een lectuur van

A LA RECHERCHE DU TEMPS PERDU

van Marcel Proust


(ik gebruik de Pléiade-editie van 1954, toen nog driedelig - zoals een maatpak)

18 mei 2012

geen verloren tijd (35)

I, 266-276


Swann beseft niet dat hij bij de Verdurins in ongenade is gevallen. Hij blijft, verblind door de liefde, hun belachelijkheid door de vingers zien. En hij blijft Odette bloemen en sieraden sturen en financieel ondersteunen, in de hoop dat hij haar dankbaarheid hiervoor zal kunnen interpreteren als een teken van haar liefde. Dat is zelfbegoocheling, natuurlijk, en nog meer zelfbegoocheling is de gedachte, voortgekomen uit het besef dat haar liefde voor hem misschien toch niet echt bestaat, dat haar berekening (bijvoorbeeld cadeaus aanvaarden uit eigenbelang) eigenlijk comfortabel is omdat hij daardoor niet voortdurend met de volle inzet van zijn persoon haar liefde moet proberen af te dwingen. Dat zou hem verlossen van de soin épuisant de lui plaire par lui-même (267:27-28).

Een praktisch nadeel van liefde met geschenken te willen afkopen, is dat je nooit het aantal geschenken kunt verminderen: de aanbedene zou kunnen denken dat je liefde aan intensiteit inboet! De sluimerende gedachte dat Odette niet meer zou zijn dan zijn ‘maintenee’ (femme entretenue (268:33), schakelt Swann uit – zoals je in een huis waarin elektriciteit is aangebracht, alle licht met een druk op de knop kunt uitschakelen. (Het werkwoord ‘verdringen’ is blijkbaar nog niet ingeburgerd.)

Als Swann niet naar de Verdurins gaat, onderhoudt hij zijn contacten met de beau monde – je weet nooit dat die contacten Odette nog van pas zouden kunnen komen. Ja, ook daar, als zij er niet bij is, denkt hij voortdurend aan Odette. Hij maakt zich zorgen. Hij voelt zich souffrant et triste (270:3) sinds Odette Forcheville heeft geïntroduceerd bij de Verdurins. Hij heeft er behoefte aan zich terug te trekken op zijn landgoed près de Combray (270:11) – maar hij zou natuurlijk nooit de stad verlaten zonder Odette. Ook de mondaine pleisterplaatsen in het Bois de Boulogne bieden geen soelaas.

Voorlopig heeft Swann geen reden om jaloers te zijn. Wanneer hij, bij de Verdurins, zegt dat hij de volgende dag niet zal kunnen komen omdat hij naar een banket gaat, zegt Odette luidop: je ne vous verrai donc que chez moi (271:13-14). Deze openlijke verklaring is schaamteloos maar geruststellend: de concurrentie is er getuige van. Overigens: naarmate de concurrentie groter en openlijker is, wordt Odette begeerlijker voor Swann en gaat hij nog meer van haar houden.

De volgende dag komt Swann laat bij Odette aan. Het onweert en Odette zegt dat ze er hoofdpijn van gekregen heeft en dus: pas de catleyas ce soir (272:23). Swann gaat naar huis maar vat argwaan op en keert terug. En inderdaad: Odettes licht brandt nog en hij hoort dat ze met iemand praat. Vreemd genoeg maakt dit hem niet wanhopig. Integendeel, te weten dat Odette nog een andere minnaar heeft, maakt een einde aan zijn onzekerheid en argwaan. Het verlangen er het fijne van te weten verschaft hem zelfs un plaisir de l’intelligence (273:36). De banaalste weetjes over haar doen en laten – waar hij vroeger nooit aandacht zouden hebben besteed – krijgen nu de status van wetenschappelijke feiten. En de methodes om deze te achterhalen (achter deuren staan luisteren, bedienden omkopen, enzovoort) worden méthodes d’investigation scientifique d’une véritable valeur intellectuelle et appropriées à la recherche de la vérité (274:20-22).

Swann beseft dat hij Odettes liefde zal verliezen door, om de onmiddellijke genoegdoening van de zekerheid te verwerven, aan te kloppen want hij kan daar niet hebben gestaan zonder haar te verdenken. Mais le désir de connaître la vérité était plus fort et lui sembla plus noble. (274:33-34) En dus klopt hij op het raamluik.

Swann blijkt zich te hebben vergist – hij heeft op het verkeerde raam aangeklopt. Dat lucht hem op: heureux que la satisfaction de sa curiosité eût laissé leur amour intact. De vergissing heeft het conflict ook vermeden omdat Swann, door haar te tonen dat hij jaloers is, haar het bewijs zou hebben gegeven dat hij haar te graag ziet, een bewijs dat, entre deux amants, dispense, à tout jamais, d’aimer assez, celui qui la reçoit (275:37-43).

Welke berekeningen en kronkels, allemaal!

Toch laat dit ‘onzalige avontuur’ zijn sporen na. Swann spreekt er natuurlijk niet over met Odette, maar hij kan de herinnering eraan niet verdringen. En die herinnering doet pijn. En ook denken dat hij er niet aan mag denken, is eraan denken. Het kwaad is geschied: de kiem van de jaloezie heeft in zijn brein een vruchtbare grond gevonden. Elke liefkozing die ze hem gunt, krijgt een ‘dubbelganger’: dat kan ze ook voor een ander doen. Het gevolg is qu’il en arrivait à regretter chaque plaisir qu’il goûtait chez elle (276:25-26); alle strelingen en of ‘aanvalligheden’ worden kwellingen.

Geen opmerkingen:

geen verloren tijd


*