I:597-608
Marcel is niet de
enige bezoeker bij Mme Swann. Mme Cottard, de doktersvrouw, legt uit waarom zij
een paar weken niet is kunnen komen: ze heeft, net zoals iedereen op tijd en
stond, haar petites misères (597:7)
gehad. En bovendien heeft ze problemen met haar personeel. Mme Bontemps se plaignait de l’ennui que lui causaient
les femmes des hommes politiques (598:1-2) – maar ja, zij vindt zowat
iedereen assomamant (‘oervervelend’) et ridicules (598:3). Zij brengt haar
nichtje Albertine ter sprake – het is de tweede keer dat wij iets van haar
vernemen. Dat nichtje is niet op haar mondje gevallen, blijkt uit de anekdote
van Mme Bontemps. Ondertussen antwoordt Mme Cottard op een opmerking van Mme
Swann.
En zo praten de dames door elkaar heen. Tot Charles Swann binnenkomt, feignant par plaisanterie la peur de
déranger (599:30-31). Hij vraagt zijn echtgenote of ze zo goed zou willen
zijn le prince d’Agrigente (599:32)
te willen ontvangen. Dat is geen probleem. Terwijl Swann de prins gaat ophalen,
betreedt Mme Verdurin het salon.
Toen Charles en
Odette trouwden, had Charles Odette gevraagd le petit clan (599:43) van Mme Verdurin niet meer te bezoeken – om schier
ondoorgrondelijke redenen van status en dergelijke. Dat is ook de reden waarom
hij zich niet laat zien nu Mme Verdurin bij Odette langskomt. Odette doet
geringschattend over Mme Verdurins kringetje, dat qua status een afdeling lager
speelt – hoewel zij secrètement Mme
Verdurin benijdt omwille van haar vaardigheden als salon-houdster, waaraan zij,
Mme Verdurin, zoveel belang hecht bien
qu’ils ne fassent que nuancer l’inexistant, sculpter le vide; het zijn, zo
te zeggen, les Arts du Néant: l’art (…)
de savoir ‘réunir’, de s’entendre à
‘grouper’, de ‘mettre en valeur’, de ‘s’effacer’, de servir de ‘trait d’union’ (601:21-26).
In de evocatie van
Mme Verdurins aanwezigheid in Mme Swanns salon en enkele flarden van de
gesprekjes die zich daar afspelen (in dit geval gaat het over bloemen en
bloemenleveranciers en de manier waarop je het best chrysanten kunt schikken),
spant Proust zich in om vooral de kruiperige hypocrisie en het voortdurend
naast elkaar heen praten in de verf te zetten. Niet één woord is niet gericht
op statusonderhoud of statusverbetering; de inhoud van de gesprekken doet er
werkelijk niet toe. Mme Bontemps bijvoorbeeld is heel blij dat ze uitgenodigd
is om op woensdag naar het salon van Mme Verdurin te komen – hoewel ze nochtans
cent fois gezegd had qu’elle ne voulait pas aller chez les
Verdurin (603:18-19). Ze is al vooruit aan het berekenen welke en hoeveel
woensdagen ze zal gaan want alle woensdagen haar opwachting maken in dat niet
zo hoog aangeschreven kringetje zou haar imago te zeer schaden. En zo worden de
aanwezigheden – die overigens zeer nauwgezet worden bijgehouden – een soort van
pasmunt om te stijgen of te dalen op de sociale ladder. Dat verklaart waarom,
wanneer Mme Bontemps aanstalten maakt om te vertrekken, Mme Swann kan zeggen: Vous me devez une compensation pour n’être
pas venue jeudi dernier… (603:42-43)
Het gesprek kabbelt
verder. Het gaat over leveranciers van delicatessen, over de omvang van de
hoeden van Mme Trombert, over wie er allemaal de volgende woensdag naar Mme
Verdurin gaat. Het is een en al door-elkaar-gekwebbel en pluimstrijkerij.
Hilarisch wordt het wanneer Odette zegt helemaal niet zo intelligent te zijn
als van haar wordt gedacht dat ze is – maar dan zegt ze pas helemaal het
omgekeerde van wat ze eigenlijk bedoelt: Mais
non, je vous assure (…) je suis au
fond une petite bourgeoise très choquable, pleine de préjugés, vivant dans son
trou, surtout très ignorante. (604:39-41) Uiteraard weten alle aanwezigen hoeveel
ironie deze uitlating bevat en hoe hem te decoderen.
De normale wet –
Proust weidt op zijn geheel eigen, zwaar ironisch aangezette,
pseudowetenschappelijke wijze aan het fenomeen van het salon een wat algemenere
beschouwing – zegt que les mérites
spirituels d’un salon et son élégance soient généralement en rapport inverses
plutôt que directs (606:5-7; ‘omgekeerd en niet recht evenredig’). Maar
toch is het zo dat een sociale degradatie tot gevolg heeft dat men minder
kieskeurig wordt ten aanzien van diegenen met wie men zich anders, wanneer de
status wel nog moet worden verdedigd, verplicht is goed op te schieten. Daar
schieten de goede omgangsvormen een beetje bij in, wat de antropoloog van de
betere kringen Proust doet besluiten: les
hommes doivent, comme les peuples, voir leur culture et même leur langage
disparaître avec leur indépendance (606:11-13). Dat is de reden waarom men
zich, bij ‘degradatie’, de vleiereien laat welgevallen van personen die men in
hogere kringen niet eens zou hebben zien staan.
En het gesprek,
voorzover het er een is, kabbelt nog steeds verder: over het feit dat dokter
Cottard la lecture als passie heeft –
als het maar die passie is, wordt er
gegniffeld –; over het feit dat Mme Verdurin elektrische verlichting heeft in
haar huis, ja, er is zelfs een belle-soeur
d’une de mes amies (607:16) die al telefoon heeft! Een van de dame die nog
geen telefoon heeft, bekent nieuwsgierig te zijn naar het nieuwtje, maar wuift
de verleiding hautain weg: Le premier
amusement passé, cela doit être un vrai casse-tête. (607:22-24) Ja, je kunt
het vooruit berekenen dat als al dat gekwebbel en geroddel over de telefoon zou
moeten gebeuren, dat ding een bedreiging zou vormen voor deze microkosmos van
wederzijdse salonbezoekjes.
Uiteindelijk moet
ook Marcel het salon verlaten. Hij is wat onbevredigd, maar hij heeft zijn doel
bereikt: Gilberte zal vernemen dat hij er is geweest en dat hij een goed
contact heeft gehad met Mme Verdurin. Alle bruggen zijn nog niet opgeblazen.
Hoewel hij heeft laten uitschijnen dat hij Gilberte definitief niet meer wil
zien, neemt hij zich toch voor wél in te gaan op de volgende afspraak. Pour
me rendre la séparation moins difficile à réaliser, je ne me la présentais pas
comme définitive. Mais
je sentais bien qu’elle le serait. (608:18-20)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten