities. ’t Is niet wat vader als bestemming voor zijn zoon voor ogen
had, zegt hij nog, maar allez, il ne faut
pas que nous t’empêchions de suivre ta vocation (149:23).
Van dat schrijven komt
voorlopig niet veel in huis. Marcel slaagt er niet in om de gewoontes die hem het
schrijven beletten – zoals daar zijn: te laat slapen, alcohol nuttigen, de
gezondheid op welke manier dan ook verwaarlozen – opzij te zetten, en het immer
terugkerende resultaat is dan ook altijd une
page blanche (149:33).
M. de Norpois heeft
vader ook verteld dat M. de Guermantes un
homme remarquable (150:13-14) is. Dit werd al eens vermeld (un homme tout à fait distingué (149:7-8))
en de mededeling wordt gevolgd door een uiterst warrige paragraaf waar ik geen
touw aan kan vastknopen: over de relaties van vader met M. de Guermantes en M.
de Norpois, en over diplomatieke ambities, waarbij vader voor een bepaalde
verkiezing de steun van deze of gene nodig heeft, of juist niet, enfin, soit.
Vader heeft het ook nog over zijn ontmoeting op straat met Mme Sazerat. Hoewel
deze Mme Sazerat altijd door hem vriendelijk werd bejegend, doet ze nu
uitermate afstandelijk. Dat heeft alles te maken met het feit dat zij nopens de affaire-Dreyfus een
ander standpunt huldigt dan vader, die overtuigd is van la culpabilité de Dreyfus (152:10). In dat opzicht verschilt hij ook met Marcel van
mening. Moeder, partagée entre
son amour pour mon père et l’espoir que je fusse intelligent (152:22-23)
doet er in deze zaak, die het gezin dreigt te verscheuren (ook grootmoeder en
grootvader hebben hun mening), wijselijk het zwijgen toe.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten