een lectuur van

A LA RECHERCHE DU TEMPS PERDU

van Marcel Proust


(ik gebruik de Pléiade-editie van 1954, toen nog driedelig - zoals een maatpak)

08 mei 2012

geen verloren tijd (29)

I, 199-208
Wanneer Swann de eerste keer bij de Verdurins aankomt, zijn daar aanwezig, behalve mijnheer en madame Verdurin en Odette: dokter Cottard en zijn vrouw, de jonge pianist en zijn tante, en een schilder die op dat ogenblik in de smaak valt. In de loop van de avond komen er nog enkele ‘getrouwen’ bij.

Dokter Cottard is een beetje onnozel. Hij beschikt niet over het vermogen om in te schatten of iets serieus bedoeld is of om te lachen. Daarom reageert hij altijd dubbel: ernstig maar met un sourire conditionnel et provisoire (200:6) om de mond, niet voluit glimlachend dus, hetgeen hem voor een reproche de naïeveté (200:7) moet behoeden. Om zijn gebrek aan kennis aan te vullen – kennis die hij nodig heeft om de dubbelhartige situaties waarin hij op de soirees verzeild geraakt beter in te schatten – laat hij geen gelegenheid onbenut om meer te weten te komen over eigennamen en zegswijzen. Zegswijzen die hij dan ook te pas en ten onpas – en meer ten onpas omdat hij alles veel te letterlijk opvat – in de conversatie hoopt te kunnen gebruiken! Proust introduceert met de onnozele Cottard, die niet voor dubbelzinnigheid vatbaar is, een geschikte figuur om – ex contrario – de dubbelhartigheid en hypocrisie, die de ‘beschaafde’ conversatie domineren, extra in de verf te zetten.

De schilder, ‘monsieur Biche’, is een arrangeur van verhoudingen. Hij gaat er prat op al enkele huwelijken te hebben bekokstoofd, même entre femmes! (202:11) en hij kijkt dan ook uit naar de komst van Swann, met de stellige intentie goed toe te kijken of Odette erin zal slagen Swann aan zich te binden.

Odette heeft – met een nuffig modewoord – aangekondigd dat Swann smart is. Het gezelschap verwacht daarom un ‘ennuyeux’ (202:13) te zullen mogen verwelkomen. Maar Swann maakt een veel betere indruk, en daar is zijn vertrouwdheid met de hoogste kringen niet vreemd aan. Hij heeft het allemaal al meegemaakt en kan zich los en ontspannen kwijten van de geplogenheden die hij hoort na te komen, met dien verstande dat hem een grotere vrijheid is toegestaan omdat hij nu eenmaal vanuit de hogere kringen naar de lagere kring van de Verdurins is afgedaald. Maar bij het glimlachje waarop dokter Cottard hem onthaalt, aarzelt Swann toch even. Is dat nu een samenzweerderig glimlachje, waarmee de dokter mogelijk de nieuwe gast wenst te herinneren aan een gemeenschappelijk uitstapje naar een of ander huis van plezier? Swann ziet echter al vlug in dat hij zich vergist wanneer hij wordt voorgesteld aan mevrouw Cottard: de dokter zal in het bijzijn van zijn vrouw toch niet dergelijke toespelingen maken? Swann wordt ook voorgesteld aan de schilder Biche, aan de archivaris Saniette en aan de tante van de pianist. We zien telkens hoe de Verdurins waken over de manier waarop Swann de eerste ontmoeting met hun gasten doorstaat. Wanneer Biche Swann en Odette meteen naar zijn atelier uitnodigt (waar hij op een portret de glimlach van dokter Cottard probeert vast te leggen), reageert Mme Verdurin jaloers. En aan de verlegen en goedhartige Saniette, vinden ze, moet Swann niet al te veel aandacht besteden. Met de tante van de pianist, die bang is fouten tegen het Frans te maken en daarom maar meteen álle woorden onduidelijk uitspreekt, moet Swann maar niet de spot drijven, vindt M. Verdurin. Als je met haar alleen bent, blijkt ze best wel interessant, verdedigt hij haar. En bovendien kan ze goed schrijven! Heeft Swann haar neefje, de pianist, al eens gehoord? ‘Het zou een eer…’ zijn, zegt Swann, maar hij wordt meteen onderbroken door M. Verdurin die het onbedachtzaam gebruik van zo’n duur woord (‘eer’) bespottelijk vindt.

Mme Verdurin ziet het van op een afstandje aan: de heren lijken zich te amuseren en zij voelt zich buitengesloten. Aangezien ze, ‘sinds het ongeluk met haar kaak’, niet voluit kan lachen, beperkt ze zich tot une mimique conventionnelle qui signifiait, sans fatigue ni risques pour elle, qu’elle riait aux larmes (205:23-25): zelfs de meest spontane gevoelsuiting is gereduceerd tot een artificiële imitatie ervan. Mme Verdurin pronkt graag met haar spulletjes en alle nutteloze cadeaus die ze van haar gasten krijgt. Konden ze maar allemaal bloemen en zoetigheden meebrengen: die dingen hoef je tenminste niet uit te stallen. Nu pocht ze met haar Beauvais-canapé. Ze is in het benoemen van het tafereel op het borduursel van de zitting – een voorstelling van ‘De vos en de druiven’ van La Fontaine (Mme Verdurin heeft het over een ‘beer’) – al even onnauwkeurig als in het benoemen van het ‘voorspel’ van de Meistersinger van Mahler (ze heeft het over de ouverture (206:36)). Het is duidelijk dat Proust zich amuseert met de lacunes in de parate kennis van zijn protagonisten.

Geen opmerkingen:

geen verloren tijd


*