I,372-382
Een
keer sommeert Odette Swann om bij haar thuis ‘faire catleya’ (372:35). In volle actie hoort hij plots gerucht,
als heeft ze iemand in de kast verstopt. Dat maakt haar woedend, ze gooit een vaas stuk, Et il resta incertain si elle n’avait pas caché quelqu’un dont elle
avait voulu faire souffrir la jalousie ou allumer les sens. (373:5-8) Een andere keer gaat Swann naar een bordeel,
in de hoop van de meisjes meer over Odette te vernemen. De ‘madam’ is verbaasd
dat hij met de meisjes niet méér doet dan een praatje maken.
Het
gezelschap van de Verdurins maakt, met onder meer Odette, een jaar lang een
cruise op de Middellandse Zee. Swann doorstaat de langdurige afwezigheid van
Odette rustig: het is alsof hij zich van haar los kan maken als ze ver uit de
buurt is. Maar de Cottards keren vroeger terug en Swann ontmoet Mme Cottard in
het Luxembourg. Zo verneemt hij, nadat ze eerst een obligaat praatje heeft
gemaakt over een schilder die nu ‘hot’ is (ze vindt dat een portret een ressemblance agréable moet vertonen met
de geportretteerde, surtout quand il
coûte 10.000 francs (375:31-33)), dat Odette op reis voortdurend over hem
praatte – en zeker niet op een voor hem nadelige wijze.
Mme
Cottard versterkt zodoende de gevoelens van vriendschap en genegenheid die bij
Swann, door Odettes langdurige afwezigheid, stilaan de sentiments maladifs (‘ziekelijke gevoelens’; 377:9) die hij voor
haar koesterde aan het vervangen waren. Zijn liefde verzwakt: le sentiment
qu’il éprouvait pour (Odette), n’étant plus mêlé de douleur, n’était plus guère
de l’amour (377:2-3). Hij had altijd gedacht verliefd op haar te zullen
blijven, maar kijk: voici qu’à
l’affaiblissement de son amour correspondait simultanément un affaiblissement
du désir de rester amoureux (377:25-27). De liefde van Swann krimpt niet meer als hij de namen hoort van Odettes
vermoedelijke minnaars, namen die hem een tijd geleden nog als dolksteken
troffen. Wanneer hij later het bewijs voor het grijpen krijgt dat Forcheville
inderdaad Odettes minnaar was, doet het hem niets meer. En als hij probeert
zich zijn hevige verliefdheid, waarvan hij het geleidelijke verdwijnen
betreurt, nog eens voor de geest te halen, lukt het niet meer: il est si difficile d’être double et de se
donner le spectacle véridique d’un sentiment qu’on a cessé de posséder (378:4-6).
Swann
betreurt dat hij het precieze moment dat zijn liefde voor Odette definitief is
ondergegaan niet kan lokaliseren – zoals de eerste kus traceerbaar blijft. Hij
kan het dus niet nabeleven. Swann ziet Odette niet weer, tenzij nog één keer in
een droom. Het gezelschap wandelt op en neer in een heuvellandschap naast de
zee. Odette verdwijnt, samen met Marcels grootvader en Napoleon III: het is
duidelijk dat die twee iets hebben. Swann moet het met lede ogen aanzien. Hij
troost een jongeman in het gezelschap die duidelijk verdriet heeft om Odettes
verdwijnen. Swann, de droomduider, beseft dat hij in zijn droom de twee
personen is: Swann, die nu met Mme Verdurin moet verderstappen langs de zee, én
de verdrietige jongeman. Zoals een romanschrijver, voegt Proust eraan toe, ook
in staat is om zichzelf over meerdere personages uit te smeren. Wij moeten deze
tip zeker ter harte nemen. En zo is Napoleon III in de droom natuurlijk niet
Napoleon III maar Forcheville.
Heeft
Proust kennis genomen van de dromenleer van Freud? Het zou kunnen, de Traumdeutung dateert van 1899. Feit is
dat hij op deze bladzijden goed zijn best doet om de droommechanismen te
evoceren: verschuivingen, samengetrokken personages, associaties, het in elkaar
overgaan van geluiden in de buitenwereld en droomfeiten – zo valt de bel van de
huisknecht samen met een galmende noodklok in Swanns droom.
Swann
wordt gewekt door zijn huisknecht. De kapper is daar: Swann moet zich opmaken
om naar Combray te gaan. Hij heeft er afgesproken met Marcels grootvader. Mme
de Cambremer (Mme Legrandin) zal er ook zijn. De schoonheid van haar
aangezicht, gecombineerd met die van het landschap dat hij al zo lang niet meer
heeft gezien, hebben hem doen besluiten Parijs een paar dagen te verlaten.
Swann
denkt na over zijn eerste ontmoeting met Mme de Cambremer, het was op de soiree
bij Mme de Saint-Euverte, en over het feit dat je bij zo’n eerste ontmoeting
nooit kunt overzien of en eventueel waarom het een belangrijke ontmoeting zal
blijken te zijn. Zo was het ook geweest met de ontmoeting met Odette in de
schouwburg. Hij had ook evengoed niet op die soiree kunnen geweest zijn – zou
hij dan misschien ergens anders een andere belangrijke eerste ontmoeting hebben
gehad? We zullen het nooit weten. En de samenhang (une sorte d’enchaînement nécessaire (381:39)) die het brein, moe
van denken, probeert te leggen, is maar een
samenhang, een van de vele mogelijke. Het brein, zoekend naar zin, noemt noodzaak
en voorbeschiktheid wat in feite niet meer dan toeval is.
Een
laatste keer keert Swann, terwijl hij zijn kapper vraagt zijn haar zodanig te
doen que sa brosse ne se dérangeât pas en
wagon (in de trein niet uit model zou geraken; 381:41-42), in gedachten
terug naar Odette. En hij vraagt zich af hoe het mogelijk is geweest dat hij
lange jaren wég is geweest van deze vrouw, ja zelfs zijn leven voor haar had
willen geven en in elk geval zijn hevigste liefde heeft gevoeld pour une femme qui ne me plaisait pas, qui
n’était pas mon genre! (382:13-14)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten