een lectuur van

A LA RECHERCHE DU TEMPS PERDU

van Marcel Proust


(ik gebruik de Pléiade-editie van 1954, toen nog driedelig - zoals een maatpak)

02 juni 2012

geen verloren tijd (43)

I, 339-347

Swann duikt op in het blikveld van de prinses. Hij weet zich aan Mme de Cambremer en Mme de Saint-Euverte te ontworstelen en begint op speelse wijze een gesprekje met de princesse des Laumes. Hij mag haar wel, sa vue lui rappelait Guermantes, terre voisine de Combray, tout ce pays qu’il aimait tant et où il ne retournait plus pour ne pas s’éloigner d’Odette (340:19-21). Zij heeft bovendien meidoornbesjes in haar hoed verwerkt – de verwijzing naar de aubépines-passages in Combray is duidelijk. Swann en de prinses lachen eerst wat met de familienaam van Mme de Cambremer en hebben het onder meer over Guermantes en de rechten die de prinses daar kan doen gelden. Niet dat ze er wakker van ligt, maar ze weet wel dat de pastoor haar elk jaar cent francs (341:29) uit de zakken troggelt. De princesse is blij dat ze Swann ziet: Avouez que la vie est une chose affreuse. Il n’y a que quand je vous vois que je cesse de m’ennuyer. (342:2-4)

Proust voegt hier onmiddellijk enigszins malicieus aan toe: Et sans doute cela n’était pas vrai. (342:5) Wat zou het ook, niets in deze kringen is waar. Maar ’t is wel waar dat Swann en de prinses op les petites choses (342:6-7) een zelfde kijk hebben. Ze spreken er op dezelfde manier over, met dezelfde stembuigingen. Ze vinden elkaar in de maniertjes van la coterie Guermantes (342:14). Over les choses importantes (342:14-15) daarentegen hebben Swann en de prinses heel verschillende opinies, maar als ze nu zegt dat het leven vreselijk is, kan Swann zich daar wel in vinden aangezien hij voortdurend moet vechten tegen zijn verdriet om Odette. Swann en de prinses spreken af dat ze spoedig eens een avondje samen moeten doorbrengen in Guermantes.

Wanneer de prinses ’s avonds bij haar echtgenoot de soiree die ze net heeft meegemaakt evalueert, kan ze het niet laten te stellen dat het toch wel zonde is dat zo’n interessant persoon als Swann afziet voor une personne de ce genre et qui n’est même pas intéressante, car on la dit idiote (343:21-23).

Swann wimpelt een uitnodiging van de prinses weg: hij wacht eigenlijk op nieuws van Odette. En wanneer hij er dan toch eindelijk in slaagt om zich los te maken en aanstalten maakt om op huis af te gaan, vraagt de generaal de Froberville dat hij hem zou introduceren bij Mme de Cambremer. Zij is nieuw in deze kringen maar begroet de generaal toch al met de gesofisticeerde mengeling van berekening en spontaniteit die maakt dat geen enkel gebaar écht en waar kan zijn.

De generaal blijkt iemand te kennen in dezelfde rue La Pérouse waar Odette woont. Dat stemt Swann melancholiek. Het concert hervat en hij is veroordeeld nog langer te blijven en zich te ergeren aan la bêtise et les ridicules (344:38) van de aanwezigen, die blind blijven voor wat hem werkelijk interesseert of het hoogstens als un enfantillage of une folie (344:43) beschouwen – waardoor hij eenzaam achterblijft met het vervelende besef dat zijn liefde in hun ogen niets anders is dan un état subjectif qui n’existait que pour lui, dont rien d’extérieur ne lui affirmait la réalité (345:1-3). Zo gaat het met de liefde: zij bestaat slechts voor zover zij door de buitenwereld wordt bevestigd.

Het moge duidelijk zijn: Swann verkeert in een wankele gemoedsgesteldheid en is kwetsbaar. De muziek lijkt zijn emoties nog uit te vergroten. Zeker wanneer opeens, onverwacht!, het zinnetje van Vinteuil weerklinkt. Het gevolg laat zich raden: waar Swann er nog min of meer in was geslaagd met een zekere ratio terug te denken aan de vervlogen tijd van zijn onbekommerde liefde voor Odette in abstracte termen als le temps où j’étais heureux (345:29), overvalt hem nu een warreling van zeer concrete en daardoor des te pijnlijkere herinneringsbeelden van dingen en situaties waaraan die liefde zich gehecht heeft. Hij beseft dat het ongeluk, dat hij toen hij gelukkig was, al vreesde, intussen werkelijkheid is geworden: de tijd waarin hij dat geluk heeft beleefd, is voorgoed ontoegankelijk geworden. Het is un monde mystérieux geworden où on ne peut jamais revenir (347:5-6) – behalve natuurlijk, zoals wij als goede Proustlezers inmiddels weten, op een onrechtstreekse en weinig duurzame manier, via de mémoire involontaire. Deze komt hier niet via een geur tot haar ‘slachtoffer’ maar via de – quasi even etherische – muziek. De vergelijking tussen geur en klank wordt trouwens expliciet gemaakt: tandis qu’elle passait, légère, apaisante et murmurée comme un parfum (348:8-9; de vergelijking met un parfum wordt nog eens herhaald op 349:23)).

Terugdenkend aan de Swann die ooit door Odette werd bemind, kan de huidige Swann niet anders dan jaloers zijn. Hij begint zijn monocle op te poetsen – een meesterlijke zet van Proust want zo wordt Swann een gewoon misnoegd mannetje, een van de monocledragers die enkele bladzijden terug (326:11vv) zo meesterlijk-spottend werden neergezet.

Geen opmerkingen:

geen verloren tijd


*