Proust voegt hier onmiddellijk enigszins
malicieus aan toe: Et sans doute cela
n’était pas vrai. (342:5) Wat zou het ook, niets in deze kringen is waar.
Maar ’t is wel waar dat Swann en de prinses op les petites choses (342:6-7) een zelfde kijk hebben. Ze spreken er
op dezelfde manier over, met dezelfde stembuigingen. Ze vinden elkaar in de
maniertjes van la coterie Guermantes
(342:14). Over les choses importantes (342:14-15)
daarentegen hebben Swann en de prinses heel verschillende opinies, maar als ze
nu zegt dat het leven vreselijk is, kan Swann zich daar wel in vinden aangezien
hij voortdurend moet vechten tegen zijn verdriet om Odette. Swann en de prinses
spreken af dat ze spoedig eens een avondje samen moeten doorbrengen in
Guermantes.
Wanneer de prinses ’s avonds bij haar
echtgenoot de soiree die ze net heeft
meegemaakt evalueert, kan ze het niet laten te stellen dat het toch wel zonde
is dat zo’n interessant persoon als Swann afziet voor une personne de ce genre et qui n’est même pas intéressante, car on la
dit idiote (343:21-23).
Swann wimpelt een uitnodiging van de prinses
weg: hij wacht eigenlijk op nieuws van Odette. En wanneer hij er dan toch
eindelijk in slaagt om zich los te maken en aanstalten maakt om op huis af te
gaan, vraagt de generaal de Froberville dat hij hem zou introduceren bij Mme de
Cambremer. Zij is nieuw in deze kringen maar begroet de generaal toch al met de
gesofisticeerde mengeling van berekening en spontaniteit die maakt dat geen
enkel gebaar écht en waar kan zijn.
De generaal blijkt iemand te kennen in dezelfde
rue La Pérouse waar Odette woont. Dat stemt Swann melancholiek. Het concert hervat
en hij is veroordeeld nog langer te blijven en zich te ergeren aan la bêtise et les ridicules (344:38) van
de aanwezigen, die blind blijven voor wat hem werkelijk interesseert of het
hoogstens als un enfantillage of une folie (344:43) beschouwen – waardoor
hij eenzaam achterblijft met het vervelende besef dat zijn liefde in hun ogen
niets anders is dan un état subjectif qui
n’existait que pour lui, dont rien d’extérieur ne lui affirmait la réalité (345:1-3).
Zo gaat het met de liefde: zij bestaat slechts voor zover zij door de buitenwereld
wordt bevestigd.
Het moge duidelijk zijn: Swann verkeert in een
wankele gemoedsgesteldheid en is kwetsbaar. De muziek lijkt zijn emoties nog
uit te vergroten. Zeker wanneer opeens, onverwacht!, het zinnetje van Vinteuil
weerklinkt. Het gevolg laat zich raden: waar Swann er nog min of meer in was
geslaagd met een zekere ratio terug te denken aan de vervlogen tijd van zijn
onbekommerde liefde voor Odette in abstracte termen als le temps où j’étais heureux (345:29), overvalt hem nu een warreling
van zeer concrete en daardoor des te pijnlijkere herinneringsbeelden van dingen
en situaties waaraan die liefde zich gehecht heeft. Hij beseft dat het ongeluk,
dat hij toen hij gelukkig was, al vreesde, intussen werkelijkheid is geworden:
de tijd waarin hij dat geluk heeft beleefd, is voorgoed ontoegankelijk geworden.
Het is un monde mystérieux geworden où on ne peut jamais revenir (347:5-6) –
behalve natuurlijk, zoals wij als goede Proustlezers inmiddels weten, op een
onrechtstreekse en weinig duurzame manier, via de mémoire involontaire. Deze komt hier niet via een geur tot haar
‘slachtoffer’ maar via de – quasi even etherische – muziek. De vergelijking
tussen geur en klank wordt trouwens expliciet gemaakt: tandis qu’elle passait, légère, apaisante et murmurée comme un parfum (348:8-9;
de vergelijking met un parfum wordt
nog eens herhaald op 349:23)).
Terugdenkend aan de Swann die ooit door Odette
werd bemind, kan de huidige Swann niet anders dan jaloers zijn. Hij begint zijn
monocle op te poetsen – een meesterlijke zet van Proust want zo wordt Swann een
gewoon misnoegd mannetje, een van de monocledragers die enkele bladzijden terug
(326:11vv) zo meesterlijk-spottend werden neergezet.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten