een lectuur van

A LA RECHERCHE DU TEMPS PERDU

van Marcel Proust


(ik gebruik de Pléiade-editie van 1954, toen nog driedelig - zoals een maatpak)

07 mei 2012

geen verloren tijd (28)

I, 195-199


Het verlangen dat Odette de Crécy in Swann doet ontstaan, is atypisch. Haar schoonheid heeft Swann niet spontanément, sans s’y efforcer (195:32) ‘aantrekkelijk’ gevonden, neen, haar schoonheid was van een soort qui lui était indifférent, qui ne lui inspirait aucun désir, lui causait même une sorte de répulsion physique (195:41-43). Odette wordt bovendien niet geholpen door de in die tijd heersende haar- en kledijmode – Proust steekt er ferm de draak mee! Wanneer Odette toenadering zoekt – onder het mom bij hem thuis zijn collecties te komen bezichtigen –, is het dan ook niet zonder enige neerbuigendheid dat Swann toestemt. Al heeft hij toch ook al de leeftijd bereikt waarop hij niet lichtzinnig omspringt met elke kans om verliefd te worden. Het is de leeftijd où l’on sait se contenter d’être amoureux pour le plaisir de l’être sans trop exiger de réciprocité (196 :24-25). Je valt niet meer voor louter fysieke schoonheid. Je hoeft ook niet meer zo nodig een vrouwenhart te veroveren: het feit dat een vrouw je haar hart wil schenken, kan volstaan om de tederste gevoelens te doen ontwaken. En je kent al het deuntje van de liefde, je kunt desnoods middenin invallen en naadloos aansluiten bij het punt waar de ontluikende liefde is aangekomen. De ouderdom brengt een subtiele menging van levenswijsheid en cynisme.

Aanvankelijk kan Swann Odettes invitaties afwimpelen met de uitvlucht dat hij hard moet werken aan een studie over Vermeer – en réalité abandonnée depuis des années (198:9). Odette kent Vermeer niet (Proust schrijft: Ver Meer), zij vraagt Swann haar meer te vertellen over de Hollandse schilder. Swann gebruikt nog een ander excuus: hij zegt bang te zijn voor nieuwe vriendschappen en voor de angst die deze met zich meebrengen. De manier waarop Odette hem bezweert niet bang te zijn voor haar genegenheid ontwapent hem. Vous avez dû souffrir par une femme. Et vous croyez que les autres sont comme elle. Elle n’a pas su vous comprendre ; vous êtes un être si à part. C’est cela que j’ai aimé d’abord en vous, j’ai bien senti que vous n’étiez pas comme tout le monde. (198:33-38) Dit soort argeloze uitspraken brengt Swann ertoe zijn aanvankelijke esthetische bezwaren ten aanzien van Odettes fysieke verschijning te laten varen. Het enige wat hij nu nog nodig heeft om zijn gereserveerdheid helemaal op te geven, is ‘een bepaalde omstandigheid’.

Die omstandigheid komt er. Marcels grootvader weigert in te gaan op een schriftelijk verzoek hem bij de Verdurins te introduceren: dat volkje is hem te laag gevallen. (Hier krijgen we nog eens de à la garde!-scène (194:6) – dergelijke niet weggewerkte herhalingen wijzen op de onvolkomenheid, of onafheid, van Prousts tekst.) Omdat niemand Odette helpt, brengt ze zelf Swann mee naar de Verdurins. (Hoe dit mogelijk is, blijft onduidelijk. Kan een jonge vrouw op eigen houtje iemand introduceren? Gaat dat niet in tegen elke etiquette? Of wijst dit op een gebrek aan etiquette en wil Proust op die manier de ‘lage’ status van de Verdurins illustreren, alsook het feit dat Swann er lak aan wanneer hem dat uitkomt?)

Geen opmerkingen:

geen verloren tijd


*