een lectuur van

A LA RECHERCHE DU TEMPS PERDU

van Marcel Proust


(ik gebruik de Pléiade-editie van 1954, toen nog driedelig - zoals een maatpak)

15 mei 2012

geen verloren tijd (34)


I, 247-266


De smaak en de wereld van Odette zijn niet die van Swann. Maar hij probeert haar niet om te buigen naar zijn ideaal, integendeel, zijn liefde voor haar straalt af op wat zij mooi en belangrijk vindt – en hij begint, geheel tegen zijn natuur zou je kunnen zeggen, haar voorkeuren te delen. Daardoor kan hij ook van de kring van de Verdurins houden, hoewel deze zeker niet beantwoordt aan de sociale status die hij gewoon is. Hij spiegelt zichzelf het denkbeeld voor dat hij nooit nog ergens anders heen zal willen gaan, en hij dicht de deelnemers aan de bijeenkomsten aldaar zelfs positieve eigenschappen toe die ze uit zichzelf niet echt hebben. Ja, hij dicht ze ‘grootheid’ toe: Ce sont des êtres magnanimes, et la magnanimité est, au fond, la seule chose qui importe et qui distingue ici-bas. (249:2-4) Over Mme Verdurin zegt hij zelfs dat haar attenties ten aanzien van hem révèlent une compréhension plus profonde de l’existence que tous les traités de philosophie (249:25-27).

Swann is met andere woorden verblind. Hij vergeet dat er naast de Verdurins nog wel andere mensen met groothartigheid en kunstzinnigheid bestaan die minstens evenveel als M. en Mme Verdurin zijn aandacht zouden verdienen.

Swann ziet ook niet dat M. en Mme Verdurin, nu zo door hem verheerlijkt, hem niet eens echt graag hebben. Zij voelen aan dat de manier waarop hij hen waardeert niet strookt met het sociale verschil dat er hoe dan ook tussen hen blijft bestaan. Zo is Swann blijkbaar niet bereid diegenen die niet tot de kring behoren openlijk, ten aanzien van de ‘getrouwen’, af te zweren. Er blijft in hem, zo voelen de Verdurins het aan, un espace réservé, impénétrable (250:10-11) bestaan, en ze ervaren, met betrekking tot leurs dogmes, une impossibilité de les lui imposer, de l’y convertir entièrement (250:15-17).

Wat een tegenstelling met die andere gast die zijn opwachting maakt bij de Verdurins: le comte de Forcheville (250:28)! Deze snob hemelt de Verdurins helemaal niet op, zoals Swann, maar hij onderschrijft wel, in tegenstelling tot Swann, die daarvoor te fijnbesnaard is, de critiques trop manifestement fausses que dirigeait Mme Verdurin contre des gens qu’il connaissait (250:38). En hij keurt de tirades van de schilder en de grapjes van Cottard wél goed.

Swann reageert jaloers wanneer hij merkt dat Odette deze nieuwe gast heeft aangebracht – ook al heeft hij zelf niet l’idée d’être jaloux d’Odette (253:34).

De verschillen tussen Forcheville en Swann vallen al meteen op bij het eerste diner waaraan Forcheville deelneemt. Hetgeen précipita la disgrâce de Swann (251:8-9) – voegt Proust er omineus aan toe.

Het verslag van dat diner neemt ongeveer veertien bladzijden in beslag. Wanneer Proust dan eindelijk weer de draad opneemt, herneemt hij meteen dat woord disgrâce: Swann ignorait encore la disgrâce dont il était menacé chez les Verdurins (266:23-24).

Behalve de habitués neemt ook professor Brichot deel aan het diner. Hij is zo’n academicus die graag vulgariserend uit de hoek komt en de scherpe kanten van zijn al te theoretische kennis verzacht door voorbeelden te zoeken uit de actualiteit en de levenssfeer van zijn gespreksgenoten. Vanuit zijn achtergrond kan Swann de grapjes van de professor alleen maar pédantesques, vulgaires et grasses à écoeurer (weerzinwekkend grof; 253:21-22) vinden.

Het gesprek gaat over figuren uit een zeer ver verleden van de Franse geschiedenis. Swann verlegt het onderwerp en vraagt iets over de tentoonstelling van een schilder die hij bewondert – maar Biche kaapt met zijn repliek alle aandacht weg. De schilder gebruikt zelfs het woord caca (254:31)! Dan brengt Mme Cottard het gesprek op een recent toneelstuk van Alexandre Dumas fils waar haar man samen met Swann naartoe is gegaan en waarin sprake is van een salade japonaise (256:4).

In dit gesprek schuilt achter bijna elke regel een venijnig te interpreteren sneer of opmerking aan het adres van een van de aanwezigen – zodat het beleefde gebabbel voortdurend onder een bijna te snijden hoogspanning blijft staan. Die wordt geneutraliseerd door de humor: de schilder die caca zegt, of Forcheville die zich het gemeenzame tussenvoegsel saperlipopette (262:9) laat ontvallen, of de blunders van dokter Cottard en archivaris Saniette…

Ondertussen steekt Forcheville zijn bewondering voor het oratorisch talent van Biche niet onder stoelen of banken – ook al heeft hij quelques mots un peu réalistes (257:40-41) gebezigd. Maar ja, dat is nu eenmaal le goût du jour (257:41), dat moet kunnen. Biche doet met zijn welsprekendheid Forcheville overigens denken aan een kameraad in zijn regiment. Die kon over om het even wat om het even wat zeggen. Swann zat trouwens ook in dat regiment, zegt Forcheville, die vastbesloten lijkt om elke gelegenheid te baat te nemen om bij Odette in het gevlei te komen – reden waarom hij iets over Swann zegt waarvan hij denkt dat het positief is: dat hij hem nooit te zien krijgt omdat hij altijd bij oude adellijke families zit. Bijvoorbeeld de La Trémoïlles. Dat is niet juist en Mme Verdurin, die dat weet, slaagt er nauwelijks in haar afkeuring te verbergen: de door Forcheville genoemde namen zijn helemaal niet achtbaar. On me paierait bien cher que je ne laisserais pas entrer ça chez moi (259:16-17), zegt Mme Verdurin en ze werpt Swann een strenge blik toe. Maar Swann neemt de handschoen op en verdedigt de familie La Trémoïlles: die zijn best wel intelligent. Waarop Forcheville hem vraagt wat hij daaronder verstaat. Hij krijgt een belegen, niet ter zake definitie van een oude Franse filosoof.

Na de maaltijd gaat Forcheville bij dokter Cottard en M. Verdurin – ouwe jongens krentenbrood – eens polsen of ze madame de Crécy, Odette dus, ook zo’n lekker stuk vinden, saperlipopette! J’aimerais mieux l’avoir dans mon lit que le tonnerre (262:14-15), antwoordt Cottard gevat. M. Verdurin gebaar met veel misbaar, waarbij zijn pijp en nogal wat rook te pas komen, dat hij deze grol grappig vindt. M. Verdurin meldt zijn vrouw dat Odette bij Forcheville in de smaak valt. Mme Verdurin aarzelt niet: zij meent te weten dat Odette graag eens met de comte zou dejeuneren. Nous allons combiner ça, mais il ne faut pas que Swann le sache. (263:10-11)

Stilaan vertrekken de gasten. Odette ziet Forcheville ongaarne vertrekken en kan het niet opbrengen neen tegen Swann te zeggen. Maar ze is humeurig. Mme en M. Verdurin kaarten na. Ze spreken kwaad van Swann omdat hij te stroperig sprak over de door het gezelschap gehekelde oude Franse adel.  M. Verdurin is streng in zijn oordeel: hij vindt Swann een hypocriet heerschap dat altijd rond de pot draait en de kool en de geit wil sparen. Quel différence avec Forcheville! Voilà au moins un homme qui vous dit carrément sa façon de penser. (265:31-33) Bovendien heeft Swann geen titel, hij is le raté, le petit individu envieux de tout ce qui est un peu grand (266:5-7). Dan heeft Forcheville tenminste nog zijn titel van comte! Het is M. Verdurin ook niet ontgaan dat Odette meer in Forcheville ziet dan in Swann.

Geen opmerkingen:

geen verloren tijd


*