een lectuur van

A LA RECHERCHE DU TEMPS PERDU

van Marcel Proust


(ik gebruik de Pléiade-editie van 1954, toen nog driedelig - zoals een maatpak)

30 mei 2012

geen verloren tijd (40)


I, 308-322



Door zijn liefde voor Odette relativeert Swann het decorum van zijn eigen milieu. Het doet er voor hem niet meer zo toe daarin geacht te worden; hij kan er nu belangeloos genieten van de privileges, ongeveer zoals hij kan genieten van een boek of een schilderij. Het is een gebied van hemzelf dat niet is beschadigd door zijn liefde, en door het verdriet dat met die liefde gepaard gaat. Wanneer dat beperkte, onbeschadigde en klasse-eigen gebied wordt aangesproken, komt ‘Swann junior’ weer tot leven en moet ‘Charles Swann’ wijken. ‘Swann junior’ geniet echt als hij in zijn kringen wordt opgeroepen om, bijvoorbeeld, een huwelijk bij te wonen – en zo komt het dat hij aanwezig is op het huwelijk van Marcels ouders. In zijn eigen kringen kan hij weer l’homme exquis par excellence (311:5) zijn – en dat zint hem wel.

Het wordt steeds moeilijker om Odette te zien te krijgen. Het lukt op den duur maar door listen te verzinnen, en een beroep te doen op de bemiddeling van bijvoorbeeld Marcels oudoom Adolphe, die door Odette aanbeden wordt: Vous, en qui elle a tant de confiance, ne pourriez-vous lui dire quelques mots pour moi, lui assurer qu’elle s’exagère le tort qu’un salut de moi lui cause? (312:18-20)

Oom Adolphe raadt Swann aan Odette een beetje gaar te laten sudderen, haar verlangen om hem te zien kan er alleen maar groter op worden. En hij raadt Odette aan Swann zoveel mogelijk bij haar uit te nodigen. Odettes antwoord op deze taktieken is nogal drastisch: ze beschuldigt Adolphe er bij Swann van haar te hebben aangerand: mon oncle était pareil à tous les hommes: il venait d’essayer de la prendre de force (312:25-27). Swann kan niet anders dan breken met Adolphe. Dat is jammer want hij had gehoopt om van hem informatie in te winnen over Odettes losbandige leven in Nice en Baden – ze zou er zelfs une sorte de notoriété galante (313:6) hebben genoten. Swann maakt zichzelf wijs dat deze kwalijke reputatie slechts in hoofde van kwaadsprekers bestaat, zij doet geen afbreuk aan het beeld van Odette dat hij koestert. Dat gekoesterde beeld wordt versterkt door haar aanblik, wanneer zij eens verstrooid voor zich uit zit te kijken en zij lijkt te zijn bevangen door quelque bon sentiment comme il en existe dans toutes les créatures (314:13-14). Met deze indrukken – en met weglating van alle mogelijke negatieve, die hij niet ziet of niet wil zien – bouwt Swann de ideale Odette pour laquelle il fit plus tard (…) des sacrifices que l’autre Odette n’eût pas obtenus (314:27-29). En die autre Odette is dan de werkelijke Odette welteverstaan. Waarop dat plus tard slaat, dat staat tussen de haakjes: comme on le verra dans la deuxième partie de cet ouvrage (314:27-28) – wat dan wellicht slaat op A l’ombre des jeunes filles en fleurs.

Swann wordt nog maar weinig de gelegenheid geboden een dergelijk ideaalbeeld samen te stellen: hij krijgt Odette nauwelijks nog te zien, en indien wel, dan enkel als zij zeker is dat zij zich niet in het bezoek van een andere aanbidder mag verheugen. Dan moet zij in laatste instantie weg, en Swann moet zijn vrienden laten natrekken in wiens attenties zij zich nu weer mag verlustigen. Als zij met M. de Charlus is uitgegaan, heeft hij niets te vrezen en is hij gerustgesteld. Maar tegelijk verontrust het hem want hij beseft qu’Odette devait le trouver bien ennuyeux pour que ce fussent là les plaisirs qu’elle préférait à sa compagnie (316:25-26).

Uiteraard heeft deze voortdurend herhaalde argwaan, dit steeds opnieuw aangehaald en afgestoten worden, een weerslag op Swanns gemoed. Het gebeurt al eens dat hij in bed de slaap probeert te vatten, maar in tranen uitbarst. Dan denkt hij lachend bij zichzelf: ‘C’est charmant, je deviens névropathe.’ (317:8-9) Maar dan realiseert hij zich dat de volgende dag het hele circus weer van voren af aan begint en dat het einde niet in zicht komt, en dan kan het al eens gebeuren dat hij door een intens doodsverlangen wordt overvallen. Niet dat hij dood wil om aan ‘de hevigheid van zijn leed’ te ontkomen, het is veeleer la monotonie de son effort (317:21-22) die hem te veel wordt.

Odettes houding ten aanzien van Swann is, hoe kan het anders, veranderd. Ze doet niet meer onderdanig of zenuwachtig, neen, ze is zelfverzekerd en hautain. Swann blijft het allemaal uitleggen als blijken van liefde: zij kan mij niet opleggen te veranderen, denkt hij, indien zij mij niet ook maar een klein beetje graag ziet. Ainsi trouvait-il dans ce reproche qu’elle lui faisait, comme une preuve d’intérêt, d’amour peut-être (320:32-34). Op den duur is Odettes houding ten aanzien van Swann niet anders dan ‘onverschillig, afwezig, prikkelbaar’ – maar Swann ziet het niet want de verandering heeft zich te geleidelijk voltrokken en hij zou er alleen iets van kunnen merken qu’en mettant en regard de ce qu’elle était aujourd’hui ce qu’elle avait été au début (321:24-26). Hij verdringt het gewoon, de peur de trop souffrir (321:31), en dat is ook de reden waarom hij in een wijde boog om le souvenir des jours heureux (322:3-4) heen fietst.

Geen opmerkingen:

geen verloren tijd


*