I, 308-322
Door zijn liefde voor
Odette relativeert Swann het decorum van zijn eigen milieu. Het doet er voor
hem niet meer zo toe daarin geacht te worden; hij kan er nu belangeloos
genieten van de privileges, ongeveer zoals hij kan genieten van een boek of een
schilderij. Het is een gebied van hemzelf dat niet is beschadigd door zijn
liefde, en door het verdriet dat met die liefde gepaard gaat. Wanneer dat
beperkte, onbeschadigde en klasse-eigen gebied wordt aangesproken, komt ‘Swann
junior’ weer tot leven en moet ‘Charles Swann’ wijken. ‘Swann junior’ geniet
echt als hij in zijn kringen wordt opgeroepen om, bijvoorbeeld, een huwelijk
bij te wonen – en zo komt het dat hij aanwezig is op het huwelijk van Marcels
ouders. In zijn eigen kringen kan hij weer l’homme
exquis par excellence (311:5) zijn – en dat zint hem wel.
Het wordt steeds
moeilijker om Odette te zien te krijgen. Het lukt op den duur maar door listen te
verzinnen, en een beroep te doen op de bemiddeling van bijvoorbeeld Marcels
oudoom Adolphe, die door Odette aanbeden wordt: Vous, en qui elle a tant de confiance, ne pourriez-vous lui dire
quelques mots pour moi, lui assurer qu’elle s’exagère le tort qu’un salut de
moi lui cause? (312:18-20)
Oom Adolphe raadt
Swann aan Odette een beetje gaar te laten sudderen, haar verlangen om hem te
zien kan er alleen maar groter op worden. En hij raadt Odette aan Swann zoveel
mogelijk bij haar uit te nodigen. Odettes antwoord op deze taktieken is nogal
drastisch: ze beschuldigt Adolphe er bij Swann van haar te hebben aangerand: mon oncle était pareil à tous les hommes: il
venait d’essayer de la prendre de force (312:25-27). Swann kan niet anders
dan breken met Adolphe. Dat is jammer want hij had gehoopt om van hem
informatie in te winnen over Odettes losbandige leven in Nice en Baden – ze zou
er zelfs une sorte de notoriété galante (313:6)
hebben genoten. Swann maakt zichzelf wijs dat deze kwalijke reputatie slechts
in hoofde van kwaadsprekers bestaat, zij doet geen afbreuk aan het beeld van
Odette dat hij koestert. Dat gekoesterde beeld wordt versterkt door haar
aanblik, wanneer zij eens verstrooid voor zich uit zit te kijken en zij lijkt
te zijn bevangen door quelque bon
sentiment comme il en existe dans toutes les créatures (314:13-14). Met
deze indrukken – en met weglating van alle mogelijke negatieve, die hij niet
ziet of niet wil zien – bouwt Swann de ideale Odette pour laquelle il fit plus tard (…) des sacrifices que l’autre Odette
n’eût pas obtenus (314:27-29). En die autre
Odette is dan de werkelijke Odette welteverstaan. Waarop dat plus tard slaat, dat staat tussen de
haakjes: comme on le verra dans la
deuxième partie de cet ouvrage (314:27-28) – wat dan wellicht slaat op A l’ombre des jeunes filles en fleurs.
Swann wordt nog maar
weinig de gelegenheid geboden een dergelijk ideaalbeeld samen te stellen: hij
krijgt Odette nauwelijks nog te zien, en indien wel, dan enkel als zij zeker is
dat zij zich niet in het bezoek van een andere aanbidder mag verheugen. Dan
moet zij in laatste instantie weg, en Swann moet zijn vrienden laten natrekken
in wiens attenties zij zich nu weer mag verlustigen. Als zij met M. de Charlus
is uitgegaan, heeft hij niets te vrezen en is hij gerustgesteld. Maar tegelijk verontrust het hem want hij
beseft qu’Odette devait le trouver bien
ennuyeux pour que ce fussent là les plaisirs qu’elle préférait à sa compagnie (316:25-26).
Uiteraard heeft deze
voortdurend herhaalde argwaan, dit steeds opnieuw aangehaald en afgestoten
worden, een weerslag op Swanns gemoed. Het gebeurt al eens dat hij in bed de
slaap probeert te vatten, maar in tranen uitbarst. Dan denkt hij lachend bij
zichzelf: ‘C’est charmant, je deviens
névropathe.’ (317:8-9) Maar dan realiseert hij zich dat de volgende dag het
hele circus weer van voren af aan begint en dat het einde niet in zicht komt,
en dan kan het al eens gebeuren dat hij door een intens doodsverlangen wordt
overvallen. Niet dat hij dood wil om aan ‘de hevigheid van zijn leed’ te
ontkomen, het is veeleer la monotonie de
son effort (317:21-22) die hem te veel wordt.
Odettes houding ten
aanzien van Swann is, hoe kan het anders, veranderd. Ze doet niet meer
onderdanig of zenuwachtig, neen, ze is zelfverzekerd en hautain. Swann blijft
het allemaal uitleggen als blijken van liefde: zij kan mij niet opleggen te
veranderen, denkt hij, indien zij mij niet ook maar een klein beetje graag
ziet. Ainsi trouvait-il dans ce reproche qu’elle lui
faisait, comme une preuve d’intérêt, d’amour peut-être (320:32-34). Op den duur is Odettes houding ten aanzien van
Swann niet anders dan ‘onverschillig, afwezig, prikkelbaar’ – maar Swann ziet
het niet want de verandering heeft zich te geleidelijk voltrokken en hij zou er
alleen iets van kunnen merken qu’en
mettant en regard de ce qu’elle était aujourd’hui ce qu’elle avait été au début
(321:24-26). Hij verdringt het gewoon, de
peur de trop souffrir (321:31), en dat is ook de reden waarom hij in een
wijde boog om le souvenir des jours
heureux (322:3-4) heen fietst.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten