een lectuur van

A LA RECHERCHE DU TEMPS PERDU

van Marcel Proust


(ik gebruik de Pléiade-editie van 1954, toen nog driedelig - zoals een maatpak)

21 mei 2013

geen verloren tijd (64)


I:546-564

Op een dag wordt Marcel door Odette uitgenodigd voor een diner. Mme Swann deelt – zeer modieus – visitekaartjes uit waarop vóór de naam van Charles Swann geheel naar het anglofiel-snobistische gebruik van het jaar ‘Mr.’ staat in plaats van ‘M’. Marcel krijgt een enveloppe toegestopt. Hij weet niet wat erin zit maar steekt hem in zijn zak. Alsof hij zich niet wil verwaardigen om zich in het bijzijn van de bediende te vergewissen van de inhoud. Binnen wordt, tot Marcels grote verrassing, de naam Bergotte afgeroepen: de door Marcel aanbeden schrijver is aanwezig! Op basis van Bergottes boeken heeft Marcel zich een beeld de schrijver gevormd: hij stelt zich hem voor als een eerbiedwaardige oudere man met witte haren. Maar de man die aan hem wordt voorgesteld ziet er helemaal anders uit: hij heeft een nez rouge en forme de coquille de colimaçon (een ‘schroefvormig opgedraaide mopsneus’ in de vertaling van C.N. Lijsen) en een barbiche noire (een ‘zwart sikje’) (547:23-24). Op basis van Bergottes werk zou Marcel nooit bij die mopsneus zijn uitgekomen, maar omgekeerd vormt dit onverwachte uiterlijk voor Marcel ook een shock en van de weeromstuit kan hij ook geen waarde meer hechten aan het oeuvre van Bergotte; ze lijken hem nu niet méér dan quelque mediocre divertissement d’homme à barbiche (549:6). Want zo gaat het met namen: ze zijn des dessinateurs fantaisistes, nous donnant des gens et des pays des croquis si peu ressemblants que nous éprouvons souvent une sorte de stupeur quand nous avons devant nous, au lieu du monde imaginé, le monde visible (548:20-24). Maar, haast Proust zich hieraan toe te voegen, ook de zintuiglijke ervaring is niet te vertrouwen: ook le monde visible is niet le monde vrai, nos sens ne possédant pas beaucoup plus le don de la ressemblance que l’imagination (548:24-27), met als gevolg dat het zintuiglijke beeld al evenzeer verschilt van de werkelijkheid als het verzonnen beeld. Wat er ook van zij: Marcels teleurstelling bij het zien van zijn aanbeden schrijver Bergotte is gelijkaardig aan de ontgoocheling die hem beving toen hij eindelijk la Berma had zien spelen van wie hij zoveel had verwacht.
Aan tafel komt Marcel dicht genoeg bij Bergotte te zitten om hem te horen spreken. Net zoals het voorkomen van de schrijver blijkt ook zijn manier van spreken, en zelfs wat hij zegt, niet met zijn boeken te stroken. Het is in elk geval duidelijk: de stem (het gesproken woord) verhoudt zich niet op dezelfde manier tot de inhoud als de stijl (het geschreven woord). Maar het is niet zo eenvoudig. In een uitermate ingewikkelde passage, die ik ook na drie keer herlezen niet écht begrijp (zou het aan mij liggen?), lijkt Proust te suggereren dat deze indruk van niet samenvallen van de stem van de schrijver met wat hij schrijft slechts een misvatting is, een foute eerste indruk. Als de toehoorder de nodige corrigerende arbeid verricht, kan hij toch een parallel tussen stem en inhoud ontwaren. Desalniettemin blijft Bergottes schrijfstijl genuanceerder en meer accenten bevatten dan zijn spreektaal: il y avait plus d’intonations, plus d’accent, dans ses livres que dans ses propos (553:16-18). Waar Bergotte in zijn boeken entièrement naturel (553:22) is, vormt deze stijl een geheel eigen ritme, en dat is het aspect ce qu’il y avait de plus éphémère et pourtant de plus profond chez l’écrivain (553:26-27) – hier raken we aan de niet verder reduceerbare schrijversidentiteit.
Deze bijzonderheid van schrijven en spreken viel ook op te merken, en zelfs nog in verhevigde mate, bij Bergottes broers en zusters. Zij lijken allemaal niet buitengewoon te schitteren in de sociale omgang, maar zij beschikken over het talent om talent te doen renderen: le génie, même le grand talent, vient moins d’éléments intellectuels et d’affinement social supérieurs à ceux d’autrui, que de la faculté de les transformer, de les transposer (554:29-32). Proust maakt hierbij een enigszins lachwekkende vergelijking met autobestuurders en vliegeniers: je auto mag een Rolls Royce zijn (je mag uitblinken in sociale conversatie), je geraakt niet van de grond als de vliegenier die met een eenvoudige kist de wetten van de zwaartekracht weet te overwinnen (zijn talent weet om te zetten in creativiteit). ’t Is, laat ons zeggen, een zeer tijdsgebonden vergelijking – maar wel een die iets zegt over het anachronistisch naast elkaar bestaan van beau monde-relicten uit de 19de eeuw en de nieuwe eeuw van technologie en wetenschap waarmee Proust zeker ook moet vereenzelvigd worden, hoe 19de-eeuws zijn retoriek vaak ook overkomt.
Bergotte maakt met zijn manier van schrijven school: bepaalde jongeren – on en verra qui étaient dans ce cas (555:27) – imiteren hem, ook al zeggen ze dat ze n’avoir aucune parenté intellectuelle avec lui (555:20-21). Maar hetzelfde is ook Bergotte overkomen: ook hij is beïnvloed. Niet door een groot schrijver maar door een groot causeur, die nooit een belangrijk boek heeft geschreven. Het heeft niet alleen zijn stijl maar ook zijn literaire voorkeuren getekend. Hij houdt van literatuur – enkel Franse literatuur! – die ‘zacht’ is en harmonieus.
Bergotte heeft echter het hoge niveau van zijn eerste boeken niet kunnen handhaven. Maar een constante stijl heeft hij wel. Hij mag dan al worden verweten een artiste stérile, précieux, ciseleur de riens (557:6) te zijn, zijn vasthoudendheid was toch ook le secret de sa force (557:7).
Het is niet verwonderlijk dat Marcel in de Bergotte die hij te zien krijgt bij Mme Swann niet de Bergotte herkent die hij omwille van zijn boeken bewondert. Bergotte zelf zou zichzelf niet herkennen: hij dingt namelijk kruiperig naar de gunsten van maatschappelijk hogergeplaatsten (maar artistiek inferieuren) want hij ambieert het lidmaatschap van de Académie française. En zo gebeurt het dat on entendait alterner avec les propos du vrai Bergotte ceux du Bergotte égoïste, ambitieux et qui ne pensait qu’à parler de tels gens puissants, nobles ou riches, pour se faire valoir, lui qui dans ses livres, quand il était vraiment lui-même, avait si bien montré, pur comme celui d’une source, le charme des pauvres (558:1-6).
Toch kun je niet zeggen dat de kleine kantjes van Bergotte-de-streber de deugdzaamheid van Bergotte-de-schrijver tenietdoen. Dergelijke tegenstellingen hebben altijd bestaan; kunstenaars of filosofen kunnen in hun werk excellentie nastreven en toch maar een zeer betreurenswaardig leven leiden. Maar het is wel zo dat deze tegenstellingen nu meer opvallen dan vroeger: hoe verdorvener de samenleving, hoe strenger de morele eisen – en bovendien le public s’était mis au courant plus qu’il n’avait encore fait jusque-là de la vie privée des écrivains (559:1-2). Dat komt ons bekend voor – wij die leven in een tijd waarin de schrijvers zelf hun privéleven te grabbel gooien. Sommige toch.
Marcel vertelt Bergotte dat hij onlangs Berma heeft zien spelen. Volgens Bergotte inspireert zij zich voor haar gestes op antieke kunstwerken. Marcel realiseert zich dat het jammer is dat hij dit niet op voorhand wist: de la Berma dans cette scène, ce que je gardais c’était un souvenir qui n’était plus modifiable (561:5-6). Marcel en Bergotte gaan nu dieper in op de Phèdre, de prestaties van Berma en het werk van de regisseur. Ze verschillen van mening, maar Bergotte is attent en dringt de zijne niet op. Daardoor kan Proust opmerken: Une idée forte communique un peu de sa force au contradicteur. (562:11-12) Bergotte is in dat opzicht de tegenpool van de markies de Norpois, wiens ideeën op los zand zijn gebouwd en daardoor helemaal niets communiceren.
Mme Swann ziet haar kans schoon om, Bergotte naar de mond pratend, haar gal over Norpois uit te spuwen. Charles Swann probeert, om het nu maar eens zo te zeggen, de kerk in het midden te houden. Hij neemt ‘l’emploi’ d’homme de bon sens (562:41) op zich. Norpois’ ideeën mogen dan al waardeloos zijn, als minnaar heeft hij toch zijn strepen verdiend. Zo pendelde hij, toen hij in Rome verbleef, tweemaal per week naar Parijs om er zijn minnares te verblijden. ‘Nerveuze mannen’, besluit Swann, moeten daarom minaressen ‘au-dessous d’eux’ (563:13), ‘onder hun stand’, nemen want enkel die blijven bij hen. Dan lijkt Swann te beseffen dat Marcel misschien wel denkt dat hij, Swann, om die reden Odette heeft verkozen en hij stuurt hem een boze blik toe. Maar hij voltooit zijn gedachte en spreekt woorden qui devaient plus tard prendre dans mon souvenir la valeur d’un avertissement prophétique (563:33-34). De onderworpenheid van deze vrouwen ‘onder hun stand’ verhevigt bij die mannen de jaloezie en maakt dat zij hun maîtresse als een gevangene behandelen. Et cela finit généralement par des drames. (563:39)

Geen opmerkingen:

geen verloren tijd


*