I, 347-353
In een lange beschrijvende uitweiding over het ten gehore
gebrachte muziekstuk dat Swann verhindert de plaat te poetsen, probeert Proust
ons te overtuigen van de ‘realiteit’ van het zinnetje dat onze treurende Swann
zo ontroerd, van de ‘Swann-zang’, zouden we kunnen stellen. Welk een leed moet
er bij de componist, Vinteuil, niet achter hebben gezeten dat hij zoiets heeft
kunnen maken? Dat hij in zijn muziek de vreugde én de smart van Swanns liefde
voor Odette heeft kunnen veraanschouwelijken, en wel op een zo troostende
manier dat meteen alle verdriet wordt gerelativeerd – ‘Qu’est-ce cela? tout cela n’est rien.’ (348:28) – doordat het
lijkt te worden opgenomen in een kosmisch geheel dat al het aardse, waar
uiteraard al die anderen die bij het concert aanwezig zijn, al dan niet
gemonocled, overstijgt en waar zij geen besef van hebben? Hoe dat precies
gebeurt, daar valt met de rede niet achter te komen. Muzikale motieven zijn als
een soort ideeën, impénétrables à
l’intelligence (349:18-19). Maar ze hebben wel een dermate sterk vermogen
om in onze ziel – door toedoen van de componist – aansluiting te vinden bij de
daar aanwezige emoties, dat ze beslist als evenwaardig kunnen beschouwd worden
met les idées de l’intelligence (350:11).
Eens gehoord en begrepen, blijven ze in ons aanwezig. We kunnen niet terugkeren
naar de staat waarin we ze nog niet kenden. De verrijking die ze ons hebben
bezorgd, raken we nooit meer kwijt. Ze zullen ons totderdood vergezellen. En, besluit Proust bevlogen, la mort avec elles a quelque chose de moins
amer, de moins inglorieux, peut-être de moins probable (350:41-42). Muziek
maakt onsterfelijk. En het gaat wel degelijk over instrumentale muziek: de
woorden van een lied zouden maar afleiden van de essentie.
Swann voelt een
verlangen om die componist, inconnu et
sublime (348:31), te leren kennen: qu’avait
pu être sa vie? au fond de quelles douleurs avait-il puisé cette force de dieu,
cette puissance illimitée de créer? (348:32-34).
De ijle droomtoestand waarin Swann zich door toedoen van de
muziek bevindt, wordt bruusk afgebroken door de comtesse de Monteriender, célèbre par ses naïvetés (353:5). Zij
buigt zich, avant même que la sonate fût
finie (353:6-7) naar hem toe om hem kond te doen van haar verrukking: zij
vond de zojuist ondergane ervaring al even sterk als die keer bij de tables tournantes (353:14-15)! De
betovering is verbroken, het muziekstuk ten einde!
Geen opmerkingen:
Een reactie posten