I, 218-233
Na dit eerste bezoek laat Swann zijn
sigarettenetui liggen; Odette brengt er hem nauwelijks een uur later per brief
van op de hoogte. Bloemenkeus, interieurinrichting, taalgebruik én handschrift
verraden een slechte smaak en opvoeding – maar Swann ziet het niet.
Bij zijn tweede bezoek heeft Swann voor Odette
een ets meegebracht en wanneer zij zich erover buigt om hem te bekijken, ziet
hij in haar een gelijkenis met Zippora, de dochter van Jethro, zoals zij door
Botticelli is afgebeeld in de Sixtijnse kapel. Swann ziet in schilderijen niet
alleen algemene kenmerken van de werkelijkheid, hij herkent ook in geschilderde
koppen individuen – en zo vertegenwoordigt de schilderkunst voor hem niet
alleen het algemene maar ook het particuliere. Dat troost hem enigszins want
blijkbaar hebben de door hem aanbeden meesters toch ook aandacht opgebracht
voor het soort koppen dat toebehoort aan mensen met wie hij in de mondaine
conversatie vaak het gevoel heeft zijn tijd te verliezen. Deze echo’s van de
werkelijkheid in de kunst – zowel beeldende kunst als muziek – doen Swann nog
intenser van kunst genieten. En van de weeromstuit wordt Odette, die hij op
zich niet mooi vindt, alsnog bevalliger, en wel door haar gelijkenis met een
figuur uit het oeuvre van een aanbeden meester: cette ressemblance lui conférait à elle aussi une beauté, la rendait
plus précieuse (224:9-10).
Swann vraagt zich een beetje gegeneerd af hoe
het mogelijk is geweest dat hij in Odettes aangezicht niet de trekken heeft
gezien die Botticelli kennelijk mooi genoeg heeft gevonden om in zijn
schilderij op te nemen. Odette is nu niet langer een ‘onvolmaakt
gebrek-aan-beter’, puisqu’elle contentait
en lui ses goûts d’art les plus raffinés (224:17-18). Maar daarom wekt ze
zijn begeerte nog niet op: zijn begeerte is altijd een tegenovergestelde kant
uitgegaan dan zijn esthetische voorkeuren. De gratificatie door de esthetiek
lijkt een kus of ronduit de geslachtsgemeenschap (le baiser et la possession (224:31-32), die middelmatig zijn als
het lichaam niet mooi is), nu, ‘als bekroning van de adoratie voor een
museumstuk’, surnaturels et délicieux (224:35)
te maken.
Swann zet zelfs een reproductie van
Botticelli’s portret van Zippora op zijn bureau om zijn gevoelens voor Odette
levendig te houden. Of zelfs aan te wakkeren, hetgeen nodig is want sinds
Odette zeker lijkt van Swanns belangstelling, is hun verhouding al wat mat
geworden. Om die verhouding opnieuw wat leven in te blazen, schrijft Swann une
lettre pleine de déceptions feintes et de colères simulées (225:30-31) – en
het gewenste resultaat blijft niet uit: zij schrijft hem de tederste brieven en
hij kan weer met de grootste verwachtingen naar de bijeenkomsten van de
Verdurins gaan, steeds met een air van dat het voor hem niet per se hoeft.
Een keer is Swann een beetje te lang met zijn
ateliermeisje blijven spelen en komt hij te laat: Odette heeft niet op hem
gewacht. Pas door verstoken te blijven van het genoegen dat zij hem verschaft,
beseft hij dat hij ernaar heeft verlangd – hij heeft alleen nooit rekening
gehouden met de mogelijkheid dat hij het niet zou krijgen. Zijn teleurstelling
ontgaat de Verdurins niet. Mme Verdurin is supporter van haar dochter: zij
vindt onomwonden ‘dat ze met hem naar bed moet gaan’. M. Verdurin vindt Swann
te intellectueel voor zijn dochter en hij vindt hem een poseur (227:32). Mme Verdurin: als Swann een poseur is, betekent dat dat hij neerbuigend zou kunnen zijn – en
dus dat hij hoger zou kunnen staan dan zij.
Een bediende brengt Swann Odettes boodschap
over: ze is naar café Prévost om er vooraleer naar huis te gaan nog een chocolade
te drinken. Halsoverkop haast Swann zich naar Prévost. Hij beseft dat hij niet
meer zichzelf is, qu’il n’était plus
seul, qu’un être nouveau était là avec lui (228:38-39) –, en dat, beseft
Swann, maakt het leven interessanter en spannender. Swann lijkt in zijn haast
om tijdig bij Prévost aan te komen zelfs te vergeten dat als Odette daar nog
is, dit enkel maar tot een zoveelste vruchteloos samenzijn kan leiden; hij zou
nogmaals de kwelling moeten ondergaan et
la torture que lui apportait la vaine présence (‘het zinloze gezelschap’) de cette femme qu’il approchait sans oser
l’étreindre (‘in zijn armen te sluiten’; 229:18-19).
Odette is niet bij Prévost. Samen met zijn
koetsier begint Swann nu aan een zoektocht in de restaurants in de buurt.
Wanneer de koetsier terugkeert, vraagt hij niet of hij haar heeft gevonden,
maar wel dat hij, de koetsier, hem, Swann, er morgen moet aan herinneren dat
hij hout moet bestellen. Maar de koetsier zegt dat Odette niet te vinden is.
Swann weigert naar huis te gaan. En nu is het duidelijk: hij heeft een grens
overschreden, het plezier dat hij aan Odettes aantrekkelijkheid beleefde, is
omgeslagen in un besoin absurde, in le besoin insensé et douloureux de le
posséder (231:6-9).
En dan loopt Swann alnog Odette tegen het
lijf. Ze schrikt. Hij probeert haar gerust te stellen en stapt in haar rijtuig.
Dat moet uitwijken voor een obstakel. De catleyas op haar kleed verschuiven
door de schok. Hij biedt aan ze te herschikken. Odette weet wat er nu volgt,
maar ze doet alsof ze nog eventjes tegenpruttelt. Swann van zijn kant is zeker
ook niet té gulzig: alvorens Odette te kussen, neemt hij haar hoofd in zijn
handen en bekijkt haar, wetend dat het de laatste keer is dat hij de nog niet
door hem gekuste Odette ziet, met ce
regard avec lequel, un jour de départ, on voudrait emporter un paysage qu’on va
quitter pour toujours (233:29-31).
Geen opmerkingen:
Een reactie posten