Swann betreedt de muziekzaal van de marquise de
Saint-Euverte. Hij komt er in de buurt te zitten van Mme de Cambremer en Mme de
Franquetot, die luisteren naar een stuk voor piano van Liszt. Proust steekt
flink de draak met deze madames. Mme de Franquetot volgt het pianospel van de
virtuoos met angstige ogen, commi si les
touches sur lesquelles il courait avec agilité avaient été une suite de
trapèzes d’où il pouvait tomber d’une hauteur de quatre-vingts mètres (328:22-25) ;
Mme de Cambremer volgt met (pseudo)kennersblik, zodanig meeschommelend op de
maat avec sa tête transformée en
balancier de métronome (328:30) dat zij voortdurend met haar oorbellen in
haar schouderbandjes blijft haken. Ook de marquise de Gallardon zit daar, en
die betreurt het feit dat haar verwantschap met de Guermantes, waar ze prat op
gaat, niet van haar is af te lezen. Deze marquise de Gallardon heeft zoveel
zelfbegoochelingen en uitvluchten moeten bedenken om voor zichzelf aanvaardbaar
te maken dat ze nergens nog wordt uitgenodigd dat ze, zo betoogt Proust, op den
duur krom is gaan groeien, comme ces
arbres qui, nes dans une mauvaise position au bord d’un précipice (‘afgrond’), sont forcés de croître en arrière pour
garder leur équilibre (329:36-38).
De prinses des Laumes heeft zich, tegen alle verwachtingen
in, ook verwaardigd om eventjes aan te lopen op het feestje van Mme de
Saint-Euvertes. Met een bescheidenheid die enkel de zeer hooggeplaatsten zich
kunnen permitteren, heeft ze quasi incognito plaatsgenomen naast Mme de
Cambremer en ze volgt min of meer de hoofdschommelingen – nu op de tonen van
een prelude van Chopin – van deze muziekexperte. Die onopvallendheid, die ze nogal kameleonachtig
opzoekt, is ook ingegeven door cet esprit
d’imitation voisin de la timidité que développe, chez les gens les plus sûrs
d’eux-mêmes, l’ambiance d’un milieu nouveau, fût-il inférieur (331:6-8). Daar,
naast de lager gesitueerde Mme de Cambremer, wacht de prinses tot iemand haar
met een schrille gil zal detecteren – en dat zal dan het moment zijn waarop ze
de volle glorie van haar prestige zal kunnen genieten.
Mme de Gallardon, die zich heeft voorgenomen om, als ze ooit
de princesse des Laumes tegen het lijf zou lopen, haar koel te bejegenen, wordt
nu met haar aanwezigheid geconfronteerd. De begroeting verloopt uiterst
hypocriet. Gallardon nodigt Laumes op een nogal dwingende manier uit om de
volgende dag bij haar naar het klarinetkwintet van Mozart te komen luisteren.
De prinses begint al na te denken over hoe ze deze uitnoding kan afschepen
zonder al te onbeleefd te zijn. Mme de Gallardon maakt haar attent op de
aanwezigheid van Swann. Ze vindt het
toch vreemd: un Juif chez la soeur et la
belle-soeur de deux archevêques (334:39-40). De princesse des
Laumes, genaamd Oriane de Guermantes, zegt dat dat haar niet choqueert.
Zodra ze op de hoogte is gebracht van Swanns aanwezigheid,
wil de prinses nog maar één ding: door hem te worden opgemerkt. Zelfs indien
Chopin, die al lang dood is, in eigen persoon zijn preludes en polonaises was
komen spelen, dan nog zou het haar interesse niet hebben kunnen opwekken. Dit ontgaat Mme de Gallardon uiteraard
niet – wat zou haar wel ontgaan? – en zij vraagt zich giftig af: il y a des gens qui prétendent que ce M.
Swann, c’est quelqu’un qu’on ne peut pas recevoir chez soi, est-ce vrai? (335:31-33)
Maar ze krijgt lik op stuk: tu dois bien
savoir que c’est vrai, répondit la princesse des Laumes, puisque tu l’as invité
cinquante fois et qu’il n’est jamais venu (335:34-36). Exit Mme de
Gallardon, de staart tussen de benen.
Het is nu de beurt aan de gastvrouw, Mme de Saint-Euverte,
om de aanwezigheid van de hoge gaste op te merken. Door een manoeuvre van Mme
de Cambremer, die een kaars die op de piano wankelt onder de hevige aanslagen
van de Chopin-interpreet voor vallen wil behoeden, komt de prinses des Laumes
echter naast generaal de Froberville te staan. Tussen hen ontspint zich een dialoog
waarin de prinses, telg van een oude aristocratie, bijzonder nuffig de nieuwe,
door Napoleon in de adelstand verheven, aristocratie hekelt en – pars pro
toto-gewijs – in dezelfde moeite ook de voorliefde van die nieuwe aristocratie
voor Empire-meubilair. De generaal verdedigt de helden, maar de prinses wuift
dat argument weg: het heldendom lijkt haar niet het beste criterium voor
sociale omgang. Ze vindt het al lastig om gewoon, onder gelijken, diners te
organiseren, laat staan s’il fallait
offrir le bras à Spartacus pour aller à table (339:37-8)!
Geen opmerkingen:
Een reactie posten